Recensie Roosje
Uitgeverij De Arbeiderspers/Singel Uitgeverijen
Blue suede shoes: You Were Always
On My Mind
‘De jongen zweeg drie commercials lang, zei
toen: ‘Ik werd wakker omdat ik mijn moeder hoorde zingen.’
‘Maar het bleek een droom te zijn.’
‘Ja.’
‘Wat zong ze?’
‘You Were Always On My Mind.’
‘Was dat haar lievelingsnummer?’
‘Hmm.’
‘Ik moest vanmiddag aan je moeder denken,’ zei
Frank. ‘Soms hing ze de was op als ik op de veranda zat, en dan zong ze iets
van Elvis.’
‘Ik wil niet meer aan mijn moeder denken,’ zei
Joshua met een stem die maar net boven de stilte uitkwam. Frank moest zijn adem inhouden om hem te kunnen
verstaan. ‘Waarom niet?’’
(2016: 38-39)
Deze roman gaat
over Joshua James, saxofonist, junk, jazzmuzikant, betoveraar, eeuwige jongen: Peter Pan.... en vooral over de
helende kracht van muziek, al klinkt dat laatste als een ongelooflijk groot
cliché, realiseer ik me op het moment dat ik het opschrijf.
De zwarte
oud-muzikant en buurman Frank Johnson neemt de blanke white-trash-knul Joshua James onder zijn hoede, na dood van diens
schizofrene moeder. Joshua is uiterst introvert, op het autistische af. Franks
depressieve vrouw Gloria is eveneens zopas overleden. Joshua’s vader, Tucker
James, fake-acteur en junk, is uit
het gezicht verdwenen.
Van Los Angeles gaan ze op reis naar New York en maken een sentimental journey langs de plekken waar Frank vroeger als
jazzmuzikant gespeeld heeft.
Een paar jaar
later ontdekt Dave Peligro, naar eigen zeggen, de jonge saxofonist en maakt hem
groot.
‘Ergens aan het einde van de onpeilbaar lange
gang klonk muziek. Dave schoof duizelig langs de muur, hij passeerde gesloten
deuren en een zwarte gestalte die naar hem fluisterde, maar toen hij over zijn
schouder keek was er niemand te zien.
De deur stond op een kier, wierook kwam op hem af.
Er zaten vage figuren in de schaduwen, in het midden van de kamer stond een
magere jongen te schmieren met een trombone. [...] Het geschreeuw van de
trombone stuiterde tegen de muren, het plafond, ketste af tegen de plinten.
[...]
Vervolgens kwam er een jongen met een engelachtig
voorkomen de kamer binnen. Hij zette met gesloten ogen een saxofoon aan zijn
lippen en de allereerste noten raakten Dave als cupidopijlen. Ademloos zei hij
tegen het meisje (naast hem, rdv) : ‘Luister, luister dan toch!’, maar ze hing
opzij [...], de naald nog in haar arm.
Kort daarna ging ook bij Dave het licht uit.’ (ibid: 45-46)
De
moderne Orfeus
Kézér
beschrijft niet hoe de muziek van Joshua klinkt. Hij speelt saxofoon, hij
speelt jazz, hij wordt beroemd, namen van beroemde saxofonisten dwarrelen
langs; Charlie ‘Bird’ Parker, John Coltrane, etc. Kézér laat zien, beschrijft
hoe mensen op Joshua’s muziek reageren: ze gaan absoluut uit hun bol, zoals
Dave Peligro, zijn manager; ze worden diepgaand getroost door hem, zoals het
meisje Sarah, dat haar vader kortelings heeft moeten overgeven aan de dood.
Maar de mensen die hij het het meest bemint, zijn moeder en zijn vader, bereikt
de moderne Orfeus niet. Zijn moeder heeft Joshua nooit horen spelen, maar hij
deelde haar voorliefde voor Elvis. Zijn vader is een ordinaire profiteur, die
zich ook niet laat vermurwen door Joshua’s muziek.
Ik zelf had
niet zozeer een associatie met een saxofonist met deze jonge goddelijke
musicus, maar met twee trompetisten: op de eerste plaats Miles Davis en dan vooral
zijn filmmuziek bij de Franse film noir Ascenseur
pour l’échafaud, en sommige rustige, ijle stukken van zijn dubbelelpee Aghartha en het legendarische album Kind of blue. En ook met Chet Bakers My funny Valantine, op trompet en met
zijn gefluisterde en bijna brekende stem. Ik geef ruiterlijk toe dat dit een
heel persoonlijke noot is.
Het is
meesterlijk gedaan door Kézér dat zij niet beschrijft hoe de muziek klinkt, maar
welk effect die heeft op mensen.
Andere
muziek
Eigenlijk nog
meer dan Joshua’s muziek staat die van Elvis Presley centraal. Elvis is de
eigenlijke Orfeus. Elvis was de favoriet van zijn moeder, Maggie, die hem
beschouwde als haar persoonlijke trooster en als haar ultieme minnaar. Samen
keken Maggie en Joshua naar Elvis’ films, terwijl vader Tucker alsmaar zei dat
hij bij de film naam zou gaan maken.
16 augustus
1977 is een datum om nooit te vergeten, niet voor Maggie, of juist voor wel
Maggie, voor Joshua, en voor de hele wereld. Ik was zo ongeveer de eerste in Nederland die het hoorde,
‘s nachts, op de radio: de King was dood. Ik kon niet slapen - net als Maggie -
ik zat te wachten op nieuw leven en Elvis was dood.
Elvis is
Joshua’s schitterend voorbeeld. Maar ook zijn het de vogels met hun
luisterrijke gezang, die ieder nachtbraker en iedere slapeloze terugbrengen in
de wereld; die de mensen verzoenen of een klein beetje verzoenen met hun schier
onmogelijk taak op deze wereld.
Direct moest ik
denk aan de muziek van Olivier Messiaen*, de 20e-eeuwse Franse componist, die
samen met zijn vrouw vogelzang op de band opnam om die vervolgens te toonzetten
in zijn eigen composities. Kézér knipoogt naar deze bijzondere componist, daar
van ben ik overtuigd.
Natureingang:
storm en drukkende hitte
Zowel in Los
Angels als in New York
speelt het drukkend hete weer dat alles lamlegt een belangrijke rol. Storm
steekt met name in LA de kop op als einde van de verzengende hitte en als
aankondiging van naderend onheil.
Structuur
De roman kent
zeven hoofdstukken, genoemd naar het jaartal waarin de betreffende
verhaalpassage speelt: 1978, 1987, 1981, 1996, 1984, 1977, 2015. De jaartallen
lijken willekeurig gekozen, als je dat rijtje zo ziet staan en ook als je het
boek leest. Ze geven de ijkpunten aan van Joshua’s leven. Afwisselend komen de
plaatsen Los Angeles en New York aan bod. Twee steden, - A
Tale of Two Cities (Dickens) zou je bijna denken - die diametraal tegenover
elkaar staan. LA is in de breedte gebouwd, overal overzicht en weidse
uitzichten, warm meestal, de stad van de film, het neppe leven. New York is de stad van
de muziek, van het leven dat niet per se via het vaste gareel hoeft te
verlopen, vrijheid op alle gebied, maar uitzicht is er niet en wellicht ook
geen overzicht. De immens hoge gebouwen en de koude winters perken mensen in.
Maar er is wel het water, dat de lasten verlicht en de zonden afwast als was
het de rivier de Jordaan.
Het
scharnierpunt ligt in hoofdstuk 4, precies tussen de hoofdstukken 1, 2, 3 en 5,
6, 7 in -
een fraai staaltje van kabalistiek of wellicht van de structuur van een
muzikale compositie?: het is 1996 en de gebeurtenissen spelen zich niet af in
LA of NY maar in Amsterdam ,
een kantelpunt in Joshua’s leven als muzikant en als zoon.
Ook als je
afziet van de formele structuur van de roman, krijgt het verhaal een enorme
samenhang door het gebruik van motieven en thema’s - in willekeurige volgorde -
: (jazz)muziek, armoede, NY en LA, vogelzang, intens verdriet, dood, Elvis,
leven aan de zelfkant, liefde, mededogen, troost, storm en broeierige hitte,
zee en water, drugs en drank, depressie, schizofrenie, afwezige vaders, films,
authentiek leven.
Stijl
Het mooiste van
dit boek is hoe Kézér het verhaal vertelt. Schijnbaar meanderend door de tijd
schrijft zij het verhaal van Joshua James en het verhaal van de muziek. Kézér
doet dat heel gewoontjes, geen mooie en goed verzonnen metaforen of in ieder
geval niet zo veel, ze lijkt gewoon te vertellen in een - wellicht bedrieglijk
- eenvoudige stijl, niet te veel fratsen, geen melodrama, en daarin is ze heel
effectief. Ik denk dat ik hoofdstuk 1977, dat gaat over het leven aan de
zelfkant van Maggie, Joshua, Tucker en Elvis in LA, het meest ontroerend vind.
En volstrekt geloofwaardig. Tucker is wel een onbetrouwbare junk, maar er wordt
veel van hem gehouden. Joshua verlangt naar zijn afwezige vader. Maggie
verlangt naar haar rots in de branding, haar man. Maggie is totaal uit het lood
geslagen maar zelfs dan nog een zorgzame moeder, al kan ze dat niet waarmaken.
‘’Er is nog wat chips. Wat zeg je me daarvan?
Chips als ontbijt. Alleen voor deze ene keer.’ Ze opende een kastje, maar er
stond servies in. Ze trok de koelkast open. ‘Ik doe vanmiddag boodschappen,’
zei ze vlug, en ze keek in de groentela, maar er lag geen zak chips. ‘Ik heb
een augurk in de aanbieding,’ zei ze, en ze lachte erbij, [...]. Toen ze naar
haar zoon keek stonden er tranen in zijn bleekgrijze ogen en ze wilde zeggen:
hé, maak je niet druk, alles komt goed. Binnenkort zijn we weer een normaal
gezin.’ ‘ (ibid.: 210)
Over het
laatste hoofdstuk ben ik ambivalent. Daarin komen losse eindjes samen, wordt
het verhaal tot een verhaal met een einde. Een muziekstuk heeft natuurlijk ook
duidelijk einde. Ik vond een van de fijne dingen van dit boek dat het een
beetje door de tijd heen walst, ook al zie ik de formele afwisseling van LA en
NY. Muziek van JS Bach heeft dat met name: een heel formele structuur en het
klinkt alsof het gecomponeerd is voor het gevoel (denk aan het Erbarme dich uit de Matthäus-Passion). Andere componisten ook natuurlijk, maar van Bach
is bekend dat hij strikt ‘wiskundig’ componeerde. Over het formeel-theoretische
van de muziekstructuur moet ik niet veel zeggen, want ik weet er niet genoeg
van af.
Laat ik het zo
zeggen: voor mij had het verhaal geen precieze ontknoping nodig, maar ik realiseer
me dat dat heel persoonlijk is. Er zitten nog steeds prachtige passages in dit
laatste hoofdstuk.
Ik kan niet anders zeggen
dan dat dit debuut van Kézér bij mij ingeslagen is als de bliksem na een
überbroeierige dag in LA.
Olivier
Messiaen: Messiaen was een overtuigde katholiek van West-Vlaamse afkomst. Zijn
grootste inspiratiebron was de schoonheid van Gods schepping en dan met name
het gezang van vogels. Dit verklaart ook zijn affiniteit met de heilige
Franciscus van Assisi, aan wiens persoon hij een omvangrijk oratorium heeft
gewijd. Messiaen trok regelmatig de natuur in om vogelzang te noteren. In veel
van zijn composities heeft hij voghelzang verwerkt. Titels als Abîme des Oiseaux (uit het 'Quatuor pour la fin du temps') en Oiseaux exotiques spreken wat dat
betreft voor zich. Hij heeft ook de zang van een groot aantal vogels getoonzet
voor piano (Catalogue d'oiseaux). Ook
in een van zijn laatste orkestwerken (Éclairs
sur L'Au-delà...) zijn geluiden van vooral Australische vogelsoorten
verwerkt. (Wikipedia)
Lieke Kézér -
1976 - studeerde film- en televisiewetenschappen. Als journalist werkte ze in
haar hoofd en op papier jarenlang aan dit debuut.
De afwezigen won de ANV
Debutantenprijs.
Auteur: Lieke
Kézér
Uitgever: de
Arbeiderspers
256 pagina's
september 2016
ISBN: 9789029505635
Categorie: Literaire roman
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Laat gerust een reactie achter.
Dat wordt zeer op prijs gesteld en we willen graag weten wat je ervan vindt.