donderdag 8 maart 2018

Lieke Kézér - De afwezigen


Recensie Roosje
Uitgeverij De Arbeiderspers/Singel Uitgeverijen



Blue suede shoes: You Were Always On My Mind


Joshua en muziek

De jongen zweeg drie commercials lang, zei toen: ‘Ik werd wakker omdat ik mijn moeder hoorde zingen.’
‘Maar het bleek een droom te zijn.’
‘Ja.’
‘Wat zong ze?’
‘You Were Always On My Mind.’
‘Was dat haar lievelingsnummer?’
‘Hmm.’
‘Ik moest vanmiddag aan je moeder denken,’ zei Frank. ‘Soms hing ze de was op als ik op de veranda zat, en dan zong ze iets van Elvis.’
‘Ik wil niet meer aan mijn moeder denken,’ zei Joshua met een stem die maar net boven de stilte uitkwam. Frank moest zijn adem inhouden om hem te kunnen verstaan. ‘Waarom niet?’’ (2016: 38-39)

Deze roman gaat over Joshua James, saxofonist, junk, jazzmuzikant, betoveraar, eeuwige  jongen: Peter Pan.... en vooral over de helende kracht van muziek, al klinkt dat laatste als een ongelooflijk groot cliché, realiseer ik me op het moment dat ik het opschrijf.

De zwarte oud-muzikant en buurman Frank Johnson neemt de blanke white-trash-knul Joshua James onder zijn hoede, na dood van diens schizofrene moeder. Joshua is uiterst introvert, op het autistische af. Franks depressieve vrouw Gloria is eveneens zopas overleden. Joshua’s vader, Tucker James, fake-acteur en junk, is uit het gezicht verdwenen.
Van Los Angeles gaan ze op reis naar New York en maken een sentimental journey langs de plekken waar Frank vroeger als jazzmuzikant gespeeld heeft.
Een paar jaar later ontdekt Dave Peligro, naar eigen zeggen, de jonge saxofonist en maakt hem groot.

Ergens aan het einde van de onpeilbaar lange gang klonk muziek. Dave schoof duizelig langs de muur, hij passeerde gesloten deuren en een zwarte gestalte die naar hem fluisterde, maar toen hij over zijn schouder keek was er niemand te zien.
De deur stond op een kier, wierook kwam op hem af. Er zaten vage figuren in de schaduwen, in het midden van de kamer stond een magere jongen te schmieren met een trombone. [...] Het geschreeuw van de trombone stuiterde tegen de muren, het plafond, ketste af tegen de plinten. [...]
Vervolgens kwam er een jongen met een engelachtig voorkomen de kamer binnen. Hij zette met gesloten ogen een saxofoon aan zijn lippen en de allereerste noten raakten Dave als cupidopijlen. Ademloos zei hij tegen het meisje (naast hem, rdv) : ‘Luister, luister dan toch!’, maar ze hing opzij  [...], de naald nog in haar arm. Kort daarna ging ook bij Dave het licht uit.’ (ibid: 45-46)

De moderne Orfeus

Kézér beschrijft niet hoe de muziek van Joshua klinkt. Hij speelt saxofoon, hij speelt jazz, hij wordt beroemd, namen van beroemde saxofonisten dwarrelen langs; Charlie ‘Bird’ Parker, John Coltrane, etc. Kézér laat zien, beschrijft hoe mensen op Joshua’s muziek reageren: ze gaan absoluut uit hun bol, zoals Dave Peligro, zijn manager; ze worden diepgaand getroost door hem, zoals het meisje Sarah, dat haar vader kortelings heeft moeten overgeven aan de dood. Maar de mensen die hij het het meest bemint, zijn moeder en zijn vader, bereikt de moderne Orfeus niet. Zijn moeder heeft Joshua nooit horen spelen, maar hij deelde haar voorliefde voor Elvis. Zijn vader is een ordinaire profiteur, die zich ook niet laat vermurwen door Joshua’s muziek.

Ik zelf had niet zozeer een associatie met een saxofonist met deze jonge goddelijke musicus, maar met twee trompetisten: op de eerste plaats Miles Davis en dan vooral zijn filmmuziek bij de Franse film noir Ascenseur pour l’échafaud, en sommige rustige, ijle stukken van zijn dubbelelpee Aghartha en het legendarische album Kind of blue. En ook met Chet Bakers My funny Valantine, op trompet en met zijn gefluisterde en bijna brekende stem. Ik geef ruiterlijk toe dat dit een heel persoonlijke noot is.

Het is meesterlijk gedaan door Kézér dat zij niet beschrijft hoe de muziek klinkt, maar welk effect die heeft op mensen.

Andere muziek

Eigenlijk nog meer dan Joshua’s muziek staat die van Elvis Presley centraal. Elvis is de eigenlijke Orfeus. Elvis was de favoriet van zijn moeder, Maggie, die hem beschouwde als haar persoonlijke trooster en als haar ultieme minnaar. Samen keken Maggie en Joshua naar Elvis’ films, terwijl vader Tucker alsmaar zei dat hij bij de film naam zou gaan maken.

16 augustus 1977 is een datum om nooit te vergeten, niet voor Maggie, of juist voor wel Maggie, voor Joshua, en voor de hele wereld. Ik was zo ongeveer de eerste in Nederland die het hoorde, ‘s nachts, op de radio: de King was dood. Ik kon niet slapen - net als Maggie - ik zat te wachten op nieuw leven en Elvis was dood.

Elvis is Joshua’s schitterend voorbeeld. Maar ook zijn het de vogels met hun luisterrijke gezang, die ieder nachtbraker en iedere slapeloze terugbrengen in de wereld; die de mensen verzoenen of een klein beetje verzoenen met hun schier onmogelijk taak op deze wereld.

Direct moest ik denk aan de muziek van Olivier Messiaen*, de 20e-eeuwse Franse componist, die samen met zijn vrouw vogelzang op de band opnam om die vervolgens te toonzetten in zijn eigen composities. Kézér knipoogt naar deze bijzondere componist, daar van ben ik overtuigd.

Natureingang: storm en drukkende hitte

Zowel in Los Angels als in New York speelt het drukkend hete weer dat alles lamlegt een belangrijke rol. Storm steekt met name in LA de kop op als einde van de verzengende hitte en als aankondiging van naderend onheil.

Structuur

De roman kent zeven hoofdstukken, genoemd naar het jaartal waarin de betreffende verhaalpassage speelt: 1978, 1987, 1981, 1996, 1984, 1977, 2015. De jaartallen lijken willekeurig gekozen, als je dat rijtje zo ziet staan en ook als je het boek leest. Ze geven de ijkpunten aan van Joshua’s leven. Afwisselend komen de plaatsen Los Angeles en New York aan bod. Twee steden, -  A Tale of Two Cities (Dickens) zou je bijna denken - die diametraal tegenover elkaar staan. LA is in de breedte gebouwd, overal overzicht en weidse uitzichten, warm meestal, de stad van de film, het neppe leven. New York is de stad van de muziek, van het leven dat niet per se via het vaste gareel hoeft te verlopen, vrijheid op alle gebied, maar uitzicht is er niet en wellicht ook geen overzicht. De immens hoge gebouwen en de koude winters perken mensen in. Maar er is wel het water, dat de lasten verlicht en de zonden afwast als was het de rivier de Jordaan.

Het scharnierpunt ligt in hoofdstuk 4, precies tussen de hoofdstukken 1, 2, 3 en 5, 6, 7 in - een fraai staaltje van kabalistiek of wellicht van de structuur van een muzikale compositie?: het is 1996 en de gebeurtenissen spelen zich niet af in LA of NY maar in Amsterdam, een kantelpunt in Joshua’s leven als muzikant en als zoon.

Ook als je afziet van de formele structuur van de roman, krijgt het verhaal een enorme samenhang door het gebruik van motieven en thema’s - in willekeurige volgorde - : (jazz)muziek, armoede, NY en LA, vogelzang, intens verdriet, dood, Elvis, leven aan de zelfkant, liefde, mededogen, troost, storm en broeierige hitte, zee en water, drugs en drank, depressie, schizofrenie, afwezige vaders, films, authentiek leven.

Stijl

Het mooiste van dit boek is hoe Kézér het verhaal vertelt. Schijnbaar meanderend door de tijd schrijft zij het verhaal van Joshua James en het verhaal van de muziek. Kézér doet dat heel gewoontjes, geen mooie en goed verzonnen metaforen of in ieder geval niet zo veel, ze lijkt gewoon te vertellen in een - wellicht bedrieglijk - eenvoudige stijl, niet te veel fratsen, geen melodrama, en daarin is ze heel effectief. Ik denk dat ik hoofdstuk 1977, dat gaat over het leven aan de zelfkant van Maggie, Joshua, Tucker en Elvis in LA, het meest ontroerend vind. En volstrekt geloofwaardig. Tucker is wel een onbetrouwbare junk, maar er wordt veel van hem gehouden. Joshua verlangt naar zijn afwezige vader. Maggie verlangt naar haar rots in de branding, haar man. Maggie is totaal uit het lood geslagen maar zelfs dan nog een zorgzame moeder, al kan ze dat niet waarmaken.

’Er is nog wat chips. Wat zeg je me daarvan? Chips als ontbijt. Alleen voor deze ene keer.’ Ze opende een kastje, maar er stond servies in. Ze trok de koelkast open. ‘Ik doe vanmiddag boodschappen,’ zei ze vlug, en ze keek in de groentela, maar er lag geen zak chips. ‘Ik heb een augurk in de aanbieding,’ zei ze, en ze lachte erbij, [...]. Toen ze naar haar zoon keek stonden er tranen in zijn bleekgrijze ogen en ze wilde zeggen: hé, maak je niet druk, alles komt goed. Binnenkort zijn we weer een normaal gezin.’ ‘ (ibid.: 210)

Over het laatste hoofdstuk ben ik ambivalent. Daarin komen losse eindjes samen, wordt het verhaal tot een verhaal met een einde. Een muziekstuk heeft natuurlijk ook duidelijk einde. Ik vond een van de fijne dingen van dit boek dat het een beetje door de tijd heen walst, ook al zie ik de formele afwisseling van LA en NY. Muziek van JS Bach heeft dat met name: een heel formele structuur en het klinkt alsof het gecomponeerd is voor het gevoel (denk aan het Erbarme dich uit de Matthäus-Passion). Andere componisten ook natuurlijk, maar van Bach is bekend dat hij strikt ‘wiskundig’ componeerde. Over het formeel-theoretische van de muziekstructuur moet ik niet veel zeggen, want ik weet er niet genoeg van af.

Laat ik het zo zeggen: voor mij had het verhaal geen precieze ontknoping nodig, maar ik realiseer me dat dat heel persoonlijk is. Er zitten nog steeds prachtige passages in dit laatste hoofdstuk.

Ik kan niet anders zeggen dan dat dit debuut van Kézér bij mij ingeslagen is als de bliksem na een überbroeierige dag in LA.

Olivier Messiaen: Messiaen was een overtuigde katholiek van West-Vlaamse afkomst. Zijn grootste inspiratiebron was de schoonheid van Gods schepping en dan met name het gezang van vogels. Dit verklaart ook zijn affiniteit met de heilige Franciscus van Assisi, aan wiens persoon hij een omvangrijk oratorium heeft gewijd. Messiaen trok regelmatig de natuur in om vogelzang te noteren. In veel van zijn composities heeft hij voghelzang verwerkt. Titels als Abîme des Oiseaux (uit het 'Quatuor pour la fin du temps') en Oiseaux exotiques spreken wat dat betreft voor zich. Hij heeft ook de zang van een groot aantal vogels getoonzet voor piano (Catalogue d'oiseaux). Ook in een van zijn laatste orkestwerken (Éclairs sur L'Au-delà...) zijn geluiden van vooral Australische vogelsoorten verwerkt. (Wikipedia)

Over de auteur:

Lieke Kézér - 1976 - studeerde film- en televisiewetenschappen. Als journalist werkte ze in haar hoofd en op papier jarenlang aan dit debuut.
De afwezigen won de ANV Debutantenprijs.

Auteur: Lieke Kézér
Uitgever: de Arbeiderspers
256 pagina's
september 2016
ISBN: 9789029505635
Categorie: Literaire roman



Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Laat gerust een reactie achter.
Dat wordt zeer op prijs gesteld en we willen graag weten wat je ervan vindt.