zaterdag 16 maart 2024

Jonathan Littell - De welwillenden

 

Verzwolgen door een huiveringwekkende levensgeschiedenis

Na 962 pagina's moest ik bijkomen. Tot op de laatste pagina slaat zelfs onverwachts de waanzin nog toe. Een onvergetelijke leeservaring. Zware, maar indrukwekkende kost. Al jarenlang was ik van plan om dit boek te gaan lezen, maar ik dorst het eerlijk gezegd niet eerder aan. Een persoonlijk verhaal over de andere 'onbekende' kant, de slechte partij tijdens de laatste wereldoorlog. Angstvallig om enige sympathie te ontwikkelen of begrip te krijgen. Ik had sowieso geen intentie om over dit boek een recensie te gaan schrijven. Nu kan ik niet anders. Ik moet het gewoon delen.

Philipp van Ekeren

De welwillenden is de levenswandel van Maximilian Aue: een SS-officier die tijdens de Tweede Wereldoorlog in dienst is van de Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij. Het boek is verdeeld in een aantal hoofdstukken die qua intensiteit vernoemd zijn naar klassieke muzieksoorten. De schoonheid van muziek is echter ver te zoeken. En het verhaal is überhaupt niet na te vertellen. Directe ervaringen van Aue worden doorvlochten met het verloop van de oorlog vanuit de Duitse visie, de bureaucratie en strijd tussen alle legeronderdelen, de Jodenvervolging, zijn gedachten over filosofische vraagstukken, zijn liefde voor klassieke muziek en kunst, maar ook zijn obsessief verknipte geest wat betreft zijn seksualiteit.

Het begint allemaal heel gelaten in het eerste hoofdstuk: Toccata. Na de Tweede Wereldoorlog is de hoofdpersoon als dwangarbeider teruggekeerd in Frankrijk waar hij zijn jeugd heeft doorgebracht. Hij begint als vertegenwoordiger van een fabriek in kant en klimt op tot directeur van een nieuwe vestiging, trouwt met een vrouw uit een goede familie en wordt vader van een tweeling. Verder analyseert hij in dit hoofdstuk het verloop en eind van de Tweede Wereldoorlog vanuit alle betrokken partijen. De eerste zin luidt dan ook:

‘Mensenbroeders, laat mij u vertellen hoe het is gegaan. Wij zijn uw broeders niet, zult u antwoorden, en we willen het niet eens weten.’


In het tweede hoofdstuk 'Allemandes I en II' gaat het verhaal pas echt los vanuit de Duitse kant. Alle grote gebeurtenissen komen langs als decor. Beginnend met operatie Barbarossa, de inval van Duitse Rijk in de Sovjet-Unie. Dr. Aue die rapporten in Oekraïne moet opstellen over de tegenstanders, bevolkingsgroepen, de stemming in het veroverde gebied en speciaal over de joodse bevolking. Hij is tevens getuige van de massa-executie van 100.000 inwoners, merendeel Joden in Babi Jar (een ravijn in Kiev). Daarnaast komt hij terecht in de eindfase van de slag om Stalingrad, om op het laatste moment zwaargewond terug te keren in Berlijn. In dienst van Adolf Eichmann (een Duits-Oostenrijks SS-functionaris in het Derde Rijk en een van de hoofdverantwoordelijken voor de massamoord op de Joden) en Albert Speer (de rijksminister van Bewapening en Munitie) gaat Dr. Aue aan het werk. Zelfs Reichsführer-SS Heinrich Himmler is erg onder de indruk van Max.

‘De Führer kwam dichterbij en ik bleef hem observeren. Toen stond hij voor me. […..] Zijn zure, stinkende adem maakte de kwelling compleet; het was werkelijk niet te harden.’


Voor deze uitgave heeft Jonathan Littell ongelooflijk veel documenten, verslagen en boeken bestudeerd om dit fictieve verhaal te schrijven binnen de historische gebeurtenissen. Het gaat dan ook flink de diepte in. Als rode draad wordt deze succesvolle en ijverige SS'er halverwege het boek belaagd door twee rechercheurs die hem verdenken van de brute moord op zijn moeder en stiefvader. Dit duo blijft hem tot de laatste pagina, terwijl Berlijn door de Russen wordt ingenomen, achtervolgen. In het gehele boek is één constante: zijn trouwe en joviale vriend Thomas die altijd voor hem klaar staat en Max vaak uit de brand helpt. Zijn reddende engel.

De schrijfstijl van Jonathan Littell is sterk en krachtig. Littell is een meesterlijk verteller die de wereld dit grandioze en unieke verhaal heeft geschonken. Vaak betrapte ik mij erop dat ik helemaal opging in dit bedachte levensverhaal. En dat is op zich erg knap. Het hele verhaal wordt verteld vanuit een intiem dagboek waarin Aue soms ook de lezer zelf aanspreekt. Je wordt getuige van zijn handelen tijdens een dieptepunt van de wereldgeschiedenis. Het uitgangspunt, een persoonlijk verslag gedurende de zwartste periode der mensheid door een mededader, zal er bij de lezers flink inhakken.

Een minpunt in dit verhaal is de grote hoeveelheid afkortingen van alle krijgsonderdelen, organisaties en rangen die overal in de teksten terugkomen en amper zijn te behappen. Nadat Max Aue een kogel in zijn hoofd heeft gekregen, is de zeer uitgebreide beleving van zijn delirium ook wat overdadig wat mij betreft. Juist omdat dit vele pagina's doorgaat. Dat geldt ook voor zijn seksuele obsessie voor zijn zuster, waar hij zich volledig aan overgeeft als hij zich, aan het eind van het verhaal, terugtrekt op het platteland in de woning van de man van zijn zuster. Dit is, wat mij betreft, buitensporig en doet eveneens afbreuk aan het boek. Deze uitweidingen zijn heftig en extreem, maar vooral allemaal teveel. Daardoor raakt Littell de lezer makkelijk kwijt.

‘Er was in dat bed niets meer dat aan haar herinnerde, zelfs geen haar. […] Toen ging ik ertoe over het zelf te bevuilen, gehurkt en met mijn benen uit elkaar, het spooklichaam van mijn zuster geopend onder me, haar hoofd een beetje schuin…’


Desondanks is dit boek een aanrader. Een waanzinnige trip van een intrigerende en wanstaltige SS'er, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Ongemakkelijk, bloedstollend en toch vooral fascinerend.

--

Titel: De welwillenden
Auteur: Jonathan Littell
Vertaling: Jeanne Holierhoek en Janneke van der Meulen
Pagina’s: 984
ISBN: 9789029531566
Uitgeverij De Arbeiderspers
Verschenen: februari 2019

woensdag 28 februari 2024

Veerle De Vos - Ferdinand Verbiest en de ontdekking van China

 

Ferdinand Verbiest, de jezuïet die China opende

In 2009 opent Xi Jinping ‒ toen nog vicepresident van China ‒ in het Brusselse museum Bozar de prestigieuze tentoonstelling ‘Zoon van de hemel’. De Chinese Volksrepubliek had voor de gelegenheid een indrukwekkende hoeveelheid kunstschatten naar de Europese hoofdstad verscheept. Een van de objecten, een bescheiden tekening uit de zeventiende eeuw, toont de opeenvolgende stadia van een zonsverduistering. De astronoom die de tekening had gemaakt, had zijn werkje zelfs gesigneerd: Auctore P. Ferdinando Verbiest, Societatis Jesu, in Regia Pekinensi, Astronomia praefecto.

Robert Van der Meiren

Als VRT-journaliste en eminente China-kenner Veerle De Vos de tentoonstelling bezoekt staat ze lang stil bij de tekening. Wie was die Ferdinand Verbiest, vraagt ze zich af, en hoe kon iemand uit een onooglijk Vlaams dorpje het in het ontoegankelijke keizerrijk China schoppen tot prefect van het bureau voor de astronomie, mandarijn-astronoom, viceminister van Openbare Werken en persoonlijke leraar en adviseur van de keizer, de machtige ‘zoon van de hemel’? En hoe kregen jezuïeten in de zeventiende eeuw hoegenaamd voet aan grond in dat gesloten keizerrijk?

‘Iemand zou daar eens een boek over moeten schrijven’ zegt iemand die naast haar de tekening staat te bekijken.

Dat viel niet in dovemansoren…

Ferdinand Verbiest

Hij wordt op 9 oktober 1623 geboren in het West-Vlaamse Pittem, het vierde van zeven kinderen in een gezin dat tot de betere klasse mag gerekend worden. Na de humaniora aan de jezuïetencolleges van Kortrijk en Brugge, treedt hij nog tijdens zijn studies aan de universiteit van Leuven (1) toe tot de jezuïetenorde. Hij droomt ervan als missionaris te worden uitgezonden naar Zuid-Amerika, maar zijn aanvragen worden keer op keer door Rome afgewezen. Ten einde raad gooit hij het roer om en dient een verzoek in om naar China te mogen gaan. Dat verzoek wordt wél ingewilligd, en na een lange en bewogen zeereis kunnen hij en enkele medebroeders op 17 juli 1658 eindelijk voet aan wal zetten op Chinese bodem. Verbiest is dan vijfendertig. Zoals hem is opgedragen meldt hij zich aan bij de missiepost van Xi’An (2), ongeveer duizend kilometer ten zuidwesten van Peking. Daar krijgt hij zijn Chinese naam: Nan Huairen, “hij die goedheid koestert”.

In Peking is de achtenzestigjarige Duitse jezuïet Johann Adam Schall von Bell dan al vele jaren directeur van het bureau voor astronomie, een belangrijke functie in het keizerrijk. Hij heeft gehoord dat de nieuwkomer bijzonder onderlegd is in wis- en sterrenkunde, en hij ziet in Verbiest een geschikte opvolger. Op 14 april 1660 ontvangt Nan Huairen een keizerlijk bevelschrift dat hem ontbiedt naar de Verboden Stad.

Verbiest wordt er de assistent van Schall. Hij is nog niet lang in Peking als de jonge keizer Shunzi plots overlijdt. In de daaropvolgende verwarring omtrent de troonsopvolging geraken Schall, Verbiest en hun medewerkers in diskrediet. Vooral op aanstoken van de “klassieke” Chinese astronoom Yang Guangxian worden de jezuïeten veroordeeld voor het verspreiden van staatsgevaarlijke theorieën ‒ dat de aarde rond is, bijvoorbeeld ‒ en subversief gedrag. Door tussenkomst van de grootmoeder van kindkeizer Xuanye (3) worden de vonnissen ‒ executie voor Schall en stokslagen voor Verbiest ‒ op het laatste nippertje omgezet in huisarrest. Vanaf dan dompelt Verbiest zich, wellicht uit verveling, helemaal onder in de sterrenkunde, en dat zal hem enkele jaren later goed van pas komen.

Yang Guangxian staat nu aan het hoofd van het bureau voor astronomie. Zijn berekeningen zijn echter niet altijd betrouwbaar, tot ongenoegen van de Kangxi-keizer. De volkskalender én de kalender voor de beweging van de planeten, die het bureau heeft opgesteld voor het achtste regeringsjaar van de keizer, worden ter controle voorgelegd aan Verbiest (4) die vrijwel onmiddellijk meerdere fouten ontdekt. Hij krijgt daarop de kans om in een wetenschappelijke tweestrijd met Yang en ten overstaan van de keizerlijke entourage zijn fenomenale astronomische kennis te bewijzen (5), en daarin slaagt hij met vlag en wimpel: al zijn voorspellingen kloppen precies. Yang wordt ontslagen en vervangen door Verbiest. De volkskalender voor 1670 draagt onderaan de signatuur “Nan Huairen, Prefect van de Astronomie”.

Het tij is nu definitief gekeerd. Verbiest krijgt veel invloed aan het hof. Hij wordt adviseur van de keizer, en diens persoonlijke leraar voor meetkunde en rekenkunde. Hij introduceert diverse nieuwe technologieën, ontwerpt en giet kanonnen van verschillende kalibers (6), ontwerpt het eerste zelfrijdende wagentje (7), tekent een nieuwe wereldkaart, maar maakt ook vernuftige kleinoden ter vermaak van de keizer. Ook politiek neemt zijn invloed toe. Als in drie vorstendommen rebellie uitbreekt speelt Verbiest een belangrijke diplomatieke rol in het behalen van de keizerlijke overwinning, waarna hij gepromoveerd wordt tot viceminister van Openbare Werken.

Bij dit alles mag niet worden vergeten dat de jezuïet Verbiest in de eerste plaats de plicht had het Chinese volk te bekeren tot het christendom, maar hij beseft dat deze hemelse opdracht nooit enige kans van slagen zal hebben zonder de medewerking van het keizerlijk hof. De keizer en zijn medewerkers hebben bewondering voor Verbiests intelligentie, en hij probeert hen ervan te overtuigen dat hij zijn multidisciplinaire wetenschappelijke en technische kennis uitsluitend aan zijn geloof te danken heeft, maar dat lukt niet. Zijn inspanningen worden bovendien gedwarsboomd doordat er in Rome een tweespalt groeit tussen de dominicanen, die het bestaande “bijgeloof” brutaalweg willen vervangen door het enige echte geloof, en de jezuïeten die eerder streven naar een vorm van ’entente cordiale’ met het confucianisme. Verbiest pleit zelfs voor misvieringen in het Chinees in plaats van in het Latijn, maar daar heeft het Vaticaan al helemaal geen oren naar. Als Rome ook nog de voor Chinezen belangrijke voorouderverering wil verbieden lijkt de legalisering van het christendom verder weg dan ooit.

Als ultiem overtuigingsmiddel stelt Verbiest voor de keizer een bloemlezing samen met westerse filosofische en wetenschappelijke geschriften. Hij werkt jaren aan zijn Studie om de beginselen te begrijpen. Hij zoekt naar convergenties tussen christendom en confucianisme, vermijdt zorgvuldig iedere verwijzing naar de christelijke God, maar dan nog wordt de inhoud van het boek door de keizer omschreven als “rebels, foutief en vaag”. Het omvangrijke werk wordt daarom nooit gepubliceerd.

Gedurende de dertig jaar dat hij in China leefde heeft Verbiest zijn aanpak onophoudelijk moeten verdedigen en verantwoorden ten overstaan van zijn oversten in Rome. De stugge houding van het Vaticaan heeft er uiteindelijk toe geleid dat de (volgende) Chinese keizer het christendom in 1724 definitief verbood. De Chinese cultuur bleek té sterk voor de omwenteling die de christianisatie zou teweegbrengen.

Begin 1687 valt Verbiest van zijn paard. Hij loopt ernstige verwondingen op die in de daaropvolgende maanden maar niet willen helen. Hij overlijdt op 28 januari 1688, vierenzestig jaar oud. Hij krijgt een staatsbegrafenis, en wordt begraven op het jezuïetenkerkhof in Peking. Op zijn grafsteen laat de keizer een tekst beitelen waarin hij zijn enorme waardering voor de jezuïet uitspreekt:

‘Jij, Nan Huairen, trouw en eerlijk, bekwaam in de wetenschappen, kwam van een verafgelegen land aan de andere kant van de oceanen, om ons je groot hart te schenken. Vele jaren lang vervulde jij je ijverige taken. Dankzij jou verloopt de berekening van de tijd weer precies en is de kalender gecorrigeerd. Je observeerde de hemel, de wolken en de sterren en berekende de exacte bewegingen van de hemelse lichamen. 
Dat in die andere wereld eeuwige glorie mag uitstralen over je naam, dat je grote daden vernoemd blijven tot in de verste streken en dat je verdiensten, gegrift in deze vlekkeloze steen, zonder te vervagen, overgedragen worden aan de toekomstige generaties.’


Veerle De Vos en Ferdinand Verbiest

Gedurende ruim vijf jaar volgt de schrijfster het spoor van de  man die cruciaal was in de ontsluiting van het hermetisch  gesloten keizerrijk China naar het Westen toe. Ze interviewt  academici, verdiept zich in astronomie en spiritualisme, leest  boeken en artikels van vooraanstaande Chinese en westerse wetenschappers, en doorwroet de archieven van instellingen, universiteiten, musea en bibliotheken in Leuven, Gent, Genua, Rome, Lissabon en Peking. Daar, bij het graf van Ferdinand Verbiest op de Zhalan-begraafplaats, kan ze de reconstructie van het leven van deze bewonderenswaardige Vlaming afsluiten. Uit zijn rijkgevulde leven blijft dan geen steen meer over die ze niet heeft omgekeerd. Het resultaat is een bijzonder boeiende levensbeschrijving van een man die door de kracht van zijn intelligentie wist door te dringen tot de allerhoogste kringen van het Chinese keizerrijk.

Veerle De Vos

Veerle De Vos is erin geslaagd alle bestaande kennis over Ferdinand Verbiest bijeen te brengen. Ze schrijft haar bevindingen neer in de biografie Ferdinand Verbiest en de ontdekking van China, een gedetailleerd tijdsdocument over het Chinese keizerrijk en over de opdringerige missioneringsdrang van christelijk Europa in de zeventiende eeuw. Centrale figuur is uiteraard Ferdinand Verbiest, maar De Vos besteedt ook ruim aandacht aan de politieke, maatschappelijke, religieuze en wetenschappelijke omkadering, en aan de figuren die een impact hadden op zijn leven.

De ondertitel van het boek, Alles onder de hemel, verwijst naar de onbegrensde macht van de Chinese keizers die onbetwistbaar en exclusief beslissingsrecht hadden over werkelijk ‘alles onder de hemel’.De Vos is journaliste, ze weet hoe ze haar publiek moet boeien, ze toont zich een bezielde vertelster pur sang. Door haar vlotte, onderhoudende schrijfstijl leest Ferdinand Verbiest en de ontdekking van China als een spannende avonturenroman die de lezer vanaf de eerste pagina’s bij de arm neemt en niet meer loslaat. Het verslag over de lange en moeilijke reis van Verbiest en zijn kompanen om China te bereiken zit vol tragiek, de beschrijving van het wetenschappelijk experiment waarmee Verbiest ten overstaan van de Chinese machthebbers de juistheid van zijn astronomische berekeningen moet bewijzen, en van de voorbereidingen daartoe, is spannend als een thriller, het verslag over een reis van de keizer naar zijn geboortestreek met een gevolg van maar liefst zeventigduizend mensen is indrukwekkend en vermakelijk, de vastberadenheid waarmee Verbiest de keizer en de Chinese elite er tracht van te overtuigen dat al zijn kennis een goddelijke oorsprong heeft is bijwijlen aandoenlijk, enzovoort … Om maar te zeggen: deze biografie zit zo vol variatie dat ‘niet uitlezen’ geen optie is. De Vos citeert overvloedig uit de geschriften van Verbiest én van de mensen die in zijn wereld figureerden Europeanen zowel als Chinezen waardoor we een duidelijk beeld krijgen van de wetenschappelijke knowhow in de zeventiende eeuw, van de uitzonderlijke intelligentie van Verbiest, en van de meningsverschillen tussen enerzijds de jezuïeten die tussen de Chinezen leven, en hun religieuze oversten in het verre Europa anderzijds. Hij is er weliswaar zeker van dat zijn godsdienst superieur is aan het ‘bijgeloof’ van de Chinezen, maar is tevens ruimdenkend genoeg om vele aspecten van de Chinese cultuur zeer bewonderenswaardig te vinden. Hij stelt zich open voor de levenswijze van het volk dat hij in eerste instantie moet trachten te bekeren: ‘vergeef me dat ik dit zeg, schrijft hij, maar in vele zaken overtreffen de Chinezen zelfs de Europeanen.’ Op dit punt vraagt De Vos zich af in hoeverre Verbiest verleid werd door de Chinese cultuur: ‘Hoe dicht kwam hij bij de essentie van China tijdens zijn jaren aan het hof, vraag ik me af. Werd hij zelf verblind door het stralende licht van de Chinese beschaving tijdens zijn werk als astronoom? Ging hij de wereld vanuit een ander perspectief bekijken? Critici verweten de jezuïeten dat ze ‘plus Chinois que les Chinois’ werden, dat ze vergaten wie ze waren, waar ze vandaan kwamen, en waarom ze naar China waren gekomen.’

Bijzonder is dat De Vos het levensverhaal van Ferdinand Verbiest geregeld onderbreekt om ‒ op lichtgrijze pagina’s waardoor deze onderbrekingen gemakkelijk te onderscheiden zijn van de biografie ‒ verslag uit te brengen over de ervaringen en de moeilijkheden die tijdens haar zoektocht op haar pad kwamen. We krijgen een complete biografie, en tegelijk “the making of” ervan. Ze is openhartig over de twijfels en onzekerheden die haar in de beginfase af en toe overvielen, en is zich bewust van haar beperkingen maar ook van haar opportuniteiten: ‘Ik voel me de volgende maanden als een archeoloog die met een paar opgegraven potscherven een hele vaas moet verbeelden en heropbouwen: een persoonlijk fragment uit een dagboek, een zin in een brief die een gevoel voor humor verraadt, een paar trotse ogen die me aankijken vanuit een portret, gekrabbelde aantekeningen in de marge van een beduimeld boek. Ik sta er versteld van hoe weinig materiaal er nodig is om iemand van eeuwen geleden weer tot leven te laten komen.’

Conclusie

De Vos trekt parallellen naar vandaag. Ze ziet gelijkenissen tussen de strategie waarmee China vandaag de wereld benadert en de manier waarop de jezuïeten 400 jaar geleden China benaderden. Een belangrijke verdienste van haar boek is dat het ons een beter begrip bijbrengt over én voor het mysterieuze China van vandaag. Doch even belangrijk is dat de schrijfster ons uitdrukkelijk doet nadenken over onze actuele houding tegenover dat land. Ze waarschuwt dat het Westerse navelstaren ons weleens zuur zou kunnen opbreken, en dat het daarom tijd is om onze blik op China te verruimen en onze meningen over dit land bij te stellen:

Chinese intellectuelen hebben onze klassiekers gelezen en kennen de grote auteurs uit de Europese, Amerikaanse en Russische canon. Ze kennen onze belangrijkste schilders, kunstenaars en componisten. Hun kinderen studeren partituren van Bach en Beethoven en winnen er later viool- en pianowedstrijden mee in het Westen. Wat kennen wij van de Chinese cultuur? Welke klassieke Chinese auteurs lezen we, naar welke muziek luisteren we, wat weten we van hun geschiedenis? Wat kennen we van de Chinese filosofische stromingen behalve Yin en Yang, een Boeddhabeeld in de sauna en een beetje Confucius? Hoezeer bekijken we de wereld zonder het echt te beseffen nog altijd voornamelijk vanuit ons eigen perspectief? We can’t be bothered om echt interesse te tonen voor wat anders is.’


In elk geval is
Ferdinand Verbiest en de ontdekking van China onder de bekwame handen van Veerle De Vos een ongemeen boeiende biografie geworden. Voormalig VRT-journalist en chinacorrespondent Stefan Blommaert noemt het werk “een fijnproeverij voor liefhebbers van geschiedenis” en dat klopt helemaal. Het is tevens een ode aan de intelligentie, aan de kracht van de geest, en aan de onverzettelijkheid en het doorzettingsvermogen van één man, die met zijn begripvolle houding ten aanzien van de plaatselijke geloofsovertuigingen en gebruiken het hele Chinese keizerrijk wellicht tot het christendom had kunnen bekeren, maar daarin als het ware werd gesaboteerd door het thuisfront. Ferdinand Verbiest was (en is), zo weten we nu, voor de Chinese geschiedenis veel belangrijker dan we tot nu toe konden vermoeden. Het is trouwens opvallend hoe respectvol en omzichtig de Chinese overheid omspringt met de geschriften en voorwerpen die Verbiest heeft nagelaten.

  1. Hij studeert er o.a. filosofie, logica, natuurwetenschappen, wiskunde, ethiek, Latijn, klassieke literatuur, en maakt er kennis met relatief nieuwe disciplines als meet- en rekenkunde, en astronomie.

  2. Xi'an is de hoofdstad van de provincie Shaanxi. Ze telt vandaag ca. 11 miljoen inwoners.

  3. Xuanye was de persoonlijke naam van de Kangxi-keizer (1654-1722), derde keizer van de Qing-dynastie. Hij kwam in 1661 (als kind) op de troon, en regeerde tot aan zijn dood in 1722.

  4. Adam Schall was intussen overleden.

  5. Bijvoorbeeld: enkele dagen voor de zonsverduistering van april 1669 maakt hij voor de keizer en zijn hoogwaardigheidsbekleders een tekening met daarop de verschillende fasen van de eclips, met uitleg in het Chinees en het Mantsjoe. Zijn berekeningen blijken minutieus te kloppen.

  6. Een nogal controversiële bezigheid voor een jezuïet, die evenwel bewijst hoe ver Verbiest wou gaan om de missionering te doen slagen.

  7. Dit door stoom aangedreven wagentje wordt nog altijd beschouwd als de eerste auto.


Titel: Ferdinand Verbiest en de ontdekking van China

Ondertitel: Alles onder de hemel
Auteur: Veerle De Vos
Pagina’s: 356, met fotografische illustraties, geografische kaarten, tijdlijn en bibliografie
Pelckmans Uitgevers NV, Kalmthout (België)
Genre: historische non-fictie
ISBN: 9789464015676
Verschenen: oktober 2023

maandag 29 januari 2024

Autran Dourado - Het mensenschip

 

Het pathos van een verdoemde

In vertaling van Harrie Lemmens is deze week Autran Dourado’s Het mensenschip (A barca dos homens) uit 1961 verschenen bij Uitgeverij Koppernik. Ook Dourado’s roman Ópera dos Mortos – die onder de titel Opera der doden in 1997, eveneens in vertaling van Lemmens, werd uitgegeven bij Uitgeverij Coppens & Frenks – zal dit jaar in een heruitgave bij Koppernik verschijnen.

Waldomiro Freitas Autran Dourado werd in 1926 geboren in Brazilië, schreef meerdere romans en essays en liet een respectabel oeuvre na. Ook is hij meerdere malen in de prijzen gevallen, zoals de Jabuti-prijs in 1982 en de Camões-prijs in 2000. Voor A barca dos homens werd hem de Fernando Chinaglia-prijs uitgereikt. In 2001 verscheen de op Uma Vida em Segredo gebaseerde film A hidden life.

Over Het mensenschip zei Dourado zelf dat het ‘een verhaal van jagen en vissen’ is. De chronologisch opgezette roman speelt zich af op het fictieve eiland Boa Vista aan de Braziliaanse kust. Luzia woont met haar vaderloze, volwassen zoon Fortunato – ‘zijn geest was gedoemd om niet te rijpen’ – bij het gezin van Maria en Godofredo. Ze is het kindermeisje van Maria geweest en zorgt nu voor de drie kinderen van het echtpaar. Een van Luzia’s mysterieuze beloftes aan het drietal is om een bezoek te brengen aan het Strandkerkhof: ‘toverwoord, wondermysterie aan de donkere kant van de wereld waarin ze leefden.’ Het huwelijk van de bevallige Maria en de autoritaire Godofredo is op zijn zachtst gezegd sleets geraakt. Hij krijgt op relationeel en seksueel gebied niet veel meer gedaan bij Maria, die zich op haar beurt mag verheugen op de aandacht van de afgunstige luitenant Fonseca; ‘de man van wie iedereen afhankelijk was, de man die instond voor handhaving van orde en wet’ en die er lustig op los fantaseert haar het hof te maken.

Wanneer Fortunato op strooptocht gaat in de slaapkamer van Maria en haar ladekast doorzoekt, verliest hij zich in haar lingerie. Hij wordt echter gesnapt door Godofredo, waarop hij het op een lopen zet. De heer des huizes komt tot de conclusie dat de jongen zijn Smith-Wesson .36 ontvreemd moet hebben en doet hier aangifte van; het startsein van een heksenjacht. De hermandad is in rep en roer en samen met soldaten kammen ze het eiland uit. Om de voortvluchtige niet de kans te geven te vluchten, zijn de veerboten stilgelegd. De straten zijn leeg en uit angst dat er iets gruwelijks zou kunnen gebeuren, wordt de bevolking gesommeerd binnen te blijven. Ondertussen voert Luzia haar voodoo-rituelen uit door kruiden te verbranden in de hoop haar zoon te kunnen redden.

De gedetineerde Tonho – een mislukte visser en van cachaça afhankelijke dronkaard, die door Fortunato als zijn beste vriend wordt gezien – is een van de weinigen die de jongen begrijpt en heeft een zwak voor hem. Omdat hij het eiland kent als zijn broekzak, wordt hij vrijgelaten om achter de verblijfplaats van zijn vriend te komen. ‘Ik vind hem, laat dat maar aan mij over.’

‘Fortunato was niet gek, snapte de stad dat dan niet? Alleen wat zwakbegaafd. De stad snapte het niet, de mensen snappen van niemand iets. Net zoals hij was Boa Vista bang en ging het gebukt onder de druk van de angst. Er was een gewapende gek gevlucht. Tonho weigerde aan de revolver te denken, hij geloofde niet dat Fortunato ooit zou schieten. Maar hoe moet je een hele stad ervan overtuigen dat een revolver geen vuur spuwt?’


In het eerste deel van deze caleidoscopische roman wisselt het perspectief voortdurend tussen de verschillende personages. De besloten gemeenschap is bevooroordeeld, mede omdat Fortunato een kleurling is. De auteur laat de lezer kennismaken met hun existentiële angsten, bedenkingen en standpunten. Zo is er onder andere de met zijn geloof worstelende pater Miguel (‘De ergste zonde was niet die van het vlees, zoals leken en naïevelingen dachten, maar de bekoring van de geest. […] Ze moesten eens weten wat er met hem gebeurde. Een heilige, zeiden ze. […] Als ze de waarheid wisten zouden ze hun gezicht waarschijnlijk van hem afkeren of hem stenigen, dacht hij.’), de vertier biedende prostituees, de medegevangenen van Tonho, de masculiene, door machtswellust gedreven leden van politie en de soldaten. Allemaal hebben ze een eigen visie op Fortunato en de gebeurtenissen. Dourado weet dit op meesterlijke wijze psychologisch uit te werken en de diverse karakters een eigen stem te geven door zijn woordkeuze en verteltrant steeds weer aan te passen.

In het tweede deel is de onfortuinlijke Fortunato meer in beeld. Door middel van interne monologen die de passages over de besognes en standpunten van de overige eilandbewoners geregeld onderbreken, maakt hij ons deelgenoot van zijn angsten, twijfels en zijn koortsachtige, meanderende gedachtestroom. Zijn grote zorg is dat hij onder geen beding terug wil naar het gesticht. Dat verklaart zijn haast dierlijke reactie om op de vlucht te slaan en zich schuil te houden. Hij denkt met weemoed terug aan de tijd dat hij met zijn vriend Tonho op diens boot Madalena mee mocht ‘om op volle zee te kijken naar het glinsterend oppervlak van de zee, als schubben in het schelle daglicht’ en hoopt dat zijn vriend hem uit zijn benarde positie zal halen. Fortunato personifieert Madalena door de boot als mens te zien. ‘’s Avonds, als de boot met de kiel omhoog in het zand lag, was hij net een vrouw die lag te slapen met haar buik vol kinderen.’

‘[…] hijzelf zou naar de diepten van de hel gaan, zoals ze zeiden, dona Maria probeerde hem al die dingen bij te brengen uit het boek met het prentje van Jezus erop, doorboord met de lansen van de soldaten, ze zaten achter hem aan, zojuist nog had hij het schot in de nacht gehoord, het zware lood, nee, niet van lood maar van staal met lood erin, op de trap voor het stadhuis wreef de soldaat met poetskatoen de loop van zijn geweer op, toen had hij fluitend de kogels weggepakt, Tonho had ze hem afgepakt, want hij had ze aan Tonho gegeven, Tonho had altijd schone ogen als hij het vergeten was, hij vergat het altijd, de enige die het vergat, zijn vadertje, als hij dronken was droeg hij hem op zijn rug naar de Madalena, zijn hele leven had hij een vader gezocht, hij had hem gevonden, [...]’


Het mensenschip is een barokke roman die zich kenmerkt zich door de vele tegenstellingen, paradoxen en herhalingen. Autran Dourado is, bijna onopvallend, uiterst zuinig met interpuncties en bewijst met deze roman één van de grootste schrijvers te zijn van de vorige eeuw.

--

Eerder verschenen op Tzum


Titel: Het mensenschip
Auteur: Autran Dourado
Vertaling: Harrie Lemmens
Pagina’s: 300
Uitgeverij Koppernik
ISBN: 9789083347103
Verschenen: januari 2024

zondag 7 januari 2024

Emmelien Kramer – Woestijnpassages

 

Worstelen met verlangens en lessen in blind zijn

Op het moment dat er in de Biblioteca Jaume Fuster te Barcelona een cursus Vedische Astrologie wordt gehouden, wordt deze bestormd, waarbij agenten van de Guàrdia Civil het gebouw omsingelen. Àngel en Rodrigo proberen zich in de veroorzaakte paniek het vege lijf te redden door te vluchten, terwijl ‘de Guàrdia Civil op hun laarzen rondslopen, zachtjes om de boeken niet wakker te maken, geruisloos om de teksten niet te wekken.’ De fills de puta weten Àngel te pakken te krijgen en voeren hem af; voor Rodrigo – ‘zijn haar [...] leek te bloeden, het bloed van anderen, van degenen die al jaren vochten voor hun onafhankelijkheid, om te kunnen doen wat ze wilden, het bloed dat uit wanhoop was gaan dichten’ – het moment om zich te bezinnen op een plan om Àngel terug te halen.

Emmelien Kramer (1980) debuteerde in 2015 met De koortstuinen gevolgd door De dagen met Fortunat (2020). Met Woestijnpassages neemt de auteur de lezer wederom mee naar Spanje en beschrijft ze de handel en wandel van de Catalaanse dichter en onafhankelijkheidsstrijder Àngel Or en de Latijns-Amerikaanse journalist Rodrigo Torres. De setting is de Catalaanse hoofdstad Barcelona, ten tijde van de onafhankelijkheidsstrijd eind vorige eeuw; een reeks van maatschappelijke en politieke opstanden die moest leiden tot de zelfstandige Catalaanse Republiek, een eigen identiteit en absolute vrijheid voor de Spaanse autonome gemeenschap Catalonië. Kramer woonde zelf ook een aantal jaar in Barcelona en las voor het onderzoek en ter voorbereiding getuigenverklaringen van slachtoffers van de martelingen. Ze draagt het boek op aan alle slachtoffers van de martelingen tijdens Operación Garzón in de zomer van 1992, aan alle slachtoffers van de martelingen in Via Laietana 43, aan alle slachtoffers van alle martelingen. 

Marjon Nooij

Na de dood van zijn uit Spanje gevluchte ouders, is Rodrigo vanuit Zuid-Amerika teruggekeerd naar zijn geboortehuis in Barcelona, waar hij zich onderdompelt in Catalaanse poëzie en ‘zijn fascinatie voor het wegglippen van de tijd’ ontstaat. Groot is zijn verbazing wanneer een brandende kaars niet lijkt op te branden. Kramer gebruikt dit gegeven ingenieus als metafoor van eeuwigheid en onsterfelijkheid versus vergankelijkheid.

‘Na twee weken was het hem duidelijk dat de kaars zich in een soort tijdsvacuüm moest bevinden, waar vacuüm niet het gebrek aan materie betekende, maar het stilstaan, het ontbreken van het verloop van de tijd, en omdat hij wilde weten hoe ver dit vacuüm zich om de kaars heen uitstrekte, begon hij te experimenteren.’


Flor de Mel, de redactrice van de krant, komt hem opzoeken met de vraag waar zijn briljante reportages blijven, maar hij zegt haar dat hij niet terugkomt en besluit de cursus Vedische Astrologie te volgen waar hij Àngel met ‘zijn diamantvormige gebruinde gezicht’ ontmoet. Àngel zegt dichter te zijn en te schrijven over de onafhankelijkheid van Catalonië, ‘op zoek naar een dekmantel om zijn soevereine poëzie te kunnen voeden‘. Hij vertelt Rodrigo dat hij zijn politieke gedichten heeft ingemetseld in een muur – ‘geelrood geschilderd als de woestijn’ – totdat ze nodig mochten zijn, omdat ze niemand onder ogen mogen komen. De auteur heeft de held iets etherisch gegeven. Hij zit met zijn waarheden in zijn eigen cocon.

Àngel was een lief en bedachtzaam kind. Hij huilde nooit, sprak als tweejarige al hele volzinnen. Hij bekeek alles om zich heen heel bedachtzaam en met een starende blik. ‘Het komt erop neer dat het voor dat kind op de een of andere manier compleet onmogelijk was om schoonheid te kunnen zien.’ Alles wat hij zag was vergankelijkheid, zelfs als iets niet lelijk was. ‘En naarmate zijn leeftijd vorderde, werd de wereld in zijn ogen alleen maar lelijker.’ Op zijn dertiende kreeg hij het verlangen om blind te zijn en hij vroeg de Blinde van Lesseps of die hem wilde leren wat het is om blind te zijn en te ‘kijken zonder te zien’. Om de lelijkheid te doen stoppen sloot Àngel zijn ogen af met plakjes klei en een blinddoek. Hierdoor hoorde en voelde hij ook de mooie dingen om zich heen en leerde hij hoe hij zijn andere zintuigen kon ontwikkelen en erop te vertrouwen. Zelfs het oversteken van een drukke straat werd een peulenschil.

‘Het was niet Mozes die de rode zee in tweeën splitste, nee, het was Àngel Or die wist welke auto’s hij moest ontwijken, die kon kijken zonder iets te kunnen zien, die zich tussen de voertuigen manoeuvreerde omdat hij precies wist wat hij deed, omdat hij nu eindelijk blind was.’


Het wordt antiheld Rodrigo al snel duidelijk dat er door de geheime dienst op Àngel gejaagd wordt en dat hij wel eens kan worden gezien als terrorist. Dit zet hem danig aan het twijfelen en hij kan Àngels vluchtige gedragingen maar met moeite volgen. Zijns ondanks gaat hij na de verdwijning toch op zoek naar zijn vriend en hij gaat te rade bij Flor de Mel – separatiste in hart en nieren en die, net als Àngel, rond Plaça de Lesseps heeft gewoond. Rodrigo besluit een stuk te schrijven over de onafhankelijkheidsstrijd van Catalonië, gaat de gevangenissen langs en volgt ondertussen de sporen van Àngels leven in het labyrint van Barcelona. Op zoek naar aanknopingspunten bezoekt hij verschillende bekenden van zijn vriend, hoort hun individuele verhalen aan en zelfs de noodkreet om vooral te stoppen met zoeken. ‘[…] ga niet op zoek naar Àngel, je zult hem niet vinden, wij leefden met hem, en vonden hem nooit.’

Ondertussen wordt Àngel blootgesteld aan sadistische martelingen door de Guàrdia Civil. Ze blinddoeken hem – wat hem natuurlijk niet vreemd is –, slaan hem op zijn voetzolen en rug, delen stroomschokken uit, trekken een plastic zak over zijn hoofd waarin ze rook blazen en onthouden hem van voedsel en slaap, terwijl ze hem aan ondervragingen onderwerpen. ‘[…] een onschuldige die op het punt stond schuldig te worden bevonden door deze schertsvertoning van een geheime dienst.’ Maar Àngel was door de Blinde van Lesseps op dit moment voorbereid, ‘[…] om het meest lelijke en afschuwelijke te zien zonder te kijken, zonder met zijn ogen te knipperen en het te begrijpen, het te nemen voor wat het was.’ Na een aantal dagen gooien ze hem vanuit de hel op straat; ‘[…] zijn lichaam was gesloopt, maar zijn ziel was perfect intact.’

Woestijnpassages is een beeldschone en caleidoscopische roman die het dik verdient om opgemerkt te worden in boekenland. Het onderwerp doet heel on-Nederlands aan, door de Spaanse setting en de aangrijpende beelden die het verhaal uit de tijd van de bloedige onafhankelijkheidsstrijd oproepen. Een intelligent verhaal over een harde confrontatie, dat ondanks de zware lading, evenzogoed ook iets dromerigs en ontroerends heeft meegekregen, door de Spaanse – en vertaalde – gedichten die hier en daar in de tekst zijn verweven, en door gebruik te maken van ravissante motieven als vlinders en bijen.

‘Wat de mensen hier zeggen is dat de bijen slapen in de bloemen van Lesseps, de weinige bloemen, want er zijn er niet veel, een enkele clematis, een enkele bloesem van de jacaranda, waar bijen rusten, begraven in de nectar, een deken van stuifmeel.’


De auteur heeft kans gezien om ook melancholie en surrealistische aspecten te verweven in de samengestelde zinnen die het verhaal doorspekken. Het vertelt over een raadselachtige zoektocht met verscheidene invalshoeken, naar de beweegredenen van een mijmerende, idealistische, maar volhardende onafhankelijkheidsstrijder; een martelaar die zich jarenlang bewust blind heeft gehouden om zich te behoeden voor lelijkheid en vergankelijkheid. De lezer krijgt door de gesprekken van Rodrigo met de mensen die iets over de ondoorgrondelijke Àngel vertellen, steeds meer kennis van het leven, de verlangens en beweegredenen van de verdwenen dichter, aangezien de draadjes uiteindelijk ontwarren en samenkomen. Met het verhaal van Àngel Or heeft Kramer een gezamenlijke stem willen geven aan alle slachtoffers van martelingen.

--

Eerder verschenen op Tzum


Titel: Woestijnpassages
Auteur: Emmelien Kramer
Pagina’s: 166
ISBN: 9789493290594 
Uitgeverij Oevers
Verschenen: september 2023

donderdag 21 december 2023

Herman Rohaert – PLEK


Een plek om thuis te komen

Op de avond van de presentatie, toen iedereen aan het woord was geweest, was het de beurt aan de dichter zelf om te spreken over zijn nieuwste bundel. Na alle lovende woorden, beelden en muzikale ondersteuning, verwoordde Herman Rohaert (Ninove, 1958) ingetogen en glashelder waar PLEK vooral over gaat: ‘thuiskomen’. Het klonk zo eenvoudig. Nu, na herlezing, voegen allerlei elementen zich voor mij samen tot dit ogenschijnlijk vanzelfsprekende woord: thuiskomen – een woord dat glans geeft aan het al even vanzelfsprekend klinkende Plek.

Peter Brouwer

Bij de presentatie van een eerdere bundel van Herman Rohaert mocht ik al eens iets zeggen over zijn dichtwerk en waarin het zich volgens mij onderscheidt. Ik noemde toen het ‘eigen idioom’. Woorden als ‘ziek sikkelschip’, ‘alles overspoelende jurk’, ‘verdrinkingsdurf’. Woordsequenties als ‘bestegen-bereden-belegen’. En vooral: zelfstandige naamwoorden die werkwoorden worden: ‘hoe je afstandt’, ‘straatschuimt’, ‘ik vingerkaart je huid’. En niet te vergeten woordsamenstellingen als ‘duizeldronken’, ‘verteverlangen’, ‘mompeldroom’ 1).

In zijn nieuwe bundel PLEK heeft Herman woorden en woordsamenstellingen toegevoegd aan zijn idioom, als ‘geenplek’, ‘holle nergensheid’, ‘halfnijverheid’, ‘halflandelijkheid, ‘mijn mond muit’, ‘mijn speeksel ruift’, ‘de klif van je schouders’, ‘richt mij’, ‘rijg mij’.
Ik zou Rohaert echter tekort doen als ik hem alleen op zijn idioom zou beoordelen, want de wijze waarop hij met taal speelt, heeft niets maniëristisch.

Wanneer ik PLEK naast zijn eerdere bundels Som, Lust, Last, Liefde, en Beyond here lies nothin’ leg, dan springen voor mij de volgende thema’s in het oog: verlangen, liefde, verlies, loutering, natuur. Rohaert varieert naar mijn idee eindeloos op deze thema’s, zoals Rutger Kopland dat ook wel in zijn gedichten deed, die dikwijls het karakter van een psalm hadden. Je kunt hierop kritiek uiten, zoals die Kopland ten deel viel. Maar is herhaling niet de kracht van een boodschap? Mij vallen in het werk van Rohaert vooral de consistentie en lange adem op. Alsof de dichter steeds opnieuw thema’s behandelt waarin hij zich thuis weet, en deze in een stilaan herkenbaar idioom brengt. Een onvervreemdbaar idioom omdat het zijn idioom is, dat uitdrukking geeft aan thema’s die hem passen. Met een herhalingseffect dat muzikaal aandoet, namelijk in het terugkeren van thema’s en de uitwerking ervan in motieven.
Ik bespeur bij Rohaert geen maniertjes. Evenmin is er sprake van een ‘wij-gevoel’, een schrijven over de waan van de dag in het idioom van een generatie. Herman is een klassieke dichter.

PLEK is opgedeeld in een aantal afdelingen. In de eerste twee afdelingen is sprake van een je, een ik, een zij en een we, maar nog niet heel expliciet. De derde afdeling, ongeveer halverwege de bundel, heet 'LA MER'. Daarin staat een gedicht met de titel Marine. Het begint met meeuwen, Rohaert benoemt hun ‘barnstenen oog, hun gestipte snavel, // hun krijten gehuil’ en daarna de golven van de zee. Dan, vrij abrupt volgen de woorden ‘dijen zilt en koel’. De dichter lijkt een wending te nemen, een richting te kiezen, namelijk naar de fysiekmenselijke liefde, die vanaf dan ook niet meer wordt losgelaten.
Hetzelfde ervoer ik het gedicht 'Dit', in dezelfde afdeling. Het begint met kleuren, natuur en geluiden. Het eindigt met ‘dit is gestuw, / dit is gezuig, / dit is gesteun en / dit gehijg.’ Wederom een overgang naar het intieme, wat de indruk wekt dat dit een bewuste keuze is binnen de structuur van de dichtbundel, het grote thematische geheel.

Ik noemde daarnet Rutger Kopland, die in een verzameling essays over kunst in het algemeen en poëzie in het bijzonder sprak over een ‘mechaniek van de ontroering’ 2). De associatie met Koplands ‘plek om te blijven’ kwam niet voor niets bij mij op. In het openingsgedicht Zegt ze benoemt Rohaert voor mij het onuitgesprokene, het ongezegde, dat zich ‘aanbiedt’:

‘Als ze spreekt dwarrelt as, het legt zich op je huid tot
flinterdun tapijt, mat, grijs sediment.

Haar hese, doorrookte stem.

Ze heeft het je voorgedaan, het verbrokkelen van het woord
tot gruis, tot schurende korrels op een tafelblad, je kan
ze met de hand bijeenvegen, afkloppen,

ze heeft je verleid, gedwongen om vanaf hier verder
te gaan,
verder,
en opnieuw,
voorbij aan

tot het nog ongezegde, het niet uitgesprokene
zich aanbiedt, wankel op wit, leeg, roerloos papier,
als een kalfje op te hoge poten, nog niet
schoongelikt, zonder plek:

‘Neem het in je armen!’ zegt ze.’

 

Het beeld van een kalfje op hoge poten heeft poëtische zeggingskracht en vond ik roerend. En de slotregel, ‘Neem het in je armen!’ zegt ze’, is ijzersterk.

Even overtuigend is het gedicht April, cruelest month, het is intiem, op het expliciete af: ‘(…) het stormweer van april, / het jaagt ons onder de lakens.’
‘Als een schicht vlucht ik in je vlees, / je snee die al mijn zeuren smoort, // stelp mijn witte bloeden’.
Maar daar waar je het wellicht het minst verwacht, laat de dichter het gedicht sereen eindigen, in het Bijbelse: ‘(…) ik / woon in jou als een rib.’

Dan over de omgeving. In de gedichten in deze bundel is veel ruimte en oog voor de natuur: die is alom aanwezig, concreet in de zee, wolken, dieren (een ree, meeuwen, een kalf), wintergras, bruin gerand riet, regen, een eindeloos bos, donderslag en bliksem, de roep van een uil, de stilte in het landschap. De natuur als een decor, een natuurlijke habitat en… aanlegplaats voor geliefden, zoals in het gedicht 'Schroeiwind':

'In dit kurken landschap zie ik je uitvloeien, / loom en vochtig je ogen achter het riet van je / wimpers'. 


Rohaert schrijft even krachtig over vervulde liefde als over verloren liefde en het herdenken van de geliefde, zoals in het lamento-achtige 'Kwijt' (P17)

'Waar zijn de dagen, de talloze dagen, dagen / zonder naam en niet geteld, al de dagen waar / de wolken overheen gesneld'.


Daarnaast is er de stedelijke ruimte, dikwijls een desolate plek met een eigen geschiedenis en betekenis. In Achterkant uit de afdeling met de (veelzeggende) titel 'AFGESCHREVEN LAND', verwordt ruimte tot een niemandsland dat zich schier aan het oog onttrekt: 'Een huis, geplant in het midden van een volledig leeg betonnen vierkant, een / paar voetbalvelden groot, twee gele strepen leiden kaarsrecht en evenwijdig / naar de dichtgemetselde voordeur.' Ook hier suggereert de ruimte, door middel van een deur, het menselijke. In dit geval de afwezigheid van mensen, door het dichtmetselen van die deur.

Daarnaast speelt de dichter met ruimte en fysica en probeert hij die zo exact mogelijk te beschrijven. In het gedicht 'Doordringen' staat er: ‘Als jij niet door mij geraakt, niet voelt / de frequenties, de wolken geladen deeltjes / jou toegestuurd, // als mijn afwezigheid jou niet een / leegte, tocht, huivering, // lanceer ik woorden, niet uitgesproken, / of letters pulserend op een scherm (…)’. Voor mij mogen abstracties als ‘afwezigheid’ en ‘leegte’ in een gedicht ontbreken, beelden ontstaan vanuit de taal zelf en Rohaerts idioom is beeldend genoeg en rijk van zichzelf.

De invloed van natuur en fysica op het persoonlijk-intieme, het metaforische karakter ervan, is evident. Toch eindigt een experiment bij Rohaert nooit in een hermetisch construct of een geïsoleerde gedachte. Ik heb eerder de indruk dat natuur, ruimtes, abstracties dienstbaar zijn aan het persoonlijk intieme. Alsof de dichter zich wil verhouden, steeds de mens zoekt, bij een ik en een jij wil uitkomen en eindigen. Hierdoor is Rohaerts poëzie op een vanzelfsprekende manier toegankelijk: een dichtgemetselde deur als metafoor voor eenzaamheid.

PLEK bevat veel originele metaforen waar je als het ware aan blijft haken. Ook in een gedicht als Leestekens benoemt de dichter twee zaken. Leestekens, uiteraard, maar ook hier is het intermenselijke nooit ver weg: 

‘(…) ik wil krabben aan de film van krijt tussen jou / en mij tot ik ontdek: de zwarte stippen, de komma’s, / de punten, je hebt ze, jouw dialect van zwijgen, / niet overdekt, // leestekens reik je mij aan.’


Ik begon deze bespreking met de duiding die Herman Rohaert zelf aan zijn nieuwe dichtbundel gaf: thuiskomen. Ik merkte op dat bij herlezing allerhande zaken samenvielen. Thuiskomen is een ogenschijnlijk vanzelfsprekend woord dat glans geeft aan het al even vanzelfsprekende Plek. Thuiskomen betekent echter ook dat men dat huis ooit heeft verlaten, of dat het huis zijn deuren heeft gesloten – ik roep hier nog eens de afwezigheid van mensen, door het dichtmetselen van die deur in herinnering.

Ik had bij lezing van deze bundel associaties met Schuberts Winterreise 3), vanwege het aspect van de omzwervingen van de protagonist, de wisselende landschappen, soms liefdevol dan weer desolaat en schrijnend, een inzicht dat gaandeweg ontstaat en dat zich moeilijk laat verwoorden.

Er valt veel te ontdekken in deze kloeke bundel poëzie. Door het eigen(zinnige) idioom en het herhalingseffect van thema’s en motieven, doet ze muzikaal aan. Alles overziend, gaat deze dichtbundel voor mij vooral over catharsis, loutering. In mijn beleving wordt de vanzelfsprekende plek herwonnen, nadat deze leek te zijn verloren.

Voetnoten
1) Herman Rohaert: Beyond here lies nothin’, 2019 Uitgeverij P
2) Rutger Kopland: Het mechaniek van de ontroering, 1995 Uitgeverij Van Oorschot
3) Liederencyclus van Franz Schubert (op. 89, D 911) voor zang en piano op gedichten van Wilhelm Müller.


Titel: PLEK
Auteur: Herman Rohaert
Pagina’s: 64
Uitgeverij P
ISBN: 9789464757125
Verschenen: oktober 2023

donderdag 7 december 2023

Interview – Arjen van Meijgaard over Pretpark Paradijs



‘Mijn verhalen zijn meestal gebaseerd op iets wat ik gezien heb’

Over de auteur

Arjen van Meijgaard (Den Haag, 1973) is docent Nederlands op de School voor Jong Talent, onderdeel van het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Na zijn middelbare school woonde en werkte hij een jaar in Parijs als au pair en als straatmuzikant. Hij studeerde Nederlands en Frans aan de Universiteit van Utrecht. Tijdens zijn studie verbleef hij een half jaar in Coimbra (Portugal) om les te geven bij de vakgroep Nederlands. Voor zijn docentschap was hij boekverkoper in Utrecht en Den Haag en werkte hij als onderwijscoördinator aan de Universiteit Leiden. 

In 2017 debuteerde hij met de roman We hebben alles bij ons, in 2022 gevolgd door De laatste klanken van Icarus. Onlangs verscheen bij Uitgeverij kleine Uil de verhalenbundel Pretpark Paradijs, met daarin een twintigtal zeer uiteenlopende korte verhalen die eerder zijn gepubliceerd in diverse literaire tijdschriften. Een deel daarvan werd ook genomineerd voor literaire prijzen.

Over het boek

Van Meijgaard weet de lezer in Pretpark Paradijs stante pede zijn verhalen in te trekken door met een sterke zin af te trappen en zich te beperken in het weggeven van hints. Het verhaal wordt binnen de kaders getoond, maar door spanningsvelden te creëren en spaarzaam te zijn in het beschrijven van details, wordt de lezer uitgenodigd om out-of-the-box te gluren. 

Het overgrote deel van de verhalen eindigt met een sterke pointe, die verrassend is en soms zelfs een spannende toets of een plottwist aan het verhaal geeft. De auteur weet in een relatief beperkt aantal bladzijden een krachtig verhaal neer te zetten.


Interview

Amsterdam, 21 november 2023; voor het interview hebben we afgesproken elkaar nog eens halverwege te treffen in de sfeervolle, gezellige wijnbar van Auberge Jean & Marie in de Albert Cuypstraat.

Marjon Nooij

Vorig jaar verscheen je roman De laatste klanken van Icarus, en onlangs je verhalenbundel Pretpark Paradijs. Waarin verschilt het schrijven van roman en verhaal? Waar kun je je ei in kwijt?

‘Een roman is een veel langer proces. Omdat ik naast mijn baan maar een paar keer per week kan schrijven, is een roman dan lastiger, de verhaallijn moet je goed in de gaten houden, de plot, de personages. Dat moet allemaal niet ontsporen. Bij een kort verhaal kun je die lijntjes sneller afronden en kun je bij wijze van spreken in één dag de grove schets op papier zetten om die daarna uit te werken.’

Bereid je je daar op een andere manier op voor?

‘Een roman begint met een groter een idee, met allemaal vertakkingen in aanleg die onderweg verder uitgroeien of juist gesnoeid worden. Mijn verhalen zijn meestal gebaseerd op iets wat ik gezien heb. Het verhaal ‘Nocture’ kwam tot stand nadat ik in een restaurant een wat oudere pianist in een hoekje achter een vleugel zag zitten spelen. Eigenlijk net als ‘Nachtvlinder’, ook die hoofdpersoon heb ik als het ware ergens een keer echt gezien. Dan wil ik iets met zo’n personage en ontstaat een verhaal met een kop en een staart. Tenminste, dat hoop ik.’

Een aantal verhalen is al eerder verschenen. Hoe gaat zo’n selectie voor een bundel in z’n werk?

‘De verhalen zijn inderdaad voor een deel eerder verschenen in verschillende literaire tijdschriften (De Tweede ronde, Deus Ex Machina, Lava Literair). Het leek me mooi die te bundelen, er is, denk ik, zeker een lijn in te ontdekken. De hoofdpersonen proberen een weg te vinden in de wereld die best veel van hen verlangt. Ze zijn allemaal op zoek naar geluk en die zoektocht herkennen we denk ik wel. 

Aan een paar verhalen was ik al wat langer geleden begonnen, die heb ik voor deze bundel afgemaakt. ‘Activist’, het verhaal over een ontmoeting met Gerrit Komrij, heb ik in 1998 geschreven nadat ik een dag met de schrijver en zijn vriend in Coimbra had doorgebracht. Afgelopen mei was ik weer in Coimbra, deze herontmoeting met de stad heb ik door het bestaande verhaal heen gevlochten.’

Een intrigerende en beetje paradoxale titel, Pretpark Paradijs. Komt dat overeen met het verhaal?

‘De hoofdpersoon van het titelverhaal zit in een lege kamer, een soort inrichting, en begrijpt niet goed waarom hij daar zit. Het verschil tussen goed en kwaad is hem niet helemaal duidelijk. Dat is misschien de link met het paradijs, waar het allemaal goed en mooi hoort te zijn, maar waar ook de verleiding en het kwaad in de vorm van de slang rondkruipt. De hoofdpersoon vraagt zich af waarom er nog geen pretpark is dat het Paradijs nabootst. Op zich een terechte vraag, denk ik.’

Twee van je verhalen zijn winnende verhalen voor Duizend woorden. Hoe ging dat in z’n werk?

‘Die wedstrijd was een samenwerking tussen VPRO, NRC en Uitgeverij Nieuwe Amsterdam. De enige restrictie was het maximum van duizend woorden. Uit alle inzendingen werd per week iemand uitgenodigd die zijn/haar verhaal bij het radioprogramma De avonden van de VPRO mocht voorlezen. Daar zaten dan twee schrijvers die feedback gaven op het verhaal. Ik heb twee keer meegedaan en mocht twee keer komen voorlezen (‘Camping’ en ‘Goudvis’ uit de bundel). Wim de Bie had een gesproken column aan het eind van het programma. Het was bijzonder om je eigen verhaal voor te lezen, terwijl je niet wist wie je publiek was.
Het verhaal ‘Camping’ verscheen ook nog in NRC en in een uitgave van Bulkboek.

Sommige andere verhalen zijn genomineerd. Stimuleert dat, ook al win je misschien niet de eerste prijs?

‘Het is natuurlijk al heel fijn om genomineerd te zijn. Je krijgt dan een uitnodiging om bij de bekendmaking van de winnaar te zijn, maar ik vermoedde dan altijd wel dat als je niet specifiek gevraagd werd, je niet bij de eerste drie zat. Maar goed, je hoort bij de shortlist van bijvoorbeeld de laatste 5 of 10. Zo ben ik naar Arnhem, Antwerpen en Utrecht gereisd. Soms was er een literair tijdschrift aan verbonden of een kleine uitgave, daar stond ik dan wel in. En ja, dat is zeker stimulerend, om je eigen tekst gedrukt te zien. Nu ik in de redactie van Elders literair zit, kan ik me goed voorstellen hoe de drie genomineerden van de laatste poëziewedstrijd zich voelden. Ze waren gekozen uit ruim 400 inzendingen en mochten op het podium voor een volle zaal hun gedicht voordragen.’

Waaruit bestaan je bezigheden voor onder andere het literaire tijdschrift Elders?

‘Samen met auteur Kees Ruys ben ik redacteur proza. We beoordelen de ingezonden verhalen en kijken of die voor plaatsing in aanmerking komen, op de website of in het papieren nummer dat twee keer per jaar verschijnt. Je leert enorm veel van het lezen van andermans werk. Waarom zijn bepaalde zinnen mooi en andere juist niet, wat blijft hangen, wat is cliché. Soms is de verhaallijn goed, maar de stijl minder. Andersom komt natuurlijk ook voor. 

Voor Tzum recenseer ik literatuur, dat is vergelijkbaar, ook daar leer ik van. Waarom laat een boek een bepaalde indruk achter? Beklijft het verhaal, doet het iets met je als lezer. Bij het Letterenfonds beoordeel ik af en toe een boek voor een subsidieaanvraag, dan moet je vooral kijken naar het literaire gehalte en hoe ingewikkeld het duiden daarvan soms ook is, je voelt als lezer wel of iets potentie heeft of niet.’

Het lijkt me lastig om te combineren: een baan en schrijven. Ben je ook daadwerkelijk minder gaan werken om meer te schrijven, zoals je in het vorige interview aangaf?

‘Tot de zomervakantie werkte ik op twee scholen. Dat heb ik 6 jaar gedaan, maar het kostte uiteindelijk te veel energie. Met een van de twee scholen ben ik gestopt, hoe jammer ik dat ook vind. De leerlingen inspireerden en het was leuk om met hen over literatuur en poëzie te praten en ze een beetje wegwijs te maken in die wereld. Nu kan ik meer tijd vrijmaken voor mijn volgende roman. Het verhaal gaat over de ballast die je als kind meekrijgt van je ouders. Je erft van alles: herinneringen, gewoontes, gedrag, normen en waarden, maar ook spullen. En daar moet je iets mee. Het is voor mezelf interessant om daarover na te denken en dat in een verhaal te gieten.’ 

En wanneer is het af. Volgend jaar?

‘Nee, dat zou wat veel zijn, drie boeken in drie jaar. Voor mezelf heb ik twee tot drie jaar uitgetrokken. Ik ben al aardig op weg, maar het kan nog alle kanten uit. Dat is tegelijk fijn en onzeker. Het is een proces, niets staat vast tot het af is.’ 

--

Titel: Pretpark Paradijs en andere verhalen
Auteur: Arjen van Meijgaard
Pagina's: 156
Uitgeverij kleine Uil
ISBN: 9789493323100
Verschenen: november 2023

maandag 27 november 2023

E.M. Forster - Maurice


Een misdadige ziekte

De bildungsroman Maurice van E.M. Forster (Londen, 1897-1970) is een Britse klassieker die werd geschreven in 1913-1914. Het is misschien niet Forsters beste werk – eerder werk van zijn hand bestaat uit Where angels fear to tread, The longest journey, A room with a view en Howards end –, maar wel het meest privé. Het beschrijft de ontluikende homoseksuele geaardheid van de hoofdpersoon, de bewustwording van de eigen identiteit en zijn worsteling daarmee.

Forster heeft het bij leven nooit uit willen geven. Tijdens de jaren dat het in de kluis lag, heeft hij het nog regelmatig bewerkt en in 1960 schreef hij een nawoord. Het zou nog tot 1971 duren eer het postuum verscheen, daar Forster had aangegeven dat het boek pas uitgegeven zou mogen worden na zijn dood. In 1987 verscheen de roman op het witte doek met een hoofdrol voor Hugh Grant.

Het is te bewonderen dat Fortser deze roman heeft geschreven in een uiterst homofobe tijd, waarin homoseksualiteit werd gezien als een psychiatrisch ziektebeeld en het bij wet zelfs verboden was om een relatie aan te gaan met iemand van de eigen sekse. In 1957 werd in Groot-Brittannië het Wolfenden Report gepubliceerd met het dringende advies om homoseksualiteit tussen mannen niet meer te bestempelen als criminele activiteit of als ziekte. Het zou echter nog tot 1967 duren voor het in Engeland werd gelegaliseerd en gedecriminaliseerd. Pas op 15 dec 1973 schrapte de American Psychiatric Association homoseksualiteit uit het lijstje van psychiatrische stoornissen. Hoewel Forster zijn homoseksualiteit in zijn vriendenkring nooit onder stoelen of banken heeft gestoken, is het wel te begrijpen dat hij dit voor het grote publiek geheim hield.

Marjon Nooij

Maurice is een roman in Victoriaanse stijl, vol verlangen, vertwijfeling en zich verloren voelen, zich afspelend in de middle upper class, waarin de zoektocht naar identiteit en klassenverschil centraal staat. Leraar Ducie, die ervan op de hoogte is dat Maurice uit een vaderloos gezin komt, ziet het als zijn nobele taak om de bijna vijftienjarige ‘onwetende ziel’ in te wijden in de geheimen tussen man en vrouw, en het uit te tekenen in het zand. ‘Alles hangt met elkaar samen – alles – en de schepping zit werkelijk prachtig in elkaar. Man en vrouw! O, het is zoiets moois!’ Het is nou niet direct informatie waar de jongen warm voor loopt en het wonder der schepping lijkt ver van zijn bed.

Op Cambridge maakt Maurice kennis met medestudent Clive Durham. Ze voelen zich beiden gentleman; carrière maken, respect krijgen en aanzien hebben is belangrijk, hoewel met name Clive nogal snobistisch is en niet wars van pretenties. Ze vermaken zich met studentikoze criquetwedstrijden. Tussen hen ontstaat grote genegenheid.

Maurice is eerlijk tegen zichzelf over zijn gevoelens voor Clive, maar doet toch zijn best een meisje het hof te maken, die echter instinctief aanvoelt dat er iets niet klopt. Clive en hij stoeien wat en het begint tussen hen te broeien, waarop Clive hem zijn liefde betuigt. Maurice houdt hem echter nog op afstand. Hij is onervaren, weet niet goed wat hij met zijn verlangens aan moet en herinnert zich het proces tegen Oscar Wilde uit 1895. Hij tracht zich daardoor aan te passen aan de verwachtingen en de geldende mores. ‘[…] het is de ergst denkbare misdaad, en je mag er nooit meer over beginnen.’ Maurice kan echter niet lang meer ontkennen dat hij zijns ondanks verliefd op Clive is, maar deze wil hun relatie naar een hoger niveau wil tillen en het zuiver platonisch houden. Fysieke intimiteit zou hun relatie maar bederven. ‘Zij hadden hun leven volmaaktheid gegeven, in ieder geval voor korte tijd.’

Wanneer Clive na een periode van ziekte voor een vakantie naar Griekenland vertrekt, lijkt hij ook op het ‘andere’ vlak genezen en schrijft zijn vriend: ‘Tegen mijn wil ben ik normaal geworden. Ik kan er niets aan doen.’ Clive trouwt – met de gedachte in het achterhoofd dat hij zijn stamboom en familielandgoed moet veiligstellen en zich moet conformeren om aan alle verwachtingen te voldoen –, maar de huwelijksnacht is meer een verplichte en technische aangelegenheid, daar de beide echtelieden niet weten wat er van ze wordt verwacht en Clive zich daar waarschijnlijk gemakkelijk achter kan verschuilen. Hij ontkomt niet aan de gedachte dat het huwelijk hem slechts ‘geestelijke vaagheid’ heeft gebracht, maar ook een respectabel aanzien.

Maurice blijft een regelmatige gast in het tanende huis van de Durhams. Het rivaliteitsgevoel is echter groot en hun vriendschap verandert totaal na Clives huwelijk. Ten einde raad bezoekt Maurice een arts – ‘[…] ook al zouden zijn lichaam en ziel geweld worden aangedaan. In deze wereld moest men trouwen of wegkwijnen.’ – hopende dat die hem kan genezen. Doch de dokter wuift alles weg als onzin; ‘zorg dat je de juiste vrouw vindt… dan zijn de moeilijkheden voorbij.’ Dan laat hij zich door Lasker Jones onder hypnose brengen. ‘Ik heb het al zolang ik mij kan heugen, en weet niet waarom. Wat is het? Ben ik ziek?’ Volgens Jones ‘kunnen frisse lucht en sport wonderen verrichten.’ Zelfhaat en suïcidegedachten dringen zich door eenzaamheid en liefdesverdriet aan de innerlijk gekwelde jongen op. Het is aangrijpend om te lezen hoe hij zich probeert te confirmeren aan de geldende waarden en normen.

Met in het achterhoofd dat homofobie, zelfs gepaard gaande met fysiek geweld, nog altijd bestaat, is Maurice nog steeds een actueel verhaal. Het is eerder al in 1977 verschenen in een vertaling van Theo Kars en Uitgeverij Nieuw Amsterdam heeft het onlangs opnieuw uitgegeven, waarbij er niet voor is gekozen om het te laten hertalen in meer hedendaagse schrijftaal. De stijl komt wat gedragen en gedateerd over, maar past wel goed bij de tijd waarin het is geschreven. Ook de destijds geldende omgangsvormen op de universiteit worden hierdoor schitterend in beeld gebracht. De erotiek is alleen tussen de regels te lezen, de auteur blijft terughoudend in zijn beschrijvingen.

Door het voorwoord te laten verzorgen door Splinter Chabot heeft de uitgever er waarschijnlijk op gegokt om ook het jongere publiek geïnteresseerd te krijgen voor de roman, vooral omdat de emoties die bij ontluikende seksuele gevoelens om de hoek komen kijken nooit zullen veranderen; laat staan de onzekerheden die opduiken wanneer je ontdekt dat je op je eigen sekse valt. Chabot noemt het een ‘sprookjesachtig liefdesverhaal’, maar het overgrote deel van de ervaringen van de hoofdpersoon zijn allesbehalve sprookjesachtig te noemen. Omdat de homoseksuele gevoelens door wetenschap, maatschappij en kerk niet serieus werden genomen, leidde dit bij Maurice en Clive tot onzekerheid, schaamte, ontkenning en zelfs walging en zelfhaat.

Op het landgoed van de Durhams ontmoet Maurice jachtopziener Alec. Ondanks het klassenverschil bloeit er een relatie op tussen de twee. Tot afschuw van Clive biecht Maurice op dat hij alles aan Alec heeft gegeven, niet alleen emotioneel, maar ook seksueel.

In zijn nawoord schrijft Forster dat Maurice is ontstaan door een ontmoeting met Edward Carpenter die diepe indruk bij hem heeft achtergelaten door een aanraking. In één jaar tijd schreef hij het manuscript dat hij heeft opgedragen ‘aan een gelukkiger jaar’, met geluk als leidmotief. Zelfs Forster zegt in 1960 dat zijn verhaal van vóór de twee wereldoorlogen ontegenzeglijk gedateerd is, met name door de atmosfeer en diverse anachronismen die erin voorkomen. De vroeg 20e-eeuwse mores staat natuurlijk ver van onze moderne realiteit af. Dit neemt niet weg dat we het heden ten dage als een klassieker kunnen lezen, waarin vooral Maurice de lezer het meest zal raken met zijn tragiek en onschuldige onbevangenheid. Pas wanneer hij zijn homoseksuele gevoelens erkent, verzet hij zich tot groot ongenoegen van zijn moeder tegen de Heilige Drie-eenheid.

Van William di Canzio verscheen in 2021 zijn debuutroman Alec, waarmee hij het vervolg schreef op Maurice vanuit het perspectief van Alec Scudder aan de vooravond van en tijdens de Grote Oorlog.

Maurice is een diep ontroerende roman over emotionele worstelingen, de zoektocht naar de eigen identiteit en begrip.

--

Eerder verschenen op Tzum


Titel: Maurice
Auteur: E.M. Forster
Vertaling: Theo Kars
Pagina's: 302
ISBN: 9789046831090
Uitgeverij Nieuw Amsterdam
Verschenen: september 2023