dinsdag 30 maart 2021

Emy Koopman - Orewoet

Recensie door Dietske Geerlings
Uitgeverij Prometheus

Als een lopend vuur

De bijzondere titel van de roman Orewoet van Emy Koopman verwijst naar de dertiende-eeuwse mystica Hadewijch, die dit geheimzinnige woord gebruikte, in betekenis van ‘geestelijke gloed’, ‘vuur’, ‘extase’. In deze roman wordt het stukje bij beetje duidelijk wie zich precies in dit vuur bevindt en waarom.

De ik-persoon is de zestienjarige zoon van de alleenstaande Agatha. Hij is een wat teruggetrokken puber en wordt door zijn moeder meegenomen naar de begrafenis van een zekere Lucas Brandmeester. Als hij de foto op de grafkist ziet, ziet hij een oudere versie van zichzelf. Op dat moment realiseert hij zich pas dat hij de begrafenis van zijn eigen vader bijwoont. Dit is misschien ook het eerste moment dat een innerlijk vuur ontvlamt, een mengeling van woede, verdriet en eenzaamheid. Hij wendt zich af van zijn moeder en zoekt contact met Diederik Stegman, een vriend van Lucas, die op de begrafenis heeft gesproken.

Hij komt erachter dat Lucas een groot kunstenaar was en zelf een einde aan zijn leven heeft gemaakt. Als hij zich in zijn eenzaamheid verloren loopt in de stad, verzamelt hij in een winkelkarretje allemaal troep die aan de straat staat en die hij nog wel kan gebruiken om iets van te maken. In de tuin begint hij aan een soort hut.

Het perspectief wisselt als je de brief van Diederik aan May (de moeder van de ik-persoon) leest. Diederik blijkt een meester te zijn in het vervalsen van handschriften. Hij blijkt ook die van de mystica Hadewijch te hebben vervalst. Terwijl Lucas de grote liefde was voor May, was May die voor Diederik, die echter hopeloos in de schaduw van Lucas bleef staan.

Langzaamaan wordt duidelijk hoe een innerlijk vuur diverse personages in de greep heeft en hoe eenzaam en machteloos zij zich daarin voelen. Koopman heeft zich goed ingeleefd in de nonchalante, zestienjarige jongen, voor wie de wereld – pubereigen- vooral om hem draait, gelet bijvoorbeeld op de plek van het persoonlijk voornaamwoord ‘ik’:

‘Aan het uiteinde van de vijfde rij zaten ik en Agatha. De meeste stoelen achter ons waren leeg, op wat afgetrapte mannen en wat meisjes in strakke jurken na. Eentje, zo’n vier meter verderop, leek net die actrice uit ‘Scream’, Neve Campbell. Ze had te veel inkijk om te kunnen negeren. Ik probeerde nog eens sneaky achterom te kijken, maar dat lukte me niet zonder m’n hoofd helemaal te draaien. Neve Campbell keek op. Verontschuldigend lachte ik in haar algemene richting, om me snel weer om te draaien, voordat de zweethitte zou toeslaan. Toch zag ik het nog, dat zij naar mij keek alsof ik hier de acteur-look-a-like was, haar ogen tot spleetjes geknepen. Kon ik haar ergens van kennen? Dat kon ik haar onmogelijk vragen, als ik het al durfde – het is de slechtst mogelijke versierzin volgens Dave. Zat er iets geks op m’n gezicht, had ik ineens alsnog puistjes gekregen? Ik wreef over mijn neus, haalde mijn hand langs mijn wangen, voelde niks geks. Er klonk muziek; iets instrumentaals, modern klassiek, als dat een term is, iets met klanken die zich steeds herhaalden en maar nauwelijks een melodie wilden vormen.’

De beschrijving is niet helemaal vrij van clichés, zoals de puistjes waarmee de puber altijd zou moeten worstelen, kennelijk zelfs als hij die niet heeft.

Het is mooi om te zien hoe een titel als een vuur om zich heen slaat, dwars door alle personages heen. Door de afwisseling van perspectieven van de ik-persoon, de brief van Diederik en de dagboekfragmenten van May/Agatha wordt er ook spanning opgebouwd. Er blijkt een dunne scheidslijn tussen liefde en waanzin. Hoewel psychische aandoeningen zich wel vaker pas manifesteren in de puberteit, zeker als zich een heftige situatie voortdoet, zit er ergens toch iets ongeloofwaardigs in het verhaal, alsof het vuur zich net iets te snel verspreidt.

Titel: Orewoet
Auteur: Emy Koopman
Pagina’s: 280
ISBN: 9789044628630
Uitgeverij Prometheus
Verschenen: september 2016

maandag 22 maart 2021

C Pam Zhang - Al wat goud op de bergen is

Recensie door Roosje
Uitgeverij Signatuur

!! Heel weinig spoilers maar niet helemaal zonder…

‘….familie komt op de eerste plaats.’ (2021, 234)

Dit boek gaat over Chinese immigranten in het negentiende-eeuwse Amerika. Ba, Lucy en Sam zijn in Amerika geboren, maar Ma was uit China gekomen naar het ‘Beloofde Land Amerika’, waar de Chinese arbeiders met open armen zouden worden ontvangen, quid non. Het verhaal gaat met name over Lucy, de oudste dochter, dat wil zeggen dat er vanuit haar personage het verhaal wordt verteld.

C Pam Zhang werd geboren in Peking, maar groeide op in de VS. Ze woonde in dertien verschillende steden in vier verschillende landen en is nog steeds op zoek naar haar thuis. Al wat goud op de bergen is is haar debuutroman, die lovend werd ontvangen en genomineerd werd voor de Booker Prize 2020.

In vier delen neemt de auteur je mee. De delen zijn mysterieus getiteld als XX62, XX59, XX42/62, XX67. Hoe de XX te duiden? Uit de context leid je wel af dat het om de 19e eeuw gaat: spoorwegen worden aangelegd, goud wordt gezocht, etc. Ik heb het als volgt opgevat: dít specifieke verhaal gaat weliswaar over Chinese immigranten in de 19e eeuw, maar hét verhaal van immigranten, waar ook, is van álle tijden. Het einde van deze roman suggereert geen einde; deze roman, dit verhaal van Lucy is ongoing …. Maar je mag het einde misschien zelf verzinnen, of kijk om je heen hoe levens verdergaan of uiteindelijk aflopen.
Immigratie is een ongoing process en vindt overal ter wereld plaats. Dat is het grote thema in het debuut van Zhang. Immigratie gaat altijd hand in hand met discriminatie, met het verlangen naar het oude land - heimwee dus -, met onrechtvaardige behandeling.
En binnen de groep - immigranten en ‘autochtonen’ - is de familie/het gezin het innigste verband. Binnen de familie/het gezin worden gevoelens, wensen en hoop gedeeld, maar het is ook de ‘plek’ waar het grootste verdriet ontstaat.

Het valt me de laatste jaren op dat met name in Amerikaanse films en series, het gezin/familie een van de grote thema’s is. Het gezin/familie is the save haven in een samenleving die te dynamisch is of zelfs chaotisch en vijandig. We leven in een tijd waarin te veel en te snel verandert. In de familie zou een mens zich moeten kunnen terugtrekken om zich veilig te voelen en zich te kunnen opladen voor die samenleving die zo veeleisend en onbarmhartig is.
Dat is in deze roman van Zhang ook het geval. Wat in die films en series aan de hand is, gebeurt ook in de roman: ook het gezin niet vaak niet die safe haven. In veel opzichten gedraagt het gezin zich als de samenleving: gevaarlijk, een ultieme bron voor verdriet en trauma.

Je leest het verhaal van Ba en Ma (vader en moeder, maar dat is wel duidelijk, toch?), Lucy en Sam. De auteur misleidt je: aanvankelijk denk je natuurlijk dat Sam een jongen is. Hoe makkelijk volg je als lezer en kijker de gebaande paden. In mijn vorige boekbespreking was dat hetzelfde laken een pak (Vonne van der Meer, Naar Lillehammer). Maar dat Sam op een jongen lijkt of wil lijken heeft wel degelijk redenen. Die ga ik niet verklappen - zo min mogelijk spoileren -.

In het eerste deel gaan Lucy en Sam - 12 en 11 jaar zijn ze - ervandoor met het lijk van Ba in een kist, die op het paard Nellie gebonden is. Ze ontvluchten het mijnwerkerskamp. Ze zoeken een plek om hem te begraven. De tijger, een van voornaamste literaire motieven in deze roman, moet hun de plaats wijzen waar zij hem ter aarde kunnen bestellen. Die tijger duikt overal op; een mythisch en magisch dier is hij, innig verbonden met hun moeder, die eerder gestorven is, in het kraambed; de baby was ook dood.

Deel twee vertelt over Ma, het jaar waarin zij Ma en de baby verloren en al hun spullen en goud. Ba was in hart en ziel een goudzoeker. Verbeten joeg hij dat na. Met redenen die je later te weten komt. Ma is nogal ambivalent over dat goudjagen. Ze wil wel het goud, dat hun alle ruimte zou geven het leven te leiden dat ze zou willen voor zichzelf en haar gezin, maar ze ook het immense gevaar dat daarmee verbonden is. Feitelijk is het goud in dit boek in alle opzichten de vijand, de verkeerde keuze, het pad dat naar hel en verdoemenis leidt, omdat goud de mensen hebzuchtig en gewelddadig maakt. Ma krijgt gelijk.

Deel drie gaat over Ba, zijn verleden, zijn wensen en gedachten. Tot nu toe werd Ba voornamelijk afgeschilderd als een dronkaard, een gokker en een verbeten goudzoeker. Het lijkt erop dat hij meer om Sam geeft en dat Lucy meer naar haar moeder trekt. In dit deel vertelt hij zijn oudste dochter dat hij eigenlijk meer van haar houdt maar dat hij zijn liefde niet durft te tonen, waarschijnlijk om de kwade geesten van Lucy te misleiden. In dit deel krijgt Ba eindelijk een beetje diepte. In het vorige was Ma de centrale figuur.

Deel vier is het einde van het boek. Lucy en Sam zijn onafhankelijk van elkaar hun weg gegaan maar Sam komt haar opzoeken in de stad waar zij beiden naartoe waren gegaan, nadat ze Ba begraven hadden. In dit deel vernemen we wat er met Sam gebeurd is.
In alle delen blijft Lucy het centrale personage. Het hele open einde komt toch wel een beetje als een verrassing, maar stemt me ook blij. Gelukkig worden niet alle raadsel opgelost….

Deel een overdonderde me. Op de achtergrond had ik herinneringen aan Faulkners As she lay dying, waarin een gezin hun dode moeder gaat begraven. Dat is een heel particuliere associatie, en die hoeft niet voor iedereen even duidelijk te zijn. Het gaat in ieder geval om familieleden die heel ver gaan - letterlijk en figuurlijk - om een dood familielid naar zijn laatste rustplaats te brengen.

In dit debuut van Zhang speelt de natuur een grote rol. In de eerste plaats omdat Lucy bijna alleen maar natuur kent, ze woont immers altijd in een kamp, nog net niet in een tent. Water, wuivend gras, aarde, lucht, modder, wind, zout, bloed, botten, goud, etc. De hoofdstukken binnen de delen dragen zulke kopjes. Hard is het leven. Heel hard. En magisch en mysterieus; die toverachtige wereld, waarin de tijger voorkomt -  maar ook andere dieren als jakhalzen - ook figuurlijk -,  bizons - komt van Ma, die zo’n ontzettende heimwee heeft naar haar eigen land aan de andere kant van de oceaan.
Dit begindeel was zo heerlijk kinderlijk magisch; zoveel dingen hadden nog geen verklaring, geen rationele duiding. Dat volgt in de volgende delen: achtergronden en afkomst van Ba en Ma; een verklaring voor hun gedrag en houding. En ook volgen we de groter geworden Lucy en Sam, op de drempel van hun volwassenheid. Bijna zou ik willen schrijven: had het bij het eerste deel gehouden. Dan was het net zo’n dun boekje geworden als dat van Faulkner; dan had het naar mijn gevoel zijn sterkte helemaal uitgebuit.
Maar dit is persoonlijk. Ik hou wel van boeken en verhalen die de lezer niet helemaal uitgelegd worden. Je moet dan zelf aan het werk. Suggestie is vaak aantrekkelijker dan uitwerkte verklaringen, en uitdagend is ze zeker, suggestie bedoel ik.

Het meest dynamische karakter is misschien wel dat van Ba, met Ma op de tweede plaats; dat verwacht je als lezer niet en daarom is het spannend. Misschien is Lucy zelf wel het meest statische personage. Daar kan ook veel moois instieten, natuurlijk. Sam ontwikkelt zich in de richting die ik wel verwacht had maar een ander misschien niet.

Een sympathiek debuut van een auteur met een immigratie-achtergrond. Immigratie en aanpassing aan een andere cultuur, waarbij immigranten sociaal gezien de mindere posities hebben is vanzelfsprekend een hot item. Het is goed dat we daarover zo veel boeken kunnen lezen. In een roman kunnen kwesties, thema’s en karakters uitgebreid verhaald worden.

Interview

Waardoor raakte je voor het eerst geïnspireerd om dit bijzondere verhaal te schrijven?
Ik werd op een ochtend wakker met de beelden van twee zilveren dollars, twee zusjes, droge hitte en een avontuurlijke reis in mijn hoofd. Elk fictioneel element uit het boek heeft zich zo ongevraagd aan me opgedrongen: via beelden, via een stem of vanuit een soort emotionele noodzaak.

Hoe zou je het begrip ‘thuis’ definiëren?
Thuis is meer een gevoel dan geografische plek, een gevoel van je letterlijk op je plaats voelen. Voor mij, als vrouw en als Amerikaanse van Aziatische afkomst, is het zeldzaam dat ik ergens ben waar ik me niet hyperbewust ben van hoe mensen me zien. Op dit moment is ‘thuis’ voor mij meestal de plek waar de mensen zijn van wie ik hou, maar het kan ook een landschap zijn, een moment van rust in een vertrouwde kamer of een bepaalde lichtinval waardoor ik me blij voel.

Welk boek maakte je voor het laatst aan het lachen?
The Changeling van Joy Williams.
De natuur en het landschap in het Amerikaanse Westen spelen een belangrijke rol in je boek. Wat is jouw relatie tot de natuur − hoe verhoud je je daartoe?
O, ik ben doodsbang voor de natuur! Maar dat wil niet zeggen dat ik er niet van hou. Sterker nog, ik zou zeggen dat ik meer respect heb voor het geweldige, woeste en ontzagwekkende Amerikaanse Wilde Westen dan de gemiddelde mens. Maar het is net zo als met wilde dieren. Je observeert het, maar het is niet de bedoeling dat je ermee knuffelt, want het heeft scherpe tanden. Ik ben me ervan bewust hoe weinig ik weet over overleven in de natuur. De natuur houdt zich niet aan de menselijke regels, en daarom bewonder ik haar vanaf een veilige afstand: via documentaires, goed onderhouden wandelpaden, et cetera.

Heb je een ochtendroutine of een andere specifieke routine in deze coronatijd?
Ik word wakker, vecht tegen existentiële angst, was mijn gezicht, smeer het rijkelijk in met een vitamine C-serum en vochtinbrengende crème en zonnebrandcrème. Dan geef ik toe aan mijn drang om het nieuws en mijn sociale media een paar minuten te checken. Vervolgens trek ik fatsoenlijke kleding aan en zet ik een modieus (?) mondkapje op om met mijn hond te wandelen. Want ik heb besloten dat het belangrijk is om ook in deze tijd echte kleding te dragen, en dan voel ik me zo langzaamaan weer mens worden en probeer ik te lezen of te schrijven.

Hoe ziet jouw huidige baan eruit?
Ik werk als creatief directeur bij een start-up op het gebied van huidverzorging. Gedurende dat deel van de dag richt ik me volledig op één specifieke en bevredigende taak, en ben ik heel gefocust. Dat is zo anders dan bij het schrijven van fictie, wanneer ik ben overgeleverd aan een wervelende, hulpeloze chaos!

Zijn er verhalen of boeken die jouw manier van denken over verdriet hebben veranderd of gevormd?Beminde van Toni Morrison en het verhaal In the Cemetery Where Al Jolson Is Buried van Amy Hempel zijn geweldig omdat ze verdriet om weten te zetten in iets onverwachts en wonderlijks. Bij Beminde gebeurt dat in de belichaming van een spook-baby-vrouw en ‘In the Cemetery’ vanwege de bondige, ongrijpbare structuur die zich rondom de kern van de pijn beweegt. Beide werken onderzoeken de minder gebruikelijke manieren waarop mensen hun verdriet verdringen, en bespreken vormen van rouw die we niet vaak krijgen te zien in de media voor het grote publiek. De H van havik van Helen Macdonald doet iets vergelijkbaars.

In welk restaurant ga je als eerste eten als het weer opengaat, en wat eet je dan?
Dit is misschien wel de beste vraag die mij is gesteld in mijn hele boektournee! Waarschijnlijk ga ik dan naar My Tofu House, voor een borrelende pot soondubu jjigae en, nog belangrijker, voor een eindeloze hoeveelheid banchan– en gerstthee. Ik mis die ervaring bijna meer dan het eten zelf: het wuiven van de obers, het gekletter van servies, het gevoel van een overvloed aan eten dat iemand anders voor je heeft gekookt. Of waterpijp en verse pitabroodjes met knoflooksaus op de geheime patio van Arabian Nights, nog zo’n onverklaarbare ervaring.

Welk immigrantenverhaal zouden meer mensen moeten kennen of lezen volgens jou?
Lucy van Jamaica Kincaid.

Welke schrijver bewonder je?
Toni Morrison, Jamaica Kincaid, Michael Ondaatje, Angela Carter en Anne Carson zijn veruit mijn echte helden, vanwege hun lyrische toon en diepere wijsheden. Daisy Johnson en Ottessa Moshfegh schrijven spetterende zinnen. Alexander Chee, R.O. Kwon, Lauren Groff, Garth Greenwell en Brandon Taylor schrijven prachtig, naast het feit dat ze ook bekende literaire personen zijn. Dat laatste klinkt misschien saai, maar deze schrijvers zijn zo belangrijk om de diversiteit in onze literatuur hoog te houden. En ik sta te springen om bij meer mensen een aantal nieuwe schitterende schrijvers onder de aandacht te brengen van wie het debuut nog moeten verschijnen, onder wie dat van Mai Nardone, Raven Leilani en Alice Sola Kim.

Titel: Al wat goud op de bergen is
Auteur: C Pam Zhang
Vertaling: Anne Jongeling
Pagina's: 335
ISBN: 9789056726829
Uitgeverij Signatuur
Longlist Booker Price 2020

donderdag 18 maart 2021

Peter WJ Brouwer - Het oog van de kraanvogel

Recensie door Arjen van Meijgaard
Uitgeverij In de Knipscheer

Een vriendschap tot in Japan


Waarom voel je je meer aangetrokken tot de een dan tot de ander? Wat is de basis van een vriendschap? Is het altijd duidelijk wat de ander van je verwacht of wat je van jezelf verwacht? Rond deze lastig te beantwoorden vragen heeft Peter WJ Brouwer in Het oog van de kraanvogel een boeiend en gelaagd verhaal gesponnen. Brouwer publiceerde een aantal dichtbundels, zijn romandebuut Het siamees moment verscheen in 2017.

Arthur en Marcus ontmoeten elkaar tijdens hun studie aan het conservatorium van Amsterdam, eind jaren tachtig. Het verhaal wordt verteld vanuit Marcus, een wat onzekere jongen die piano studeert en zijn weg zoekt tussen de nieuwe mensen die hij leert kennen tijdens zijn studie. Arthur, violist, is een stuk eigenwijzer. Ze kruisen elkaar een paar keer en een voorzichtig contact gaat al snel over in een hechte vriendschap. 

Brouwer weet heel goed het ontstaan van deze vriendschap te vangen, het wat claimerige gedrag van Arthur en de naïeve houding van Marcus lijken toch goed samen te gaan. En dan is er ook nog het contact tussen Marcus en Carlijn, die zijn vriendinnetje wordt. De aanloop naar een vriendschap of relatie is achteraf moeilijk terug te halen. Waar begon het precies, wie zette de eerste stap, in welke context ontstond de eerste dialoog? Brouwer zet dat heel natuurlijk en ongedwongen neer. 

De lezer voelt de constante spanning tussen Marcus en Arthur, vooral die tweede lijkt meer te willen. Ook Carlijn voelt dat feilloos aan en wurmt zich tussen beide vrienden. Maar wat wil Marcus? Als de vrienden een paar dagen naar de moeder van Arthur in Bergen gaan, komt het tot een interessante confrontatie. Niet alleen tussen beide jongens, maar ook bij Marcus met zichzelf. 

De tijdsprong naar 25 jaar later, wanneer Arthur en Marcus elkaar weer tegenkomen in Japan, geeft een nieuwe dimensie aan hun contact. Beide mannen kijken op een andere manier terug op hun vriendschap van lang geleden. Marcus is in Japan als advocaat om een conflict tussen een dirigent en een muzikante glad te strijken, Arthur speelt in het orkest waar dit is voorgevallen. Aan de andere kant van de wereld zijn ze aan elkaar over geleverd. Wat is er over van hun vriendschap, waar ging er mis?

De stijl is prettig, op een soepele en ongekunstelde manier ontrolt het verhaal zich tussen de verschillende personages die om Marcus heen cirkelen. Ook de wat vreemde Sofie met haar amandelvormige ogen en haar aparte gewoonte overal waar ze komt iets in haar zak te steken, heeft invloed op de hoofdpersoon. Deze mensen vormen Marcus, dagen hem bewust en onbewust uit zichzelf te ontdekken.

Vaak genoeg staan er mooie observaties in de tekst om even bij te blijven hangen:

'De allereerste tram schoot om de hoek, ijzer op ijzer, een meeuw krijste, daarna was het weer stil. Het was het tijdstip waarop alles nog ontbrak.'

Een roman die je aanzet na te nadenken over je eigen vriendschappen van lang geleden, over de onzichtbare draadjes tussen mensen die als ze eenmaal gesponnen zijn, nooit meer lijken te breken.

Eerder verschenen op Tzum

Titel: Het oog van de kraanvogel
Auteur: Peter WJ Brouwer
Pagina's: 304
ISBN: 9789493214224
Uitgeverij In de Knipscheer
Verschenen: maart 2021

dinsdag 16 maart 2021

Lammert Voos - Canisius

Recensie door Philipp van Ekeren
Afdh Uitgevers


Aan de verkeerde kant van de geschiedenis


Canisius, de laatste novelle van Lammert Voos, heeft er flink bij mij ingehakt. Rauw is het eerste woord dat in mij opkomt. Dezelfde typering kreeg Malterfoske, de eerste uitgave van dit drieluik, toebedeeld door het NRC Handelsblad. 

Het is uitgeklede taal, gestript van overbodige woorden, werkelijk uitgekleed tot de essentie. De zinnen zijn hard en meedogenloos, totaal in de lijn met de karakters van de twee hoofdpersonen. Daardoor krijgt het verhaal een buitengewoon grote impact. Na deze novelle in één ruk te hebben uitgelezen moest ik twee dagen bijkomen.

"In de kerk van het dorp geen hemels licht door glas-in-loodramen. Geen beelden. Harde banken. Geen verwarming. Een asmatisch orgel. Bijbeltjes die naar schimmels en  zwammen stonken."

Het boek bestaat uit twee gedeelten. Het eerste deel un perro rojo begint als een surrealistische film. Op een stacatto manier beschreven maken we kennis met de huiselijke kring van de verteller, een schrijver van beroep. Een milieu met weinig warmte, waar familie met de noorderzon vertrekt of onverbiddelijk wordt uitgedund door excessief drankgebruik. Zelfs de hond overleeft het niet. Toch werd er gelukkig in de familie wat afgelachen om de pijn van het gewone leven te verlichten. Vervolgens belandt de hoofdpersoon op de bonnefooi in het toeristenparadijs La Gomera. De enige waar hij op dat eiland een band mee krijgt zijn tequila en een rode zwerfhond Foxy Lady. Bij terugkomst raakt hij gefascineerd door het mysterie rond zijn oom Petrus. In een krant heeft deze dompteur van het Russische Staatscircus verteld dat hij zijn arm heeft verloren door een aanval van zijn favoriete leeuw. Een vermakelijk artikel dat de schrijver aanzet om de lotgevallen tussen 1940 en 1950 van deze oom op te gaan schrijven.

"Hij was een sterk verhaal in levenden lijve en als hij zijn leven verzon, waarom zou ik het dan niet mogen, dus ik was vastbesloten zijn verhaal te herschrijven."

Een beladen familiegeschiedenis van mogelijke collaboratie waarover natuurlijk na de oorlog niet werd gesproken. Dit levensverhaal wordt verteld in het tweede deel Wahrheit und Dichtung. Het eerste deel eindigt met een citaat van Toergenjev “Omstandigheden kenmerken ons; dwingen ons op een of andere weg en dan straffen ze ons daarvoor”. Dit is het thema van de novelle. Er is geen beter citaat te geven voor deze maalstroom door het voorportaal van de hel waar deze oom Petrus doorheen wordt getrokken. Het gaat die dingen die je niet kan uitkiezen. Familie krijg je en honden kiezen hun baasje. Onmacht. Zo simpel is het. Toch kan je het boek amper meer wegleggen als je eenmaal bent geraakt. Je wordt als lezer gewoon meegetrokken in het verhaal. Geen ontkomen aan. En het komt dichtbij; eerlijk en geloofwaardig. De hardheid van het bestaan voor een ongewenste bastaard, een krappe honderd jaar geleden. Van de criminele oom van zijn stiefvader krijgt hij de benodigde levenslessen.

"En je zorgt ervoor dat nooit, maar dan ook nooit of te nimmer iemand je uitlacht! Als ze je uitlachen, sla je er direct op los! Een Canisius laat zich nooit uitlachen!"

Overleven in elke situatie. Als een rots in de branding. Dat Petrus ‘rots’ betekent in het Grieks kan duiden op het feit dat alle narigheid van deze ‘rots in de branding van de geschiedenis’ ogenschijnlijk afglijdt. Als lezer begin je te snakken naar warmte, genegenheid en (een beetje) geluk.

Het verhaal speelt zich grotendeels af rondom de Tweede Wereldoorlog. Naïviteit en onnozelheid vieren hoogtij. Petrus kiest nooit, slaat nooit een weg in, neemt nooit een standpunt in. De omstandigheden sturen hem verder. Meer wil ik niet verklappen. Pas later kan Petrus concluderen dat bepaalde richtingen niet goed voor hem hebben uitgepakt. Petrus deed me gelijk denken aan de hoofdpersoon Billy Pilgrim uit Slachthuis 5 van Kurt Vonnegut. Meegetrokken of eerder verzwolgen door de geschiedenis. In het verhaal blijven honden als een rode draad hun opwachting maken. Zij accepteren oom Petrus onvoorwaardelijk en blijven hem trouw (uitgezonderd de laatste viervoeter).

De zorg die is besteed aan de vormgeving van het boek is een waar genoegen. Typografisch tot in de puntjes verzorgd door Martien Frijns. De twee gedeeltes zijn prachtige gescheiden door een hardblauwe pagina met titel. Dat is uitgeverij AfdH wel toevertrouwd. Hun uitgaven zijn altijd een genot voor elke typograaf en ontwerper. Zorgvuldig gekozen papier, lettertype, bladspiegel tot een mooi kapitaalbandje in de rug. Het grappige is dat ik bij ontvangst niet gecharmeerd was van de afbeelding op de voorzijde. Nu ik het boek heb gelezen weet ik dat deze tekening perfect gekozen is.

Natuurlijk zijn er verleden jaar weer veel boeken verschenen maar het heeft mij werkelijk verbaasd dat dit boek niet meer in de publiciteit is gekomen. Voor mij is Lammert Voos dé ontdekking van 2020. Wat kan die man schrijven! Deze schrijver verdient echt een groter publiek. Denk sowieso dat deze spannende en bondige novelle ook veel jonge lezers kan bekoren. Ik kan in ieder geval niet wachten totdat het derde deel van deze trilogie verschijnt.

Titel: Canisius
Auteur: Lammert Voos
Pagina's: 144
ISBN: 9789493183018
Afdh Uitgevers
Verschenen: juli 2020

dinsdag 9 maart 2021

Marcel Proust - Sodom en Gomorra

Essay door Dietske Geerlings
Uitgeverij De Bezige Bij

Het voertuig dat de gulden maat der aarde bepaalt...

Nu we – wellicht noodgedwongen – steeds meer het vliegtuig mijden, is het een mooi moment om even stil te staan bij de invloed die een willekeurig door ons gekozen voertuig, heeft, op hoe wij de wereld waarnemen. Marcel Proust heeft daar een eeuw geleden iets moois over geschreven in het vierde deel van zijn A la recherche.... Niet over het vliegtuig, maar over de automobiel die op dat moment zijn intrede deed.

Een rode draad door dit omvangrijke werk van Proust is de onkenbaarheid van de wereld om ons heen. Personages veranderen niet alleen door de tijd, maar ook door ons perspectief en door onze gemoedstoestand. Niet anders is dat bij het topografische beeld dat wij van onze omgeving hebben.

Wij vertrokken, een eindweegs geëscorteerd door de met hun bloemen toegesnelde huisjes. Het gezicht van de dorpen leek ons geheel veranderd, zo weinig speelt in het topografisch beeld dat je je er stuk voor stuk van vormt, het besef van ruimte de voornaamste rol. Dat van de tijd, zeiden wij al, legt ze verder van elkaar af. Dat doet het ook niet als enige. Sommige plekken die je altijd op zichzelf ziet lijken je zonder overeenkomst met de rest, haast buitenwerelds, zoals die mensen die je hebt gekend in perioden los van je bestaan, in de dienst, in je kindertijd, en die nergens bij aansluiten.’

Vervolgens beschrijft hij hoe Mme Villeparisis vroeger, als hij in Balbec verbleef, hem graag meenam naar Beaumont, een plek op een hoogte waarvandaan je alleen zee en bos zag. Het rijtuig deed er heel lang over, omdat de weg voortdurend steeg. De ik had geen idee waar Beaumont zich bevond, alleen dat het iets heel aparts was en zich ergens ver en erg hoog bevond. Hij had de weg naar Beaumont nooit genomen om ergens anders heen te gaan, dus hij had geen idee van de omgeving. Daardoor lag het voor zijn gevoel ‘op een ander plan, genoot een speciaal privilege van exterritorialiteit.’

Maar dan gaat hij met Albertine voor het eerst met een automobiel (‘die zich aan geen enkel mysterie stoort’) via Incarville en vervolgens een afdaling van een zijhelling naar Parville, en wordt dan de zee gewaar vanaf een pleintje. Hij vraagt de chauffeur naar de naam van het oord en weet al voordat hij antwoord krijgt dat het Beaumont is. Ineens realiseert hij zich dat Beaumont, dat bijzondere mysterie uit zijn herinnering, dus al die tijd langs het spoortje lag dat hij elke keer neemt als hij naar Parville gaat. Er worden ineens verbindingen in zijn hoofd gelegd en zo ‘verloor Beaumont zijn mysterie en nam in de streek zijn plaats in, wat mij met schrik deed bedenken dat Madame Bovary en La Sanseverina mij misschien eendere wezens als andere hadden toegeleken als ik hen elders had ontmoet dan in de beslotenheid van een roman.’ Op deze manier verandert dus de beleving van plekken doordat je een andere route neemt. De spoorlijn ligt vast, maar de auto kan andere wegen nemen, waardoor de afstand en ook het landschap anders beleefd wordt.

In het volgende fragment beschrijft Proust hoe de auto zich door het landschap voortbeweegt, ondertussen de inzittenden met elkaar verbindt, en de indruk wekt dat je zelf het landschap ontdekt, als met een kompas. Op meerdere plekken in zijn werk besteedt hij bijzondere aandacht aan namen, van personen, maar ook van plaatsen. Namen roepen een sfeer, een wereld op, door de klank en de letters. In dit fragment constateert hij dat met de auto het landschap zich in delen blootgeeft, in tegenstelling tot de naam van de plaatsen, die de plek als een geheel oproept:

Nee, de automobiel voerde ons niet aldus op toverachtige wijze een stad binnen die wij eerst zagen in het door haar naam samengevatte geheel, met de illusies van de toeschouwer in de zaal. Hij liet ons de coulisse van straten ingaan, verdeed zijn tijd met navraag doen bij een ingezetene. Maar, als compensatie voor een zo familiaar vorderen, krijgt met het eigen tasten en zoeken van de chauffeur die onzeker is over zijn route en terugkeert op zijn schreden, het heen en weer springen van de perspectief die een kasteel laat stuivertje-wisselen met een heuvel, een kerk en de zee, terwijl men dichter in zijn buurt komt, al schuilt het vergeefs onder zijn eeuwenoud loof, de steeds nauwere cirkels door de automobiel beschreven rondom een gehypnotiseerde stad die naar alle kanten week om te ontsnappen, en waar hij ten slotte recht op afschiet, steil omlaag, het dal in, waar zij ter aarde ligt, zodat de automobiel ons van die locatie, van dat unieke punt waaraan hij het mysterie van de exprestreinen lijkt te hebben ontnomen, de indruk geeft dat wij het zelf ontdekken, het als met een kompas bepalen, dat hij ons helpt om met liefdevollere explorateurshand, met fijnere precisie de werkelijke geometrie te voelen, de gulden ‘maat der aarde’.’

We kunnen Proust lezen als uitnodiging om ons over te geven aan een andere vorm van landschapsbeleving. De landschapsbeleving met de fiets of te voet kan minstens zo vernieuwend en verrassend zijn als die met het vliegtuig, of met de automobiel, met als prettige bijkomstigheid dat we er in verschillende opzichten langer van kunnen genieten.

Titel: Sodom en Gomorra
Auteur: Marcel Proust
Reeks: Op zoek naar de verloren tijd
Vertaling: Thérèse Cornips
Pagina's: 688
ISBN: 9789403124001
Uitgeverij De Bezige Bij
Verschenen: november 2018

woensdag 3 maart 2021

Vonne van der Meer - Naar Lillehammer

Recensie door Roosje
Uitgeverij Atlas Contact

Twee vrouwen*

Het begin van deze nieuwe roman van Vonne van der Meer is ook écht het begin, en of het einde ook het werkelijke einde is, moet je zelf maar beoordelen. Daar zit iets moois en iets duidelijks in: het begin is het begin, vanaf hier begint ons verhaal. Zelf ben ik wel dol op een verhaal dat in medias res begint: gewoon er vól in, middenin het verhaal en zie maar als lezer dat je te weten komt hoe het in elkaar zit en hoe het zo gekomen is - met behulp van flash backs meestal, of dialogen of wat dan ook.

De auteur stelt ons voor: Cécile - Ciel - Landsma, net ontslagen, net gescheiden, op de drempel van de menopauze, is onlangs komen wonen op de bovenste verdieping van een tamelijk nieuwe flat in Nieuw-West, ver voorbij de Ring, dus ver weg van het Amsterdamse centrum, in de buurt van de Sloterplas - waar ik zelf heel fijne zomers heb doorgebracht; zoiets geeft een verhaal meteen veel sjeu -. Ciel loopt met haar ziel onder de arm. Ze zit een beetje te mijmeren op een bankje bij een kinderspeelplaatsje - wat denk je direct: een ongewenst kinderloze vrouw of een nare kinderlokker -. Een jonge moeder, die een mengelmoes van Nederlands en Engels spreekt vraagt haar even op haar kindje te passen want ze moet eventjes weg. Die schommel is een motief dat steeds terugkomt: het is heel prettig om te schommelen, los van de grond, alsof je vliegt, maar er loert ook gevaar; op het moment dat je niet oplet kunnen er nare dingen gebeuren, zoals dat je moeder ineens vervangen is door een vreemde witte mevrouw. Je wordt in slaap gesust en als je bij zinnen komt is de wereld totaal veranderd. Het kind heet Faith - what’s in a name?, nou inderdaad: een heleboel!

Als de moeder zich niet meldt ga je er als lezer vanuit dat er een spannende thriller op je ligt te wachten, ook al omdat er later een lijk en een rechercheur om de hoek komen kijken. Het is geen verkeerde move om je lezer, je kijker op het verkeerde been te zetten. Net zoals er ineens een vreemde mevrouw je schommel duwt, zo word je wakker in een andere realiteit als de schrijver, de regisseur, de kunstenaar je wakker laat worden in een andere werkelijkheid - a separate reality. Hopla, we zijn weer helemaal in het hier en nu; we kunnen geen gebaande paden gaan. Wakker worden en zelf gaan nadenken. Dat is wat Van der Meer ons laat doen in deze roman.

Ik geloof dat ik in dit geval niet te veel moet vertellen over het verhaal; dat haalt het mooie en onverwachte eraf. Gaande het boek raak je geïnformeerd over de vrouwen om wie dit verhaal draait. Ciel, de oudere witte vrouw, Gladys, de zwarte moeder van de peuter Faith.

Beide vrouwen staan op een kruispunt in hun leven. Wat is het juiste om te doen? Wat durf je aan? Welke beren zie je op de weg? Wat zijn jouw eigen duistere kanten? Zo voelt Ciel diep in zich het verlangen naar een kind, naar dit kind en gloort er ergens een hebberig gevoel het kind voor zichzelf te houden. Ook ervaart ze jaloezie ten opzichte van Gladys, die veel jonger is en verleidelijker dan zijzelf - dan gaat het om Ciels nieuwe nieuwe vriend Rogier, maar lees daar zelf maar over -.

Ciel doet een offer en ze weet niet of zij daar juist aan doet, of ze hoopt dat het goed is en dat zijzelf niet opgelicht wordt of dat zij zichzelf niet gebruikt gaat voelen - dat staat dan een beetje op gelijke voet met het misbruik dat van Gladys gemaakt wordt. Het is werkelijk een offer: ze weet niet of het haar iets oplevert en daarom doet ze het niet, of toch wel? En durft een mens een kant op te gaan waarvan zij/hij van te voren niet weet of het de goede is?

De twee vrouwen lijken elkaars tegenpolen maar toch ook wel niet: oud versus jong; geen moeder/oma versus moeder; wit versus zwart; schuld vs geen schuld; christelijke achtergrond vs voodoo-achtige krachten. Wellicht lijken zij in een diepere laag meer op elkaar dan zij verwacht hadden, en wat wij lezers verwacht hadden. Er lijkt voor beiden een nieuwe toekomst te zijn.

Een van de mooiste passages van deze roman vind ik het einde: ‘Er bleef intussen iets knagen.’ (2021: 204). Nooit is het leven 'af'. In tegenstelling tot een afgebakend begin blijft er aan het eind iets knagen….

De roman geeft de lezer de mogelijkheid om de eigen vooroordelen onder de loep te nemen en je meningen over een aantal zaken te herzien: over wit en zwart, vrouwen en mannen, immigratie, uitbuiting van vrouwen, over je eigen donkere kanten en hoe verschillend je daarmee om kunt gaan. Het is in zekere zin een feministische roman, niet in extremo, dus laat je daardoor niet afhouden van dit boek; ik hou wel van een lekker feministisch boek. Het is een heel, heel sympathiek boek, wellicht een beetje te soft en iets te vlak voor mij. Van der Meers schrijfstijl is prettig, licht, niet opdringerig.

Het ‘kauwtjesmotief’ - dat staat voor de overgang van dag naar nacht - is prachtig! Ik ben zelf altijd erg dol op het gebruik van motieven in romans - en in beeldende kunst -, die een verhaal een intense samenhang en diepe beleving kunnen geven. Hierboven had ik het al over het ‘schommelmotief’.

De zomervakantie waarin het verhaal zich afspeelt is erg heet en droog en lijkt in die zin op het land waar Gladys uit afkomstig is. Het lijkt te suggereren: Nederland is niet zo verschillende van Nigeria en dat geldt voor veel aspecten van het leven. ‘Wij’, witte Europeanen, hoeven ons niet op de borst te kloppen. Het leven is het leven, waar je ook geboren bent en waar je ook woont en in welke fase van je bestaan je je ook bevindt.

De titel Naar Lillehammer deed me denken aan een Netflix-serie over een ondergedoken New-Yorkse (het was toch New York?) maffiabaas die terecht komt in Lillehammer, Noorwegen. Het is een absoluut hilarische serie, waarin maffiabaas en de Noren keer op keer giga op de korrel genomen worden.

Gladys’ broer woont in Lillehammer. Dat lijkt een onwaarschijnlijke plaats voor een Nigeriaans gezin.

Van der Meers vorige roman Vindeling las en besprak ik ook.

* Ik sta er inmiddels wel een beetje bekend om, geloof ik, om die rare titels van mijn stukjes over boeken. Heel vaak schiet mij een titel door het hoofd die verband houdt met andere boeken of films o.i.d. Alle boeken die ik lees gaan een bepaald verband aan met elkaar. Dat verband kan net zo makkelijk weer veranderen na het lezen van het volgende boek. Dat verband is niet objectief maar zeer persoonlijk. Deze roman van Vonne van der Meer gaat over twee vrouwen en Twee vrouwen doet denken aan de roman van Harry Mulisch; overigens niet zijn beste, maar wel met de beste bedoelingen geschreven - associatie: the way to Hell is paved with good intentions; dat leerde mijn lerares Engels me al vroeg. Maar over die hel zijn ook prachtige boeken en verhalen geschreven en kunstwerken gemaakt: Dante, Jeroen Bosch…

Zó gaat dat dus….een stroom van persoonlijke associaties, betekenissen en relaties.

Auteur

Vonne van der Meer werd in 1952 in Eindhoven geboren. Ze was het jongste kind in een gezin van drie. Haar moeder was een fanatieke lezer die haar kinderen veel en graag voorlas. De familie verhuisde naar Laren, waar Van der Meer na de lagere school de MMS bezocht. Omdat ze zich bij de lessen Nederlands onderscheidde bij het opstelschrijven mocht Van der Meer bij haar eindexamen verhalen inleveren. Na haar eindexamen ging ze een jaar naar een high school in de Verenigde Staten, waar haar liefde voor het toneel werd aangewakkerd door de acteerlessen die ze volgde.

Twee jaar later werd ze toegelaten tot de regieafdeling van de Amsterdamse Theaterschool. Tijdens deze opleiding bleef ze eigen werk schrijven: verhalen, toneel, schetsen. Al snel werd ze de belangrijkste tekstleverancier van haar klas: "Als er voor Koninginnedag een straattheaterstuk gemaakt moest worden, bewerkte ik in één nacht een sprookje. Als twee medeleerlingen een stuk zochten om samen aan te werken, maar niks konden vinden dat bij hun leeftijd en mogelijkheden paste, schreef ik het. Daar ontdekte ik ook dat het niet verstandig is je eigen werk te regisseren. De afstand ontbreekt dan. Als een scène niet meteen lukt, ben je geneigd meteen te gaan herschrijven, in plaats van de acteurs een andere opdracht te geven."

In 1976 werd Van der Meers monoloog De behandeling door toneelgroep Centrum op het repertoire genomen. In 1978 sloot ze haar toneelopleiding af en werd regieassistent van Franz Marijnen bij het RO-theater. Al snel regisseerde ze zelf stukken van Goethe, Osborne, Frisch en een bewerking van Plato's Symposium. Daarna regisseerde ze een kleine tien jaar bij uiteenlopende gezelschappen als Baal, Centrum, De Haagse Comedie en het RO-theater. Bij het laatste gezelschap ging in 1996 ook haar toneelstuk Weiger nooit een dans in première.

Van der Meers verzamelde verhalen uit Hollands Maandblad werden in 1987 gebundeld in haar debuut Het limonadegevoel, dat prompt bekroond werd met de Geertjan Lubberhuizenprijs. Sindsdien publiceert ze met grote regelmaat romans, verhalenbundels en novellen. Met haar werk heeft Van der Meer zowel in binnen- als buitenland een groot lezerspubliek bereikt. De doorbraak naar het grote publiek kwam in 1999 met Eilandgasten, een roman-in-verhalen waarin we de tijdelijke bewoners van huize Duinroos leren kennen, gevolgd door de romans De avondboot en Laatste seizoen. Twintig jaar later verschenen deze drie Eilandromans gebundeld in een jubileumeditie.

Haar meest recente werk is Vindeling (2019), een verhaal dat begint tijdens de Hongaarse opstand in Boedapest. Jutka Horvath vlucht met haar moeder via Oostenrijk naar Amsterdam. Haar leven begint met verlies: van haar familie, haar taal, haar vader. Door de toevallige vondst in haar nieuwe vaderland van een handtas raakt Jutka in de ban van het vinden. Wat ze vindt brengt ze terug, maar zelf blijft ze zoek.

Vonne van der Meer is gastdocent aan de Ritcs, School of Arts in Brussel en zit in het bestuur van PEN Nederland. Van der Meer is getrouwd met auteur Willem Jan Otten met wie zij twee zoons heeft. (Bron: https://vonnevandermeer.nl/_WPVVDM/wp-content/uploads/2020/11/Biografie-Vonne-van-der-Meer.pdf)

Titel: Naar Lillehammer
Auteur: Vonne van der Meer
Pagina's: 206
ISBN: 9789025470593
Uitgeverij Atlas Contact
Verschenen: februari 2021

dinsdag 2 maart 2021

Adriaan van Dis - Klifi

Recensie door Dietske Geerlings
Uitgeverij Atlas Contact


Schrijver, bekommer u om uw personages


En zo schudt Adriaan van Dis, ambassadeur van de literatuur, Nederland wakker, met zijn nieuwe, haast pamfletachtige boek Klifi, over de schrijver Jácob Hemmelbahn, van Hongaarse oorsprong, gehecht aan het streepje op zijn naam – alter ego van Van Dis – die met zijn boek de noodklok wil luiden over de toestand van het land, maar tegengehouden wordt door Poema, die op zijn schouder meeleest en hem wil matigen in zijn felheid. Welke liefhebber van literatuur wil er nu niet weten wat de boodschap is van deze belezen auteur, wiens leven toch altijd in teken heeft gestaan van de wereldliteratuur, die onze ziel verheft en onze ogen opent voor werelden die net iets buiten onze eigen bekrompenheid liggen, die talloze andere auteurs heeft geïnterviewd, en de literatuur zo’n warm hart toedraagt?

Het boek valt meteen op door de lay-out: een lettertype zo groot dat zelfs de hypermetropische lezer zijn leesbril niet hoeft te pakken, rode letters en rode schutbladen die – hopelijk ook voor de kleurenblinde? – revolutie roepen, doorgestreepte woorden, schaartjes die stukken tekst eruit willen knippen, en een bonte verzameling van nog vele andere lettertypes, kortom een lust voor het oog van degene die wakker wil blijven tijdens het lezen. Op de voorkant willen de letters al niet in de pas lopen (een vluchtige blik op het boek roept bij een voorbijganger een associatie op met een hakenkruis, maar dat kan zeker niet de bedoeling zijn), maar door de nonchalant gedrukte ondertitel woede in de republiek Nederland kruipt er op z’n minst ook wat ironie over de kaft. En ironie is een hoog goed waarvoor elke gedenkwaardige schrijver een lans zou moeten breken!

Het boek is een toekomstroman, al is ‘roman’ misschien niet helemaal het goede woord. Ergens las ik dat Van Dis het zeker geen ‘Van Distopie’ wilde laten zijn, omdat het daar toch te vrolijk voor was geschreven. Dat klopt. De ironie spat van de bladzijdes af. Overigens is dat zeker niet het geval in de drie motto’s die toch alle drie een noodkreet uiten over onze zwaarbelaste aarde. De kaft komt ook ecologisch verantwoord over, al zegt dat tegenwoordig lang niet alles, want zelfs katoenen broodzakken komen aangevlogen uit een ander werelddeel en belasten de aarde door de katoenteelt. Is er iemand die wil onderzoeken wat de ecologische voetafdruk van Klifi is? De Oranjes zijn in elk geval verjaagd en er is een republiek in Nederland met aan de macht een Trumpiaanse president, om maar geen naam te noemen van een Nederlandse politicus die aan deze beschrijving voldoet, die vooral goed is in ontkennen. Daarom wil Jákob Hemmelbahn ook de noodklok luiden voor de watersnood en de vluchtelingen in Nederland.

In de nieuwe republiek is een NationaleLeesUnie in het leven geroepen, een ‘met veel tamtam' opgericht instituut dat lezen moest bevorderen om “de geestelijke én materiële welvaart van het volk” te stimuleren, zij het binnen de grenzen van de nieuwe orde: gezond, vaderlands en krachtig. Vrolijk en opwekkend als het even kon. Geen fatsoenlijk schrijver wilde er iets mee te maken hebben, maar ook wie de LeesUnie negeerde werd erdoor achtervolgd. Niet omdat de censor schrapte – de dreiging was genoeg: de grootste censor was de schrijver zelf. Wilde je uitgegeven worden, dan kon je het spel maar beter meespelen. Halsstarrige schrijvers die voor eigen beheer kozen, verdwenen naar de onderste plank van de toch al kwijnende boekhandel. Voor de webwinkels waren dissidenten geen verdienmodel. De gelijkgeschakelde kranten negeerden dwarsdenkers. Maar Jákob vond zichzelf geen denker, laat staan een dissident, daar was hij te klein voor, te meegaand van aard. Te onbelangrijk. Toch had hij wel wat te vertellen en wilde hij zijn boek koste wat het kost publiceren: een verhaal over ontkenning, woede en opstand.’ In dystopieën, zelfs in de humoristische variant, wordt vaak behoorlijk wat maatschappijkritiek verwerkt. Deze NLU is eigenlijk een misschien iets verder doorgeschoten variant van hoe de uitgevers- en boekenwereld er op dit moment uitziet. Wat geen waargebeurd verhaal is, wordt al gauw afgedaan als ‘literair geneuzel en navelstaren’, want voor een diepere waarheid is het grote publiek stekeblind. Jákob pleit voor engagement in de literatuur, voor sociale betrokkenheid. Het kan bijna niet anders dan dat Van Dis zelf hier aan het woord is.

Op Jákobs schouder zit echter Poema, die pleit voor conformisme en respect voor de president. De spreeuwen fluisteren Jákob in dat hij juist niet moet toegeven, maar Poema moet verleiden. De president wil de denkruimte vernauwen, Jákob wil die juist verruimen. Hij wil zijn verantwoordelijkheid nemen als schrijver, nu solidariteit verdacht is en onfatsoen doorgaat voor eerlijkheid. Hij en zijn vrouw Agnes (verwijzing naar ‘Klaaglied om Agnes’ van de links-progressieve Marnix Gijsen?) verhuizen naar een huis op een hoge terp met uitzicht op rivier en vallei. Net als ze daar wonen, wordt Agnes helaas getroffen door een hersenbloeding en overlijdt. In ‘De Kuil’ beneden hen, dicht langs de rivier woont de Armeense Talétha door wie Jákob behoorlijk gecharmeerd is. Er komt een wrede storm die alleen het huis van Jákob spaart, waardoor het direct wordt ingericht als noodopvang. Terwijl zijn buurman, boer Kees, zich volop inzet om iedereen te redden, ziet Jákob met lede ogen aan hoe zijn huis in beslag wordt genomen, zijn dierbare boekenkasten beduimeld. Hij voelt dat er ook iets van hem wordt verwacht en biedt zijn schrijftafel aan: hij kan helpen de verhalen van de aangespoelde Russen, Hongaren en Bulgaren te vertalen. Hij is immers zelf van Hongaarse oorsprong. Ook kan hij de vermisten in kaart brengen. Als bibliothecaris kan hij ordenen als geen ander. Op dat moment kraait de spreeuw drie keer. Pleegt Jákob hier verraad aan zijn eigen schrijverschap door zich te conformeren aan de vraag van de commandant?

In het vervolg lees je hoe Jakob de verhalen van drenkelingen en vermisten in kaart brengt. Er zitten treurige verhalen tussen van een moeder die haar kind mist en een jongen die zijn broer is verloren. Omdat deze drenkelingen zo vluchtig beschreven worden, raken de verhalen niet echt het hart. Ondertussen is hij bang dat ook Talétha in de storm is omgekomen. Zij reageert niet op zijn berichtjes, maar hij blijft hoop houden. Hij houdt haar ‘in leven’ door haar brieven te schrijven. Ondertussen twijfelt hij eraan of hij zijn boek nog moet afmaken. Ironisch genoeg is de lezer zijn boek ondertussen al aan het lezen en ziet hoe onhandig hij is in zijn sociale betrokkenheid. Jákob beseft dat hij een babyboomer is naar wie nogal kritisch wordt gekeken door de jongere generatie. Hij heeft twee flesjes met ‘pentobarbital’ achter de hand, waarmee hij zijn leven kan beëindigen als het allemaal te ernstig wordt. Je ziet hoe gehecht hij is aan zijn grote verzameling ‘waterboeken’. Ondertussen kom je allerlei verwijzingen tegen naar de wereldliteratuur: ‘oktober was een wrede maand geweest’ verwijst naar ‘April is the cruelest month’ uit The waste land van T.S. Eliot, 'eenvouds verlichte waters' naar Lucebert, Denkend aan Holland naar Marsman en talloze andere verwijzingen. Ook achter in het boek verwijst Van Dis naar andere werken, waaronder vele over het klimaat.

Een belangrijke vraag vind ik toch: wordt de lezer nu daadwerkelijk wakker geschud door dit literaire pamflet? Bij mij roept het vooral vragen op, en dat is over het algemeen een goed teken. De lezer van literatuur zoekt immers niet per se antwoorden in een boek. De vraag die mij echter vooral bezighoudt, is: is dit boek niet veeleer een persiflage op het pamflet, in plaats van een daadwerkelijke roep om sociale betrokkenheid en ontferming over het klimaat? Jácob Hemmelbahn is vooral een held op sokken, die eigenlijk te veel drinkt, liever niet al die rommelige figuren in zijn huis heeft rondlopen die een bedreiging vormen voor zijn boekenkast, maar wel kritiek wil uiten op de regering. Is dit een vorm van ultieme zelfspot van de auteur, die ergens wel vaag de roeping voelt ook een duit in het zakje te doen van engagement na alle ‘ego-boeken’ van de jongere generatie en de zoveelste (auto)biografie van een BN’er, dus mensen wil wakker schudden, maar tegelijkertijd beseft dat zijn noodklok niet veel verder strekt dan een winkelbelletje dat verloren gaat in de storm?

Ik vind het een onderschatting van de kracht van literatuur. Ik ben het volkomen eens met Jákob Hemmelbahn of Van Dis, dat je je verantwoordelijkheid moet nemen als schrijver en niet louter moet ‘navelstaren’, maar als je dan als schrijver voor sociale betrokkenheid wilt pleiten, investeer dan allereerst in je personages: waai er niet oppervlakkig overheen, waardoor al die drenkelingen nauwelijks beklijven, omdat je ze niet daadwerkelijk leert kennen. Zelfs Jákob heeft een vluchtig karakter meegekregen om wie je als lezer geen traan zou laten. Er is geen moment dat ik de neiging heb gevoeld om te roepen: gooi die flesjes weg! Misschien ben ik een ouderwetse lezer, die een catharsis wil ondergaan, die naar de keel gegrepen wil worden door de personages, hoe sympathiek of onsympathiek ook, zodat ik het boek dichtklap en met een brok in mijn keel bewogen achterblijf met het gevoel: er moet iets veranderen en ik ga nu beginnen, maar eigenlijk wil ik het boek nog helemaal niet verlaten, omdat ik mij gehecht heb aan het personage dat zo wonderschoon uit het schrijversbrein ontsproten is!

Het zal toch niet zo zijn dat Van Dis’ uitgeverij net als Poema op zijn schouder zat en hem tot oppervlakkigheid van de personages heeft aangezet, omdat mensen liever geen diepgang meer lezen? Mocht zijn uitgeverij inderdaad al zo naar de NationaleLeesUnie neigen, dan zou ik Van Dis toch ernstig adviseren zich spoedig om zijn personages te bekommeren en zijn werk dan maar voortaan zelf uit te geven, en ik zal de eerste zijn die in de boekhandel zal knielen om zijn werk, dat dan – helaas! – op de onderste plank zal liggen, te koesteren.

Titel: Klifi
Auteur: Adriaan van Dis
Pagina's: 208
ISBN: 9789025470869
Uitgeverij Atlas Contact
Verschenen: februari 2021

maandag 1 maart 2021

Marcel Proust - De kant van Guermantes

Essay door Dietske Geerlings
Uitgeverij De Bezige Bij

Achter elke naam een web van herinneringen 

In het eerste deel van Prousts Op zoek naar de verloren tijd (De kant van Swann) beschrijft hij hoe er vanuit zijn woonplaats Combray gezien, twee kanten zijn, de kant van het landgoed van Guermantes, en de kant van Méséglise. Proust geeft in zijn werk vaak aan hoe namen bij hem complete werelden oproepen. Bij deze twee namen is dat helemaal zo, het zijn de twee werelden die grenzen aan zijn vroegste jeugd. Over de naam Guermantes zegt hij:

'Soms, in de verborgenheid van haar naam, verandert de fee van gedaante, al naar de levende verbeelding die haar voedt; zo was de atmosfeer waarin Mme de Guermantes in mij leefde, na jarenlang alleen de gloed van een toverlantaarn en een kerkraam te zijn geweest, haar kleuren gaan doven toen geheel andere dromen haar doordrenkten met het schuimend nat van snelstromende beken.’

In het derde deel, De kant van Guermantes blijkt dat Mme de Guermantes haar intrek heeft genomen in haar hotel in Parijs, waar ook de familie van Marcel gaat wonen.

Net als voor de hoofdpersoon duurt het ook voor de lezer even voordat de naam Guermantes samenvalt met deze nieuwe omgeving:

Maar nu zag ik haar dikwijls, achter haar ramen, op de binnenplaats, op straat; en dat het mij niet lukte de naam Guermantes in haar te integreren, mijzelf te laten denken dat zij Mme de Guermantes was, dat kon ik tenminste wijten aan het onvermogen van mijn brein om een daad die ik ervan verlangde tot het einde toe te volvoeren (...)

Marcel raakt hoe langer hoe meer van haar onder de indruk. Elke dag wil hij een glimp van haar opvangen. Hij probeert haar blik te vangen, maar durft haar eigenlijk nauwelijks aan te kijken. Zo volgen talrijke uitvoerige beschrijvingen van haar uiterlijk, steeds weer anders, waardoor zij haast mythische vormen aanneemt:

Waarom datzelfde gevoel van verwarring, dezelfde voorgewende onverschilligheid, hetzelfde verstrooide wegkijken als de vorige dag bij het verschijnen, in een dwarsstraat, onder een marineblauwe baret, van een snavelachtige neus en profil naast een rode wang afgesloten door een priemend oog, als een Egyptische godheid? Een keer was het niet alleen een vrouw met een vogelsnavel die ik zag, maar als het ware de vogel zelf: de japon en zelfs de baret van Mme de Guermantes waren van bont, zodat je geen stof zag en ze van nature met bont leek bedekt, als sommige gieren wier dik en zacht, effen rossig gevederte iets heeft van een haarvacht. Uit dit natuurlijke veren kleed boog het kleine hoofd zijn vogelsnavel naar buiten en de vlak op de huid liggende ogen waren priemend en blauw.

Marcel heeft steeds het gevoel dat hij haar ergert, omdat hij haar steeds achtervolgt en aanstaart. Als zij hem soms glimlachend toeknikt, heeft hij het gevoel alsof zij speciaal voor hem een tekening maakt die een meesterwerk is, met een opdracht erbij.

Tijdens een opera werpt de hertogin hem terloops een blik toe die zich in hem vastzet:

en toen, op het moment dat zich vermoedelijk krachtens de wetten der refractie in de onverstoorbare stroming van haar twee blauwe ogen de vage vorm aftekende van het van enig individueel bestaan verstoken protozoön dat ik was, zag ik er een schijnsel in oplichten: de hertogin, van godin vrouw geworden en opeens, zo scheen mij, duizendmaal mooier, hief de witgehandschoende hand die zij op de rand van de loge liet rusten naar mij op, wuifde ten teken van vriendschap (...).

Deze herinnering bewaart hij als een ‘ster’, die voor hem

het eerste beeld, het enige echte, het enige naar het leven geschetste, dat werkelijk Mme de Guermantes was; gedurende de paar uren dat ik het geluk had om het me te herinneren zonder dat ik in staat was me erop te concentreren, moet het wel heel betoverend zijn geweest, dat beeld, aangezien daarop steeds weer, vrijelijk, zonder haast, zonder vermoeienis, zonder enige dwang of spanning, mijn liefdesfantasieën terugkwamen (...).

Wat daarna gebeurt, is wat in heel Prousts werk met alle beelden en herinneringen gebeurt: ze veranderen; elke nieuwe ontmoeting laat een nieuw verschil zien met het vorige beeld, waardoor de herinnering aan deze dame een aaneenschakeling van momenten wordt die voortdurend in beweging is.

Zijn vriend Saint-Loupe is de neef van Mme Guermantes en Marcel reist speciaal deze neef achterna naar Balbec, in de hoop dat Saint-Loup hem aan de hertogin wil voorstellen. Dat hierdoor terloops een aaneenschakeling van gebeurtenissen (gekoppeld aan zijn liefde voor Albertine) in gang wordt gezet, blijkt later van grote betekenis. De opzet van Marcel lukt. Ook al begrijpt Saint-Loup niet waarom Marcel zoveel belang aan zijn tante hecht, hij stelt hem wel aan haar voor, waardoor vanaf dat moment een innige vriendschap ontstaat tussen Oriane en Marcel. In deze vriendschap krijgen wij de hertogin van diverse kanten te zien en te horen en net als je denkt dat je haar wezen kent en haar manier van doen, komt er weer een nieuwe ontmoeting overheen die het beeld laat veranderen. Omdat het personage van de hertogin in elk deel weer terugkomt, wordt er laagje op laagje geboetseerd, waarbij sommige laagjes ook weer uit herinneringen bestaan, die inmiddels ook herinneringen van de lezer zijn geworden aan een vorig deel. Dat maakt dat de ervaring van Marcel soms samenvalt met de ervaring van de lezer zelf.

Hoe namen een diepe indruk maken op Marcel, is niet alleen te zien bij Mme Guermantes, maar ook bij Albertine in het zesde deel ‘De voortvluchtige’ als zij er niet meer is:

zij leefde vrijwel alleen in mij in de vorm van haar naam, die zich, op enkele schaarse rustpauzen na bij het ontwaken, in mijn hersens ging griffen en er niet meer mee ophield. Als ik hardop had gedacht, zou ik hem onophoudelijk hebben herhaald en mijn gekakel zou zo monotoon en zo beperkt zijn geweest als wanneer ik in een vogel was veranderd, in een vogel zoals die uit de fabel, wiens kreet een eindeloos roepen van de naam was van degene die hij als man had bemind. Men zegt hem in gedachten, en doordat men hem niet uitspreekt is het of men hem in zichzelf opschrijft, of hij zijn spoor in de hersens achterlaat en of die ten slotte helemaal vol raken, zoals een muur waarop iemand doelloos heeft staan krassen, met de duizendmaal opnieuw geschreven naam van degene die men bemint.

Hieruit blijkt dat de naam ook deel uitmaakt van de liefde voor verschillende personen, alsof in de klanken alle verschillende facetten van de persoonlijkheid resoneren. Overigens hebben zelfs plaatsnamen zo’n betoverend effect op de hoofdpersoon en daardoor ook op de lezer.

Zoals Proust in het eerste deel De kant van Swann een hele wereld aan ontmoetingen, personages en omgevingen opbouwt rond Charles Swann, doet hij dat in het tweede deel bij Mme Guermantes. Heel subtiel wordt een web aan verbindingen gesponnen, waaraan steeds meer nieuwe ontmoetingen blijven kleven, waardoor laagje op laagje ontstaat, zoals in een echt mensenleven. Later blijkt dat juist door dit langzame verstrijken van de tijd zichtbaar wordt hoe de mens langzaam een wereld aan herinneringen in zijn hoofd opbouwt.

Deel 01 en 02 van deze zevendelige reeks essays over Op zoek naar de verloren tijd zijn hier en daar te lezen.

Titel: De kant van Guermantes
Auteur: Marcel Proust
Reeks: Op zoek naar de verloren tijd, deel III
Vertaling: Thérèse Cornips
Pagina's: 752
ISBN: 9789403124100
Uitgeverij De Bezige Bij
Verschenen: september 2018