vrijdag 31 mei 2019

J.M.A. Biesheuvel - Verhalen uit het gekkenhuis

Recensie door Truusje
Uitgeverij Brooklyn
 'Gevraagd naar de zin van het leven
antwoordt de mens met zijn levensverhaal.'
- Gyorgy Konrad

En toch was het leven een groot feest


De totstandkoming van deze verhalenbundel - zoals in het uitgebreide voorwoord is te lezen - is voor een groot deel op het conto van Eva Biesheuvel te schrijven. 

Op 26 jarige leeftijd - hij kan datum en tijdstip nog exact noemen - werd Maarten Biesheuvel zogezegd krankzinnig en heeft hij sindsdien meerdere malen te maken gehad met opnames in psychiatrisch ziekenhuis Endegeest, gedwongen of vrijwillig, in verband met een bipolaire stoornis, waarbij depressieve en hypomane perioden voorkomen.

In een van zijn verhalen beschrijft hij een situatie over Jacob die in een psychose met godsdienstwaan belandt en door de gang naar een 'lege cel' wordt gesleept. Hij slaat als een wilde om zich heen om de injectie met ingrijpmedicatie af te weren. 'Twee en een halve centiliter Trilafon'. De patiënt slaapt drie volle etmalen, zwetend, dromend en psalmen zingend.

'Ik lag met mezelf in de knoop omdat ik de dokter haatte. De dokter was een bedrieger en maakte me bang. [...] ik was bang en zag in gedachten de wereld in elkaar storten. [...] Ik kroop door mijn cel, ijsberen kon ik niet. Ik verkende de muren, de deur, de verwarming en de vloer. De paardendeken legde ik nu eens hier, dan weer daar. Soms ging ik er bovenop liggen, tien minuten later weer eronder. Ik had rust noch duur. Driemaal per dag kwam Sollie binnen, een vriendelijke broeder. Ook hij noemde me Jacob, net als de dokter, maar hij mocht me zo noemen, want hij hield van me en ik hield van hem.'

Langzaam maar zeker maakt de auteur je deelgenoot van zijn 'gekte'. Hij voelt het aankomen wanneer hij door teveel psychische druk dreigt te decompenseren. Zijn existentiële angsten - denk hierbij aan het piekeren over de zin van het leven, de grip op zichzelf kwijt raken, steeds angstig zijn om het gevoel verkeerde keuzes te maken, het niet meer weten of het leven nog wel zin heeft en/of de verbinding met de ander kwijt denken te zijn - zet hij heel duidelijk op papier.
Dit zijn de perioden waarin hij paranoïde psychoses doormaakt, zich ongeremd gedraagt en te maken krijgt met waanideeën. Op die momenten weet zeker dat hij de Messias is, denkt dat er gebruiksvoorwerpen bezeten zijn en is ten volle overtuigd van het bestaan van allerhande complottheorieën. Zijn diepe vriendschap met en bewondering voor Karel van het Reve vertaalde hij in dergelijke tijden met de stelligheid dat hij hem bewonderde, juist omdat hij God zou zijn. Nabokov was de Verlosser. Het reciteren van psalmen en declameren in diverse talen zijn steeds terugkerende gedragingen.

In het verhaal 'De Verlosser op reis' schrijft Biesheuvel over een ander alter ego, David. De hele reis wordt beschreven als één psychotisch en hallucinant gebeuren.

'De volgende dag was het feest aan boord. Halloween. De avond voor Allerheiligen. Met lachende gezichten boden de passagiers elkaar vergiftigde gebakjes van marsepein aan en appels waarin scheermesjes waren verstopt. Een obsceen feest. Een vrouw liep met een stellage op haar kapsel waaraan slipjes en beha's hingen. Met tastte elkaar in de tieten, in de billen, in de intiemere delen. Ik poepte babydrolletjes op een zilveren schaal en ging daarmee rond in de grote zaal waar ze ook fietsten en op kleine scooters reden.  Ik liep met de zilveren schaal waarvan men moest kunnen zien dat ik een heilige was, naar een lieve vrouw in een eenvoudige zwarte jurk.'

Negenendertig jaar is zijn vrouw Eva Gütlich (1938-2018) zijn rots in de branding geweest, zijn baken in woelige wateren en kon hij bij haar uithuilen.
Hun liefde was onvoorwaardelijk, hoewel Biesheuvel's impulsieve en ongeremde buien haar meer dan eens tot wanhoop hebben weten te drijven. Tijdens zijn psychoses gedroeg hij zich niet altijd even kies jegens haar, zei last te hebben van een verminderd libido en kon dan tegen zijn geliefde vrouw uithalen met de woorden dat hij niet meer van haar zou houden.

Maarten en Eva Biesheuvel bij DWDD eind 2018
Toch weet Biesheuvel ook zijn droge humor te verwerken in zijn verhalen. Aan de impulsieve en onbezonnen acties tijdens zijn gekte, geeft hij een soms ludieke draai. Heel vertederend en hartveroverend kan hij verhalen wat zijn psychische ziekte met hem doet. Hij beschrijft een belevingswereld die niet altijd op de empathie van een buitenstaander kan rekenen. De angst voor de angst kan zo beklemmend zijn dat het ala allesoverheersend voelt.   
Hij is een meester in het verweven van obscure gebeurtenissen in zijn - schijnbaar incoherente - vertellingen. Grote delen van zijn werk zijn doorlopende innerlijke monologen. De waarheid wordt soms flink aangedikt of veranderd en hij fabuleert er dan lustig op los.

Hoewel de erudiete auteur een groot liefhebber is van literatuur, is er maar een klein gedeelte boeken dat hem écht kan bekoren en herhaaldelijk herleest. Aan de modernere literatuur heeft hij een broertje dood.

'Dat plankje met tachtig boeken is eigenlijk mijn hele leven. Ik verlang niet naar meer. Onlangs hoorde ik een man in de boekhandel vragen: 'Wat is het laatst verschenen boek?' De verkoper noemde de titel. De man las de eerste bladzijde vluchtig door en kocht het omdat het 'het laatst verschenen boek' was. Ik las de eerste zin en meende daarin een onwelvoeglijk woord te zien. Als Voltaire, Nabokov, Erasmus en Flaubert geen schuttingtaal willen gebruiken, waarom doet een nieuwlichter het dan wel? [...] Veel schrijvers lijken net mestruimers. Walgelijk. Ik bevuil mijn handen niet en ook niet mijn geest.'

Achterin het boek is niet eerder gepubliceerd werk opgenomen en een interview met zijn psychiater en vriend Andy Lameijn. Hierin vertelt Lameijn zijn ervaringen met Biesheuvel en verschaft psychiatrisch inzicht. Hij geeft zelf aan dat hij wel enige terughoudendheid moest overwinnen en eerlijk gezegd hinkte ik daar zelf ook een beetje op twee benen. De uiteenzetting over de psychische ziekte is bijzonder interessant te noemen, maar het bevreemde me dat er in een verhalenbundel ván Biesheuvel ook óver hem is geschreven.

Zijn buitengewoon onbevangen en hartveroverende manier van schrijven zal meer dan eens een milde glimlach op het gezicht van de ander toveren, want wat ís die man toch verrukkelijk geestig.
Lees dit boek, verwonder je en geniet van zijn kolderieke, cynische, surrealistische, intens verdrietige, unheimische, maar bovenal zeer openhartige vertellingen!!!

Auteur


Jacob Martinus Arend (Maarten) Biesheuvel (Schiedam, 23 mei 1939), auteursnaam J.M.A. Biesheuvel, is een Nederlandse schrijver. Hij debuteerde in 1972 met de verhalenbundel In de bovenkooi, waarmee hij onmiddellijk naam maakte. Naast verhalen heeft Biesheuvel ook een aantal gedichten geschreven, waaronder Tussen dieren, tussen mensen.
In Biesheuvels werk komt o.a. zijn bijzondere relatie tot uiting met de jurist en essayist Huib Drion en de hoogleraar Russische literatuur Karel van het Reve, wiens colleges. Hij onderhield met hen een intensieve correspondentie.

Biesheuvel studeerde rechten aan de Rijksuniversiteit Leiden vanaf 1960. Hij werd lid van de studentenvereniging Catena. Hij schreef voor het verenigingsblad en voor het Leids Universiteits Blad.

De auteur maakt gebruik van allerlei literaire verteltechnieken. Hij parodieert en ironiseert.
Zijn werk heeft binnen de literaire kritiek altijd op veel bijval kunnen rekenen. In de bovenkooi was een van de meest succesvolle debuten in de naoorlogse Nederlandse literatuur. Gerrit Komrij noemde Biesheuvel in Vrij Nederland een meester in 'absurd cynisme' en in 'surreële logica'. Na zijn bespreking gingen vele andere critici door de jaren heen overstag. In zijn werk werden vooral zijn tegendraadse verteltechniek, zijn licht archaïsche stijl, zijn onstuitbare humor en de ontwapenende eerlijkheid over zijn geestelijke toestand geprezen.

In de jaren tachtig ging men in Biesheuvels verhalen een hoofdpersonage herkennen dat meer en meer gesteld raakte op huis en haard en minder openlijk sprak over zijn levensangst, zoals in de bundel Reis door mijn kamer.

Vanaf 1990 liep Biesheuvels productie door manische depressiviteit ernstig terug en verdween de schrijver uit de aandacht van de literaire kritiek. Actualiteitenprogramma EénVandaag portretteerde hem op 4 maart 2015 naar aanleiding van het boekenweekthema Waanzin.

Titel: Verhalen uit het gekkenhuis
Auteur: J.M.A. Biesheuvel
Voorwoord: Eva Biesheuvel
Pagina's: 320
ISBN: 9789492754059
Uitgeverij Brooklyn
Verschenen: oktober 2018

donderdag 30 mei 2019

Kazuo Ishiguro - Vergeten reus

Recensie door Roosje
Uitgeverij Atlas Contact



De nevelen van Avalon of Liefde in tijden van mist, draak én oorlog

De korte versie
Soort van *spoilers*, vrees ik; ik ga een beetje puzzelen en daarom vertel ik misschien iets meer dan jij wilt weten als je het boek nog niet gelezen hebt. Lees anders alleen even de twee alinea’s hieronder, die gaan over de essentie van deze roman.
Wat aan de basis ligt van dit verhaal is vergetelheid versus herinnering; vergetelheid lijkt vaak een beter ‘ding’ dan mensen veronderstellen; maar mensen willen zich altijd alles precies herinneren, mensen willen altijd alles weten, zoals Eva en Adam zich ook niet konden inhouden bij het zien van de boom van goed en kwaad.
En het boek gaat over de liefde tussen man en vrouw, hoe diep is die liefde werkelijk? Zijn echtelieden in staat elkaar liefde te blijven geven en elkaar te vergeven indien ontrouw en elkaar pijn doen een mens diep in het hart treffen, te diep? En is iedereen te vertrouwen, is vooral ‘the smooth talker’ te vertrouwen, de verleider, de duivel? Kun je de duivel herkennen? Telt een gewaarschuwd mens werkelijk voor twee? De liefde tussen man en vrouw staat ook symbool voor de liefde en vergevingsgezindheid tussen de mensen, tussen verschillende bevolkingsgroepen.

De lange versie
Axl en Beatrice wonen aan de periferie van hun dorp, zij zijn bejaard en mogen ‘s avonds geen kaars ontsteken. Tijd en plaats zijn aanvankelijk onbestemd. Even denk ik aan de prehistorie als in De stam van de holenbeer, maar veel later in het verhaal blijkt dat zij leven in de post-Arthurtijd in Engeland, vermoedelijk zuidwest-Engeland, ten westen van de rivier de Severn.

Je zou lang hebben moeten zoeken naar de slingerende weggetjes en serene weilanden waar Engeland later befaamd om werd. In plaats daarvan zag je niets dan verlaten woeste gronden; hier en daar primitieve paden over onherbergzame heuvels en kaal heideland.’ (2015: 9)

Iets wordt wakker in Beatrice en Axl: een vermoeden van een ander leven, een opstandig gevoel niet meer voor tweederangs dorpelingen gehouden te willen worden. In de mist van hun hoofd breekt het verlangen door hun zoon te willen zien, hem op te zoeken. Ze pakken hun boeltje en gaan op stap, angstig voor trollen, draken en kobolden. God kennen ze in primitieve vorm. Op hun reis, die veel langer duurt dan zij gedacht hadden, of die zij ervaren langer te duren dan gedacht, ontmoeten zij verschillende mensen: de veerman en de in de steek gelaten vogelachtige vrouw; de gewonde Saksische jongen in een Saksisch dorp, Edwin; de oude ridder Sir Gawain, wapenbroeder en neef van de legendarische koning Arthur; de dappere Saksische krijger Wistan.
Samen en af en toe van elkaar gescheiden, maar elkaar steeds weer op onvermoede plekken tegenkomend, ondernemen zij een reis, een queeste zou je vermoeden, naar een onduidelijke ‘graal’. Laten Axl en Beatrice zich steeds afleiden van de reis en de rechte weg naar het dorp van hun zoon, dat toch maar een of twee dagen gaans is?

Het is een vreemde reis; de weg lijkt steeds zwaarder en langer dan verwacht; dat is typisch voor een queeste. Axl en Beatrice komen dan weer de een, dan weer de ander tegen. Ze lijken van het een naar het ander geslingerd te worden. Hun weg wordt alsmaar duisterder. Ze waren toch op weg naar het dorp van hun zoon? Dat dorp lag toch maar twee dagreizen of zo weg? Worden ze voortdurend misleid? Of doen zij het zelf?
Vreemde zaken gebeuren; vragen borrelen op. Waarom moet Beatrice een medicijnvrouw en een oude monnik raadplegen. Hoe komt het dat heer Wistan, een Saks, de Britse taal zo goed beheerst? Hoe zit dat met de wond van Edwin? En hoe zit dat nu met die vrouwelijke draak? Wie is die moeder die Edwin de hele tijd hoort roepen in zijn hart?

Het viel moeilijk te zeggen of het waar was dat Wistans route de weg afsneed, maar hoe het ook zij, kort na het middaguur, kwamen ze vanuit de bossen weer op de hoofdweg. Die vertoonde hier karrensporen en was her en der drassig, maar nu konden ze vrijelijker lopen, en na enige tijd werd de weg droger en vlakker. Aangenaam zonlicht viel door de overhangende takken en ze trokken goedgeluimd verder.’ (ib: 119)

En dan de oude ridder Sir Gawain, die zijn zwaard niet meer uit de schede lijkt te kunnen trekken, aan welke kant staat hij nu eigenlijk? Is hij een seniele dwaas, een soort orakelende Catweazle of zit er meer pit in dat lijf? En wat zijn zijn bedoelingen of is hij een dolende ridder?

Er lijken vage flarden herinneringen op te borrelen: komen de reisgenoten elkaar ergens, heel diep weg, niet bekend voor uit een ver verleden of zijn dat maar hersenschimmen?
Het is de adem van de draak, zegt Beatrice, de draak die ergens gaandeweg het verhaal gedood moet worden. Wie moet de draak doden? De gewonde jongen Edwin, die misschien wel door haar gebeten is, moet hij het doen, of Sir Gawain, die aan het beest verknocht lijkt maar dat niet wil toegeven? Welke geheime agenda heeft heer Wistan?

En wat speelt er tussen de echtgenoten? Is er vroeger iets voorgevallen? Willen zij dat beiden verzwijgen voor zover zij het zich kunnen herinneren? Willen zij elkaar sparen? Misschien is het beter niet alles te weten en het hart te laten spreken.
Hun ultieme angst is dat zij gescheiden zullen worden door de veerman, zoals de vogelachtige vrouw is overkomen die zij ontmoetten in het begin van hun tocht.
Een van de eerste vreemde ontmoetingen buiten hun dorp is namelijk die met de vogelachtige, oude vrouw - vogelachtige vrouwen zijn een groot motief in dit verhaal, zijn het heksen, schikgodinnen, zijn het reien van rouwende, wrekende vrouwen? - en de veerman. Die veerman zullen zij nog een keer ontmoeten, aan het eind van het verhaal.

De verhouding tussen de echtelieden en de geschiedenis, het verloop van hun relatie staat symbool voor de relatie tussen de verschillende volkeren in Engeland.

Er viel een stilte toen de veerman was uitgesproken. Axl herinnerde zich later een vage drang iets terug te zeggen, maar tegelijkertijd het idee dat de man in een droom tot hem sprak en hij daar dus niet echt toe verplicht was.  (ib,: 46)

Droom? Sprookje? Ridderverhaal? Hallucinatie? De tijd die niet chronologisch verloopt? De weg die alsmaar terugbuigt. De dingen gebeuren een paar keer tweemaal, in een herhaling of een in een echo, de gebeurtenissen lijken niet altijd in causale relaties te gebeuren, zoals mogelijk is in een sprookje of in een betoverd Arthur-verhaal, ik bedoel een Arthur-verhaal waarin betoveringen een grote rol spelen.
Ik vind het schitterend: de vondsten van Ishiguro om de beneveling in de mensen zo te laten zien: herhalingen, a-causale verbanden, betoveringen, mist en nevel in hun hoofd en hart, vergetelheid. Het is me niet helemaal duidelijk geworden of die mist ook Sir Gawain en heer Wistan benevelde. Ik heb het idee van niet. De twee ridders lijken buiten de tijd en de oorzaken te staan, of eigenlijk: zij staan daar heel anders in dan de eenvoudige stervelingen als Axl, Beatrice en ook de gewonde jongen Edwin.

Vergetelheid: vloek of zegen, lijkt het grote thema te zijn van deze roman. De draak lijkt groot onheil gebracht te hebben over de gebieden, want haar adem heeft invloed op wat de mensen nog weten van vroeger. En op het moment dat die mensen doorkrijgen dat er misschien meer is dan wat zij nu weten en zich herinneren, gaan ze met volle energie aan de slag alles te achterhalen wat zij vergeten zijn. Maar of dat nu in alle gevallen zo slim is en of dat voor de verschillende bevolkingsgroepen, Britten, Saksen, Picten en Schotten, een zegen is?

Dit verhaal lijkt voor een groot deel een soort van Arthur-ridderverhaal, met betoveringen, een draak, een queeste, Sir Gawain, neef van Arthur en Ridder van de Ronde Tafel. De mist die de draak verspreidt en het eiland waarop de veerman vaart, waar schimmen en mensen eenzaam rondwaren, brengen de nevelen van Avalon in herinnering. Het Avalon, waar koning Arthur begraven zou liggen. Het eiland krijgt de vorm en de betekenis van de het land in het westen: het mysterieuze en misschien ook mystieke dodenrijk. Axl en Beatrice en de vogelachtige vrouw van het begin van het verhaal zijn immers oud en aan het eind van hun leven.

Niet voor niets gebruikt Ishiguro de mystieke, mysterieuze, sprookjesachtige, hoofs-romantische verhalen rondom het in nevelen gehulde rijk van Arthur als achtergrond voor zijn verhaal. De ‘Pax Brittanica’ (term is van mij, rdv), de relatieve vrede tussen de verschillende volken, Britten, Picten, Saksen, Schotten e.d., weliswaar onder de bezielende leiding van de Britse koning Arthur, is een broederlijk en ridderlijk-hoofs symbool voor de vrede tussen verschillende volkeren.

De schrijfstijl is ook in de vorm van een middeleeuws ridderverhaal: licht formeel en wat ouderwets. Dat heeft Ishiguro beslist opzettelijk gedaan. Er is in deze roman dan ook niet veel plaats voor iets als psychologische ontwikkeling van de personages. Mij stoort dat niet, ik vind het passend, maar Auke Hulst vindt het een tekortkoming, in zijn bespreking van deze roman in de NRC; te lang, te saai, geen echte diepgang, geen ambiguïteit, geen subtiliteit, schrijft hij. Ik ben het niet met hem eens. Ishiguro schreef zijn boek als een Arthur-roman: daarin is geen plaats voor psychologie, voor diepgang zoals ‘wij’ dat verstaan. Ambiguïteit is er genoeg in dit boek. Te lang?, nee, dat vind ik ook niet. Ik heb me moeiteloos mee kunnen laten nemen door het verhaal in dit boek. Wat mij een beetje stoorde was dat het verhaal van de draak alles ineens zo verhelderde; de puzzel bleek gelegd, alle stukjes pasten.... bijna, want het eind voor Beatrice en Axl was nog niet gekomen. Hun einde kwam toen zij aan het strand stonden en de veerman hen opwachtte met zijn bootje dat maar groot genoeg is voor een passagier.... Een schitterend open einde, dat al voorbereid is aan het begin met de jammerende vogelachtige vrouw en het konijn en de rationele en retorisch begaafde veerman. Wie betaalt de veerman? Waar en wat is de obool voor Charon?*

*In de Klassieke Oudheid betaalden de doden de veerman Charon een muntje, een obool, om hen over te zetten naar de Hades, het Dodenrijk. Ik geloof dat de obool onder de tong van het lijk gelegd werd, rdv.

Auteur:

Kazuo Ishiguro - roepnaam Ish of Ishy (Nagasaki, 8 november 1954) is een Japans-Engels auteur die onder meer de Booker Prize won en in 2017 de Nobelprijs voor Literatuur kreeg toegekend.

Hoewel Ishiguro in Japan werd geboren, groeide hij vanaf zijn vijfde op in Guildford. In Engeland haalde hij in 1978 zijn bachelorgraad aan de Universiteit van Kent en twee jaar later een master creatief schrijven aan de University of East Anglia in Norwich.
Naast de Booker Prize voor zijn derde boek The Remains of the Day (1989), won Ishiguro eerder in 1986 de Whitbread Prize, voor zijn tweede boek An Artist of the Floating World.  In 2017 won hij de Nobelprijs voor Literatuur. De jury loofde met name zijn emotionele kracht. Men kende Ishiguro de prijs toe voor zijn 'krachtige, emotionele romans, waarin hij de afgrond toont die achter ons ingebeeld gevoel van verbondenheid met de wereld schuilgaat.

    A Pale View of Hills (1982)
    An Artist of the Floating World (1986)
    The Remains of the Day (1989)
    The Unconsoled (1995)
    When We Were Orphans (2000)
    Never Let Me Go (2005)
    Nocturnes (2009)
    The Buried Giant (2015)

Titel: Vergeten reus
Auteur: Kazuo Ishiguro
Oorspronkelijke titel: The Buried Giant
Vertaling: Bartho Kriek
Pagina's: 368
ISBN: 9789025444129
Uitgeverij Atlas Contact
Verschijningsdatum: februari 2015
Nobelprijswinnaar 2017

dinsdag 28 mei 2019

Gerrit Brand - De Amerikaan

Recensie door Truusje
Uitgeverij Nobelman
And presently I was driving 
through the drizzle of the dying day 
with the windshield wipers in full action 
but unable to cope with my tears.
- Vladimir Nabokov (Lolita, 1955)

The Roaring Sixties

Gisteren - 27-05-2019 - zag de vierde roman van Gerrit Brand het levenslicht, nadat het manuscript hiervan al een jaar of vijfendertig op een stoffige plank had gelegen. Nog ouderwets op de typemachine geschreven, maar nooit tot een einde gekomen. Een verhuizing zorgde ervoor dat Brand het weer tegenkwam en tot de ontdekking kwam dat hij over idee van het verhaal eigenlijk wel tevreden was. Dit leidde ertoe dat hij het boek herschreven heeft, met zijn schrijvers knowhow van nu. Dat het dit jaar is verschenen geeft het meteen iets speciaals mee, omdat het verhaal zich exact vijftig jaar geleden afspeelt.

De Amerikaan is een verhaal met een bonte verzameling aan thema's, een grote gelaagdheid, met als rode draad de maatschappelijke verandering, zoals die in de zestiger jaren in opmars was.
Het oer-Hollandse verhaal geeft meteen het gevoel dat je in een VPRO-film bent beland. Een naamloos dorpje in het oosten en aan de periferie van het land. Sfeertje: ons kent ons. Hoewel...

Vijftig jaar geleden, 1969, midden in het hippietijdperk en de flowerpowerbeweging, John Lennon en Yoko Ono hielden tijdens hun huwelijksreis hun bed-in in het Hilton, sexuele vrijheid én de eerste mens liet zijn voetstappen achter op de maan. Enfin, dit geeft in vogelvlucht weer in welk tijdsbestek het verhaal zich afspeelt.

Het is rumoerig in het dorp, dat in twee kampen verdeeld lijkt te zijn. Onder de jongeren heerst er grote weerstand tegen de plannen om de vaart te dempen, omdat die plaats moet maken voor een betere infrastructuur.
Een aantal kilometer buiten het dorp zijn de werkzaamheden van start gegaan en ligt er al een aanzienlijk stuk van de vaart droog. Burgemeester Willem Croon maakt zich echter hard voor de drooglegging. De vaart behoort tot het cultureel erfgoed en dat dient volgens de jongeren behouden te blijven.
En passant vindt er nog een aanrijding plaats tussen de zoon van Croon en Harry Maartens - fel tegenstander van het dempen - en belandt Maartens in betreffende plomp.

'Hm,' bromde Croon, cultuur, een modewoord. Ons dorp bestaat al meer dan honderdvijftig jaar, we hebben hier een toneelvereniging, een operettevereniging, een kunstkring, een uh -' Hij kon zo snel niet meer op zaken komen die de moeite waard leken, maar hij ging dapper verder: 'Nou ja, zeg nou zelf, die boeren hier zitten toch ook niet te springen om kunst en cultuur. Die gaan toch het liefst naar de kerk nietwaar?' [...] 'Cultureel erfgoed, ik hoop werkelijk dat jullie ophouden met die flauwekul. Wat we nodig hebben is een goede autoweg die het dorp verbindt met de buitenwereld.'

Maartens is druk bezig om medestanders te vinden om de plannen van de burgemeester een halt toe te roepen. Of de intenties van Croon wel zo integer zijn valt nog te bezien. Hij wordt behoorlijk in de tang gehouden door de heren van het triumviraat en komt tot de ontdekking dat hij inmiddels een flink bedrag op zijn rekening gestort heeft gekregen. Hij bezoekt Gerard van Zandt - deze bestiert in zijn eentje de melkveehouderij, nadat beide ouders overleden zijn - en raadt hem aan om extra land aan te kopen, land van ouderling Den Oudsten. Vergunningen, geen enkel probleem. 'Dat regel ik zo voor je.'
Wanneer Gerard deelneemt aan het Concours Hippique komt hij in contact met Carmen, een wulpse zigeunerin van het woonwagenkamp. Daarbij is ze behept met een nogal losbandig en manipulatief karakter, wat voor de nodige beroering zorgt in de levens van enkele heren.

Het zijn roerige tijden en het dorp staat aan de wieg van materialistische veranderingen. De opening van Club 69 zorgt ervoor dat de gemoederen oplopen, hoog oplopen, om uiteindelijk tot een climax te komen.

Een zeer origineel verhaal, met thema's zoals je ze niet vaak tegenkomt. Het dorpsleven komt glansrijk tot uiting door het uittekenen van de diverse markante karakters ten tijde van The Roaring Sixties.
Kijk eens goed naar de genaaid gebonden hardcover met stofomslag, uitgevoerd in de felle kleuren, zoals in die jaren de mode was.
Een uiterst vermakelijk boek!!!

Auteur


Gerrit Brand (Zwolle, 31 januari 1956) is een in Groningen woonachtige Nederlandse schrijver.

Zijn debuutroman Tolvlucht verscheen in 2007 en speelt zich af tussen de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Het boek geeft onder andere een beeld van de wijze waarop het huidige Midden-Oosten tot stand is gekomen. Zijn tweede roman Een heel nieuw leven is een satire op het bedrijfsleven in de economische crisis aan het begin van de 21ste eeuw. Een heel nieuw leven is in 2018 in Roemeense vertaling verschenen bij uitgeverij Herg Benet in Boekarest, onder de titel O viață nouă, nouă.

In 2014 verscheen de roman De wegen van Valentina. Voor dit boek liet de schrijver zich inspireren door de Italiaanse filmmaker Michelangelo Antonioni. Gerrit Brand gebruikte een van de korte verhalen van Antonioni als uitgangspunt voor zijn roman.

Brand studeerde van 1974 tot 1981 Nederlandse taal en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij studeerde af op empirisch onderzoek naar het Nederlands op Curaçao.

Titel: De Amerikaan
Auteur: Gerrit Brand
Pagina's: 234
ISBN: 9789491737480
Uitgeverij Nobelman
Verschenen: 27-05-2019

maandag 27 mei 2019

Roger Martin du Gard - Afrikaans geheim


Recensie door Tea van Lierop
Uitgeverij Meulenhoff





Een intermezzo dat stof doet opwaaien


Wie deze novelle ziet liggen tussen de vuistdikke romans van du Gard vraagt zich wellicht af wat zo’n boekje kan toevoegen aan ‘De Thibaults 1&2’?
Een buitenbeentje is het, een verhaal met een ongekende lading, dat vraagt om een speciale positie. Vandaar dit boekje met daarin het verhaal van broer en zus die elkaar na het hart lagen, van haver tot gort kenden en als vanzelf in een amoureuze situatie verzeild raakten. 

Om een bevriende tijdschriftuitgever van dienst te zijn, schreef de auteur zijn gemaakte aantekeningen over uit zijn boekje. Het resultaat kunnen we lezen in de vorm van een raamvertelling, eerst een inleidende passage over een bijzondere ontmoeting aan een ziekbed, daarna de biecht van de broer.
De sfeer is prettig broeierig, zowel de beschrijvingen van het landschap en het klimaat als de omstandigheden in de boekwinkel en de beschrijvingen van de lekkernijen die de, nu oudere zus Amalia, nuttigt om de dag door te komen.
Het decor is in eerste instantie Zuid-Frankrijk, later wordt het de Middellandse zee en Noord-Afrika in de stad die aangeduid wordt met Y.

De auteur laat de verteller op een schilderachtige manier aan het woord. De inleidende woorden zijn bedoeld de kennismaking tussen de verteller en de man die zijn verhaal kwijt wil in de juiste context te plaatsen. Het gaat om de doodzieke Michele die zijn oom aan z’n ziekbed heeft, terwijl de verteller op bezoek is bij een bijna genezen persoon. Contacten zijn snel gelegd onder deze omstandigheden en misschien dat ook vertrouwelijkheid eerder tot stand komt.
‘In het halfduister, tegen het witte kussen, tekende zijn profiel van een Perzische prins zich zo scherp af dat het gebeeldhouwd leek; het zou de indruk hebben gewekt van marmer of van vermeil als de huid van zijn gezicht, die nog altijd zijdeachtig, doorschijnend en goudbruin was, niet iets fris en levendigs had behouden. Het verdriet van de oom was stom, samengebald, bijna dierlijk. Het verbaasde de verpleegsters, die al vijf of zes weken de onvermijdelijke dood van dit kind elke dag hadden zien aankomen.’ (2017-9)
De ongelukkige oom, die luistert naar de naam Leandro Barbazano, heeft met zijn zwager een boekhandel in Y. Dit is ook de plek waar de verteller terecht komt wanneer hij wegens omstandigheden de oversteek moet maken. Terug reist Leandro mee en op de mailboot vertelt hij zijn geheim.

Broer en zus zijn op elkaar aangewezen omdat hun moeder al jong stierf en de vader een streng en autoritair man was. Nadat de vader voor de tweede keer trouwde sliepen de twee kinderen bij elkaar. De band die ze hadden werd versterkt en de lezer weet waar het naartoe gaat, maar nog niet onder welke omstandigheden. Om geen spoilers weg te geven is het goed om alleen aan te stippen dat de opbouw van de relatie tussen de twee even subtiel als tragisch is. Beiden hebben hun ontwikkeling en ze vertellen elkaar alles, er is geen gêne en alles gaat in pais en vree totdat er op een gegeven moment sprake is van enige rivaliteit.
‘Die tijd is snel voorbijgegaan. Ik werd twaalf, toen veertien, toen zestien. Bij nader inzien komt het u misschien vreemd voor om een meisje van twintig haar kamer te zien delen met een grote broer van zestien. Maar ik moet u zeggen, meneer du Gard, dat bij ons niemand daarvan opkeek. Om te beginnen sliepen mijn zuster en ik al sinds lang in dezelfde kamer. En verder hadden we dankzij dat lage tussenschot dat ons scheidde, ieder een apart hoekje. Daar komt bij dat, vooral in die tijd, de gezinnen in die oude krotten hutjemutje bij elkaar zaten. Zo’n gebrek aan privacy was volkomen gewoon.’  (2017-18)
In het nawoord van de vertaalster staat een interessante beschouwing over het thema van het boek. Du Gard moest zich verdedigen tegenover onder anderen André Gide waarom hij bepaalde keuzes gemaakt heeft, het verhaal zou zoveel krachtiger zijn geweest bij een tegengestelde situatie. Zie hier het dilemma van het morele aspect, du Gard verdedigt zich heel adequaat, hij benadrukt dat hij juist geen moralistisch verhaal wilde schrijven. Precies zo kun je dit boek lezen, er worden situaties beschreven waarbij de lezer zelf mag invullen wat hij ervan vindt. Het is een mooie manier van het opwerpen van een beladen thema en krijgt daarom van mij alle lof voor de uitwerking ervan.

Het boek is meer dan alleen een verhaal over incest, er wordt gesproken over literatuur, klassenverschillen en ook proef je het kolonialisme. Het werd geschreven in 1931, de dekolonisatie was nog niet begonnen. Het zijn die bijzonderheden die het verhaal meer dimensies geven, waardoor het een zeer rijke novelle is geworden, eentje die veel aan de verbeelding overlaat. 

De auteur

Roger Martin du Gard (1881-1958) begon in 1920 aan de succesvolle romanreeks De Thibaults. In 1937 ontving hij de Nobelprijs voor de Literatuur. Martin du Gard wijdde de laatste zeventien jaar van zijn leven aan het schrijven van Luitenant-kolonel de Maumort, dat in Frankrijk postuum verscheen. Meulenhoff publiceerde De verdrinking, Luitenant-kolonel de Maumort, Afrikaans geheim, Het oude Frankrijk en in twee delen De Thibaults.


Titel: Afrikaans geheim
Titel oorspronkelijk: Confidence Africaine
Auteur: Roger Martin du Gard
Uitgever: Meulenhoff
ISBN: 9789402309287
Vertaling: Anneke Alderlieste
Pag.: 38
Genre: fictie
Verschenen: oorspronkelijk 1931, deze editie 2017

vrijdag 24 mei 2019

Juan José Arreola - Bestiarium


Recensie door Roosje
Uitgeverij Oevers



Overal beestjes

Drie-en-twintig miniatuurtjes over dieren maken dit bundeltje uit, Bestiarium van Juan José Arreola. Sommige van de dieren behoren tot een grotere groep, zoals Watervogels, in plaats van Eend of zo; Insectiada in plaats van Vlieg of een ander insect; Katachtigen in plaats van Leeuw, waar het in het stukje eigenlijk over gaat; Camelidae in plaats van de Kameel of Dromedaris, dat is niet uit te maken; Hertachtigen in plaats Edelhert of Ree.

Het zijn in ieder geval geen fabels, deze dierenminiaturen, er is geen verhaaltje, er is geen moraal, als in De fabel van Lafontaine. Dat heb je al snel geconstateerd als je het eerste stukje gelezen hebt. Als je al meer van Arreola gelezen hebt, verbaast dat niet. Arreola is een auteur die met taal speelt, die uitermate 'talig' schrijft, een taal-speler. Soms kan het hem niet bont genoeg zijn en worden alle registers van het absurde opengetrokken.
Als het geen fabels zijn, wat zijn het dan wel? Er is een soort van beschouwing en dan voornamelijk in tamelijk associatieve zin. En gaan die talige observaties,- want observaties, een soort van, zijn het - wel werkelijk over dieren?

Als je het voorwoord van Annelies Verbeke leest, gaan zijn observaties en bedenksels feitelijk meer over mensen dan over de dieren. In die zin, als een verre afgeleide, lijken zijn stukjes wél op fabels: de dieren zijn eigenlijk mensen. Arreola is geen zoöloog, hij is een dichter, het gaat hem eigenlijk niet om de dieren als dieren maar het gaat erom dat sommige dieren erg op mensen lijken; dus gaat het gewoon om de mensen via dieren. Het gaat om menselijke cultuur ook, referenties aan verhalen en sprookjes, menselijke geschiedenis en wat al niet, vooral dus het menselijke aspect in al zijn verscheidenheid. Dat geeft heel grappige situaties.

Uit het voorwoord: 'Begroet allerhartelijkst de wormvormige griezel, die je bij wijze van geloofsbrief namens de mensheid zijn glibberig dode-vissenhand reikt, terwijl zijn hondse blik je monstert.' (2018: 13) Hier gaat het echt niet om een vis, en al helemaal niet om een dode vis; het gaat om mensen die vaak dierlijke overeenkomsten lijken te hebben.
                                                            
Uit een verklaring achterin dit boekje blijkt dat deze dierenverhaaltjes door Arreola gedicteerd zijn aan zeker José Emilio Pacheo, 'de notulist van Arreola' (ib.: 117-123). Arreola liet zijn uitgever alsmaar wachten op zijn pennenvruchten. De uitgever stond op het punt Arreola's voorschot terug te vorderen en dwong daardoor de auteur zijn stukjes te dicteren aan een notulist. Dat is komisch: een dichter en een notulist; groter kan het verschil van 'schrijver' nauwelijks zijn.
Dat het hier om gedicteerde stukjes gaat verklaart heel misschien deels het verschil in stijl tussen deze dierenstukjes en zijn verhaaltjes uit de bundel Het wonderbaarlijke milligram, die qua taalspel en verscheidenheid aan talige grapjes veel diverser is, ingewikkelder, intellectueler in zekere zin dan dit Bestiarium. Beide bundels munten uit in absurdisme en het fantastische.

Tijd om een paar sprekende citaten te geven:

Over de neushoorn: 'Door hun buitensporige wapenrusting bezwaard, geven bronstige neushoorns zich op een open plek in het bos over aan een van gratie en behendigheid gespeend toernooi, waarin alleen de middeleeuwse inslag van de botsing telt. 
(ib: 17)

Over de struisvogel: 'Schril krijsend als een profane orgelpijp verkondigt de nek van de struisvogel naar de vier windstreken de radicale naaktheid van zijn opgedofte vlees. [...] Veeleer dan een kip is hij een gigantisch kuiken in luiers.' (ib.: 31)

Over de Juan José Arreola (in Katachtigen): 'In werkelijkheid houdt de leeuw met de grootste moeite de schijn van schrikwekkende majesteit op: de façade heeft niets van doen met het eigenlijke gebouw, dat meer weg heeft van zijn ziel, die nogal honds en schriel is.' (ib.: 43)

Over de zebra (sowieso een erg leuk stukje): 'De zebra neemt zijn opvallende verschijning hoogst ernstig en omdat hij zich gestreept weet, vertijgert hij.' (ib.: 75)
Arreola vergelijkt een dier niet alleen met mensen en niet altijd heel rechtstreeks, maar ook met andere dieren. Het is grappig dat een vredige vegetariër als de zebra vergeleken wordt met een bloeddorstige tijger. De zebra is ook zijn eigen gevangenis, door de tralies, die hij draagt.

Over de pad, het laatste in deze bundel, dat in de oorspronkelijke uitgave van 1958 ontbrak en pas in de uitgave van 1972 door Arreola is toegevoegd:
'Af en toe maakt ze een hupje, om uit te testen hoe radicaal statisch ze wel is. [...] In het voorjaar ontwaakt ze weer, in het pijnlijke besef dat zich aan haar geen metamorfose heeft voltrokken.' (ib.: 115)

Prachtige etsen van Héctor Xavier, hier bijgevoegd - hopelijk lukt dat - verluchtigen het geheel. Met die prenten denk je soms dat je in een middeleeuwse verhandeling à la Jacob van Maerlant zit te lezen.

Ook hier schieten mijn woorden weer tekort: ga gewoon lezen, dit bundeltje, dat weer zo mooi en stevig uitgegeven is door Uitgeverij Oevers.

Overigens dank ik Uitgeverij Oevers en Hebban hierbij; zij hebben mij de bundels van Arreola doen toekomen. Dank.

Auteur:

 Juan José Arreola Zúñiga (21 september 1918 - 3 december 2001) was een Mexicaanse schrijver en academicus. Hij wordt beschouwd als de eerste experimentele korte verhalenschrijver van Mexico van de twintigste eeuw. Arreola wordt erkend als een van de eerste Latijns-Amerikaanse schrijvers die het realisme vaarwel zeiden; hij gebruikte elementen van fantasie om existentialistische en absurdistische ideeën in zijn werk te onderstrepen. Hoewel hij weinig bekend is buiten zijn geboorteland, heeft Arreola gediend als de literaire inspiratie voor een legioen van Mexicaanse schrijvers die geprobeerd hebben de realistische literaire traditie van hun land te transformeren door elementen van magisch realisme, satire en allegorie te introduceren. Naast Jorge Luis Borges, wordt hij beschouwd als een van de meesters van het hybride subgenre van het essayverhaal. Hij publiceerde slechts één roman, La feria (The Fair; 1963).


Titel: Bestiarium
Auteur: Juan José Arreola
Vertaling: Guy Posson
Pagina's: 120
ISBN: 9789492068231
Uitgeverij Oevers
Verschenen: december 2017

donderdag 23 mei 2019

Annelies Oldeman – Denken aan Bandoeng

Recensie en persoonlijk leesverslag door Mieke van Wijnen
Uitgeverij Aspekt




“Het onbegrijpelijke heimwee is waarschijnlijk veel later pas gekomen, voor ieder van ons op een andere wijze en op een ander moment.”


De schrijfster is de oudste van vier. Ze vertrekt op eenjarige leeftijd samen met haar - in Nederlands-Indië geboren moeder Bep - naar haar vader Leo. Hij had werk gevonden bij de spoorwegen in Soerabaya (Java). In het Nederland van de jaren dertig was er crisis en deze kolonie bood uitkomst.

Annelies, in 1934 in Holland geboren, tekent aan de hand van haar herinneringen en documentatie haar levensverhaal op, dat ze ‘Denken aan Bandoeng’ heeft genoemd. Na de oorlog besloot ze namelijk 'niet meer te voelen'. Dan blijft het veilige denken over om je verslag te doen, zodat het verhaal niet verloren gaat.
De auteur heeft geen half werk verricht. “Dankzij schrijfcursussen en kritische begeleiding ontstond tenslotte een geordend manuscript,” vertelt ze in haar voorwoord. Aspekt zag de waarde van dit boek in en heeft haar boek (gelukkig) ook uitgegeven, waardoor het voor de belangstellende te lezen is.

Omdat ‘Denken aan Bandoeng’ ook over de teloorgang van Nederlandsch-Indië als kolonie en moederland van Nederland gaat, vangt dit verhaal aan bij de grootouders van Annelies aan moeders kant. Zij gingen begin vorige eeuw als eersten van de familie in Nederlands-Indië wonen en werken. Hein (1878- 1970) ontmoette Betsy toen hij in Groningen Klassieke talen studeerde. Hein kwam uit een lerarengezin te Haarlem. Vaders wil was, on-compromisloos, wet.Na een conflict met zijn vader vertrok hij naar Den Haag en werkte als gouverneur in het gezin van een bankier. Daarmee kon hij zijn rechtenstudie, met specialisatie Indisch recht en Adat, in Leiden betalen. Naar de reden van vertrek naar naar Indië moet de schrijfster gissen. Was het omdat zijn oudste broer daar al zat of was er een conflict met zijn vader? Storm op de toen open Zuiderzee was het keerpunt, vertelde hij zelf als motivatie.

Drie van de vier kinderen zochten hun toevlucht in de Nederlandsch-Indische koloniën. Zijn oudste broer werd houtvester, Hein jurist, zijn zus trouwde met een architect in Bandoeng: Annelies’oom Kees. Oma Betsy en opa Hein verhuisden naar Pekalong, aan de noordkust van Midden Java. In 1908 verkast het gezin naar het eilandje Muntok in Midden-Sumatra. Na twee overplaatsingen woonde het gezin tussen 1913 en 1930 op Batavia om daarna voorgoed naar Holland terug te keren. Bep is hun jongste dochter, geboren en getogen in Indië. Zij trouwde in 1933 met Leo Oldeman in Delft en is de moeder van Annelies. In Indië worden er nog twee zussen en een broer geboren. Het gezin is compleet.

Vanaf dit tijdstip ongeveer start Annelies met haar eigen verhaal. Aangrijpende herinneringen mede veroorzaakt door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog en door de aanval en inname van Indië door de Japanners. Haar ouders werden afgesneden van elk contact met de familie in Holland. Annelies werd op zevenjarige leeftijd een oorlogskind. Door haar ogen maak je veel mee en ik vond dat moeilijk om te lezen. Mijn eigen opa van moeders kant werkte op de olieraffinaderijen nabij Prabumulih (Prabamoeli genoemd in het boek), mijn moeder (1929) was ook hun oudste dochter. Mijn moeder heeft in de ergste Jappenkampen gezeten, ze heeft het overleefd en samen met mijn vader is ze eind jaren ‘50 met haar gezin in Prabumulih komen wonen en werken. Ik werd daar geboren en we moesten plotsklaps emigreren uit Indonesië omdat de situatie daar onhoudbaar was geworden. Mijn moeder schreef haar eigen verhaal op voor intern gebruik.

Toen de auteur het halverwege over de oorlog had raakte ze me (toch onverwachts) vol van binnen. Inderdaad, heel persoonlijk en dichtbij voor mij dus. Toch ben ik blij dit boek gelezen te hebben, want stukje bij stukje wil ik ook mijn ‘het denken’ aan ‘het voelen’ kunnen koppelen, zodat het mij uiteindelijk lukt het verhaal van mijn eigen moeder te kúnnen lezen. Er zijn namelijk gedachten en gevoelens, die binnen families vaak onbewust gedeeld worden door gewoontes. Ook taboes en hoe je om gaat met ongemakkelijkheden.
Daarom denk ik dat Annelies dit boek ook geschreven heeft om een stukje Nederlandse geschiedenis  - dat te pijnlijk is voor een mens om alleen te dragen - aan het licht te brengen. Mijn moeder vond het net als Annelies heel moeilijk dat men in Nederland geen oor had voor de ontberingen die in het verre Indië geleden waren. Men had alleen een luisterend oor voor het eigen geleden ongemak “Jij had het tenminste lekker warm daar.”

Annelies vertelde als het ware de light versie van wat mijn moeder heeft meegemaakt (en onbewust in onverwerkte vorm doorgaf aan de volgende generatie oudste dochter, ik). Waar Marco Borsato zo mooi over zong, over oorlogskinderen in het nummer Speeltuin

Door kapotgeschoten straten,
zonder vader zonder land
loop je hulpeloos verlaten
aan je moeders warme hand

Als een schaap tussen de wolven
de bestemming onbekend
en niemand ziet hoe klein je bent
niemand ziet hoe klein je bent

Morgen zal het vrede zijn
zal de zon je strelen
zal de wereld weer een speeltuin zijn
en kun je rustig spelen

Na de winter komt de lente
wordt de grijze lucht weer blauw
maar al ben je uit de oorlog
gaat de oorlog ooit uit jou?
Mooie ogen zijn vergiftigd
zijn aan het geweld gewend
en niemand ziet hoe klein je bent
niemand ziet hoe klein je bent (2x) (bron)


Maar voor Annelies en mijn moeder was het erger dan dit oorlogskind. Hun moeders konden de zorg voor zichzelf en hun kinderen niet meer aan in de kampen. Ze waren ziek, vies uitgehongerd en verzwakt. De ‘kinderen’ ontbeerden in Indië juist ‘moeders warme hand’ en moesten voor moeder, broers en zussen zorgen. Annelies deed dit, mijn moeder deed het. Het gezin van Annelies overleefde het, die van mijn moeder overleefde de oorlog. Dankzij de kracht en moed van sterke dochters. Dát grijpt mij zo aan. Oorlogskinderen! Want wie was er voor hen?

Toen mijn moeder uiteindelijk haar eigen kinderen kreeg (5!!) was ze fysiek, emotioneel en mentaal ‘op’. Ze wilde wel houden van haar kinderen, maar er kwam alleen maar oorlog uit. Dus wij kinderen zorgden er voor dat ze niet geconfronteerd werd met haar oorlog en waren altijd ‘zo lief’ volgens haar. Annelies schreef dit boek ook vast uit liefde voor haar kinderen. Ze rept met bijna geen woord over haar eigen kinderen of over een echtgenoot.



De auteur

Annelies Oldeman ( 1934) bracht haar jeugd door in voorm. Ned. – Indië. Na de capitulatie van Japan en het eerste jaar van de dekolonisatieoorlog gingen haar ouders met hun gezin naar Nederland. Zij is gepensioneerd lerares VWO en volgde enkele cursussen bij Editio. Momenteel werkt zij aan een boek over haar eigen jeugd in Indië en haar leven na die twee oorlogen in Nederland. (bron)

Titel: Denken aan Bandoeng
Auteur: Annelies Oldeman
Uitgever: Aspekt
ISBN: 9789463384995
Genre: non-fictie
Pag.: 274
Verschenen: oktober 2018
 

woensdag 22 mei 2019

Francisca Flinterman - Een briefje uit de hemel



Gastrecensensie door Marja Legius
Uitgeverij Aspekt



Aangrijpend verhaal over het leven binnen een sekte

Francisca Flinterman groeit op binnen een kleine sektarische geloofsgemeenschap die zichzelf Hugenoten noemt, met een vrouw Jojo als machtige leider. Het lukt haar als kind niet om met een wit hart te leven, zoals de gemeenschap van haar eist. Ze is continu in strijd met zichzelf om zich meer open te stellen voor dit geloof. Op haar 29e valt de gemeenschap uit elkaar en begint voor haar een nieuwe innerlijke strijd over wie ze is en welke invloed haar jeugd op haar heeft gehad op de rest van haar leven.

Het verhaal is opgebouwd uit korte hoofdstukken die momenten, flarden van herinneringen zijn, over hoe Francisca haar jeugd beleeft als ze nog Kika wordt genoemd. Haar puberteit - waarin haar naam veranderd wordt in Franny - en haar adolescentie.

Gaandeweg lees je meer over De Kring van gelovigen en de bijzondere opvoeding van het meisje. Enerzijds de gelukkige momenten en bijzondere gebeurtenissen, zoals het samen op vakantie gaan, het gezamenlijk zingen van liederen en de Bijbelstudie. Veel van deze teksten zijn opgenomen in het verhaal dat een duidelijk beeld geeft over de impact die deze verzen op de auteur hadden en nog steeds hebben. Anderzijds haar ervaringen die een stempel gedrukt hebben op haar leven, door het anders zijn. Bijvoorbeeld in de klas waar ze geen Sinterklaas mocht vieren. De Kring werd als familie beschouwd die belangrijker was dan echte familie. Ook was er fysiek geweld binnen De Kring waarbij bijvoorbeeld de mattenklopper werd gebruikt of periodes waarin ze gewoon letterlijk genegeerd werd tot ze weer in genade werd aangenomen.

Het meisje heeft schuldgevoelens over hele kleine dingen en kan daarover piekeren, omdat ze een wit hart wil krijgen en zich open wil stellen voor God, maar zichzelf onrein voelt omdat ze zichzelf egoïstisch, leugenachtig of ijdel vindt. Ze wil graag geliefd zijn, waardering en erkenning krijgen, maar worstelt ermee dat ze die erkenning liever in haar huidige leven wil krijgen dan door zich voor 100% aan God te geven en Zijn belofte tot Eeuwig leven.

Jojo is voor Francisca synoniem aan God. Ze aanbidt haar en heeft tegelijkertijd angst voor haar mening, bang dat ze door haar wordt afgewezen of veroordeeld. Zeker ook omdat haar moeder door Jojo niet rein wordt verklaard, verbaasde het me dat de sekte zo’n grote invloed op dit gezin kon uitoefenen.
Door dit boek lees je hoe het komt dat een sekte zo krachtig kan worden, zonder dat er iemand inzicht in krijgt. Wat er zich in deze gesloten gemeenschap afgespeeld heeft, zonder dat iemand van buitenaf of van binnenuit voor de leden op durfde te komen. Je leest hoe sterk de invloed van een leider kan worden en wat er kan gebeuren nadat de leider er niet meer is. En ook hoe niemand dit allemaal kon voorkomen.

In het derde deel van het boek - als Francisca volwassen is en uit de sekte is - worstelt ze nog steeds met haar leven en haar geloof. Dit deel had wat mij betreft nog iets uitgebreider gemogen, omdat hier ook de antwoorden liggen voor wat er zich eerder afgespeeld heeft. Ik had dan ook graag meer te weten gekomen over Francisca's schoolleven, hoe ze zich daar staande kon houden en hoe haar klasgenoten en het buitenleven naar de sekte keken, want het boek gaat voor een groot deel over het leven binnen de sekte. In dit deel wordt ook verteld waarom haar moeder niet ingreep en Francisca haar weg terugvindt in het leven, begeleid door een dominee.
Een aangrijpend verhaal om te lezen.

Auteur

Francisca Flinterman is werkzaam als adviseur gezondheid en welbevinden bij de GGD in Amsterdam.

Titel: Een briefje uit de hemel
Auteur: Francisca Flinterman
Pagina's: 286
ISBN: 9789463385022
Uitgeverij Aspekt
Verschenen: oktober 2018