donderdag 29 juli 2021

Robert Jan Heyning - Harlekijn


Strak gecomponeerde Odyssee van een verwerkingsproces

Harlekijn is de debuutroman van Robert Jan Heyning (1957); ooit eigenaar van een verhuisbedrijf met bakfiets, thans speelt en schrijft hij toneel en is directeur van zijn eigen naamgevingsbureau.

Marjon Nooij

Een naamloze ik-figuur is aanwezig geweest bij de euthanasie van zijn goede vriend Nils. Vertwijfeld komt hij tot de ontdekking dat hij de emoties rond de dood van zijn broer Adriaan – een paar maanden eerder – pas voelt, als hij zijn vriend uitgeteerd op bed ziet liggen. De dood van zijn vriend lijkt de katalysator te zijn voor het openrijten van oude wonden en het blootleggen van herinneringen. Hij besluit voor een paar weken af te zakken naar Luovo, Zuid Italië. Tijdens de reis probeert hij te achterhalen waar zijn schuldgevoel vandaan komt en zoekt naar het antwoord op de brandende vraag of hij wel voldoende oog heeft gehad voor zijn broer, die zijn eigen leven op zo'n bijzondere manier inkleurde. Is hij wel duidelijk geweest in de boodschap dat hij van Adriaan hield? 'Als je je niet bewust bent van liefde, kan er dan liefde zijn?' Wilde zijn broer überhaupt wel begrepen worden?

In gedachten gaat de protagonist terug in de tijd, reconstrueert het verleden, verwondert zich. Door het beschrijven van allerlei anekdotes uit zijn jeugd krijgt niet alleen de lezer langzamerhand een beeld van Adriaan, maar ook lukt het de verteller zelf steeds beter om de puzzelstukjes te ordenen en op de juiste plaats te leggen, waardoor hij dichter bij zijn gevoel kan komen om eindelijk zijn verdriet te onderkennen. Het is een reis die louterend zou moeten zijn en leiden naar acceptatie en oprecht rouwen. Vanuit het perspectief van de ik-figuur ontrolt het verhaal zich als één lange innerlijke monoloog. De dialogen die zich in zijn geheugen hebben genesteld zijn zonder interpunctie.

Het verhaal geeft in eerste instantie de indruk van de hak op de tak te springen: heen en weer in tijd, plaats, gebeurtenissen. De niet-chronologische opbouw houdt de spanningsboog hoog, met name door het gebruiken van voorafschaduwing, die verwijst naar gebeurtenissen die later zullen plaatsvinden. Het is even wennen aan de schijnbaar incoherente, scenische synthese, die een opmaat blijkt te zijn naar het overlijden van zijn jongere broer, die hij misschien teveel in bescherming wilde nemen.
 

'Terwijl de onroerendgoedpooier uit zijn stoel komt grijp ik met twee handen zijn nek en beuk hem met zijn gezicht een paar keer in rouleau van haas en konijn in peterseliejus en ruk hem achterover van zijn stoel. Op het tafellaken en het fijne bloesje van zijn veel te jonge vriendin zitten spetters bloed en jus. De vrouw begint te gillen en ligt een seconde later als een lappenpop met het servetje nog in haar hand in het tochtgordijn bij de deur. Mijn broer trekt me naar buiten. Wegwezen, giechelt hij.'


Wanneer ze begin twintig zijn, vertelt Adriaan langs zijn neus weg dat hij kanker heeft – melanomen en naar alle waarschijnlijkheid ook botkanker en leukemie – om vervolgens op luchtige wijze over te gaan tot de orde van de dag. Op een later moment voegt hij daar nog aan toe dat hij tot de ontdekking is gekomen dat hij homoseksueel is; een bekentenis die hem beduidend minder gemakkelijk afgaat.
 

'[…] in hem schuilde een groot en vernietigend geweld. Groter zelfs dan het mijne. Hij wist dat. Mijn broer begreep dingen die niemand anders kon begrijpen. Ik evenmin.
Adriaan kende zichzelf.'


Dat hij zich ergerde aan het feit dat Adriaan leek te koketteren met zijn ziekte en die geraffineerd wist in te zetten, maakt hem onzeker:
'als een loper waarmee hij elke deur kon openen die anders misschien gesloten bleef, zonder zich ooit echt te interesseren voor wat er al in die kamers leefde. Maar nooit heb ik me afgevraagd of er misschien iets onder die leugens verscholen zat, gekneveld op een donker plekje, hunkerend naar ruimte, warmte licht en lucht. Misschien waren het geen leugens en was ik het, die zich misleiden liet door de vorm.'

Omdat het toneelwerk spijtig genoeg te weinig in het laatje brengt, ontstaat er een ander idee. 'Woordbedenker word ik. Ik bedenk namen voor nieuwe producten en bedrijven. InWoording, heet de onderneming.' en samen met Adriaan zet hij het bedrijf op. Hun verschillende eigenschappen zorgen ervoor dat ze elkaar als partners goed aanvullen en werken als communicerende vaten.

'Adriaan hoorde en zag en voelde dingen die hij alleen kon horen, zien en voelen.'


De titel Harlekijn is een intertekstuele echo van
Harlekinade, de autobiografische roman van Nabokov, en Arlecchino, de tragische paljas uit de Commedia dell'Arte, die zijn gezicht maar deels laat zien. Een in het Italië van de zeventiende eeuw populaire en improviserende wijze van toneelspelen, met een combinatie van serieuze en komische aspecten. 'Bedenk de wereld! Bedenk de werkelijkheid!' hadden de gevleugelde woorden van Adriaan kunnen zijn.

Heyning toont in deze diep gelaagde, compacte, doch zeer rijke roman, zijn brille door geen woord te veel te schrijven en de lezer de ruimte te geven om zelf beelden te vormen. In ontroerende scènes toont hij zijn kwetsbaarheid, een broos gevoel van onzekerheid, waardoor de lezer dicht op zijn huid blijft zitten. Maar de humor houdt het licht en hilarische taferelen nodigen regelmatig uit tot hardop lachen. Geestig zijn de zelfbedachte woorden – hij heeft niet voor niets een naamgevingsbureau –, zoals 'ratelpraten' en 'bekapstokt'. Met veel zwier speelt hij met taal, nu eens geestig, dan weer vertederend of aangrijpend proza. Door gebruik te maken van humoristische overdrijvingen, krijgen de treurige en beladen scènes voldoende lucht en trapt de auteur niet in de val sentimenteel te worden. Een retegoed debuut dat hij herlezing weer een aantal nieuwe aanwijzingen blootgeeft.

--

Eerder verschenen op Tzum


Titel: Harlekijn
Auteur: Robert Jan Heyning
Pagina's: 184
ISBN: 9789492068538
Uitgeverij Oevers
Verschenen: maart 2021

maandag 12 juli 2021

Albert Cossery - De trotse bedelaars

Recensie door Marjon Nooij
Uitgeverij Jurgen Maas
Schwob zomeractie 2021


Te trots om elkaar te verraden

In De trotse bedelaars uit 1955 voert Albert Cossery hoerenlopers, beroepspeukenrapers en dito bedelaars op. Een belangrijk thema dat aangesneden wordt is de vraag of een mens gelukkiger wordt van een succesvol leven en de meest luxe spullen om zich heen. De charmante Gohar denkt van niet. Hij brengt zijn nachten door op kranten in plaats van op een matras en leeft 'met een strikt minimum aan materiële middelen. Ieder besef van zelfs de meest elementaire vormen van comfort had hij allang uit zijn geheugen gebannen.' Zijn bestaan als universitair docent filosofie heeft hij opgegeven en zich uit vrije wil tot het gilde der bedelstaf bekeerd. In weerwil van zijn grote droom om ooit de trein naar Syrië te pakken, is hij volmaakt happy met zijn bestaan, behalve dan op momenten dat hij zonder zijn vaste dosis hasj zit en hij op zoek moet naar de onooglijke Yéghen; zijn vertrouwde dealer, zonder vaste verblijfplaats en steevast zonder een cent op zak.
 

'Het was een droom die hij sinds lang koesterde, de enige die hij zichzelf toestond en wel omdat hij direct verband hield met de bron van zijn gelukzaligheid. In Syrië gold geen enkel verbod op verdovende middelen. Hasjiesj groeide er open en bloot in de velden, als ordinaire klaver, en je kon het zelf verbouwen als je wilde.'


Tijdens zijn zoektocht doet Gohar het plaatselijke bordeel aan, in de ijdele hoop Yéghen daar aan te treffen. Hij verleent de analfabete dames regelmatig een gunst door administratieve klusjes te doen, maar komt er nooit als klant. Deze keer echter verliest hij zichzelf in zijn verlangen naar drugs en – nee, dit is géén spoiler – hij wurgt in een vlaag van verstandsverbijstering het jonge hoertje Arnaba vanwege haar 'gouden' sieraden.

'Hij was nu heel rustig, volkomen ontnuchterd door de schokkende ontdekking dat hij zich had vergist. Hij liet het lijk van het meisje voor wat het was, pakte zijn fez die op het bed was gerold, […] en begaf zich naar de deur. De wachtkamer was nog steeds donker en verlaten. Zo te zien was er in de tussentijd niemand geweest. Gohar liep langzaam de trap af, sloeg zonder enige vrees de steeg in en groette een voorbijganger die hij niet kende, alsof er niets gebeurd was, uit pure beleefdheid.'


Zonder de minste gewetenswroeging zoekt hij verder naar Yéghen en komt onderweg een goede bekende tegen; El Kordi – werkzaam als incapabele klerk op het ministerie. Deze vertelt hem dat hij zichzelf de opdracht heeft gegeven om een aan tbc lijdend hoertje te bevrijden uit de klauwen van de hoerenmadam.

Wanneer de moord op Arnaba wordt ontdekt, wordt de despotische rechercheur Nour El Dine – een antiheld – tegen zijn zin belast met het onderzoek en ontwikkelt zich een wanordelijke intrige tussen hem, Gohar, Yéghen en El Kordi – die als karakters complementair zijn aan elkaar. Er komt aan het licht dat Nour El Dine graag zijn tanden zet in jong mannenvlees, wat weliswaar nog niet op een succes lijkt uit te lopen. Omdat het dode hoertje niet verkracht of bestolen blijkt te zijn, richt hij zijn pijlen niet op de arme sloebers – die zouden zeker bijkomende motieven gehad hebben – , maar zoekt naar de dader in de meer intellectuele kringen. Tegelijkertijd blijft hij zich verbazen over de blijmoedigheid van het drietal, ondanks dat ook zij te maken hebben met fikse tegenslagen. De tevredenheid van de heren verwart de rechercheur in eerste instantie, waardoor hij zijn vinger heel lang niet op de zere plek krijgt, maar uiteindelijk begint het hem te dagen.

Albert Cossery (1913 – 2008) – geboren in Caïro – voelde het schrijversbloed al op tienjarige leeftijd door de aderen borrelen. In 1945 blies hij de aftocht vanuit Egypte en vestigde zich in Parijs op een hotelkamer waar hij, tot zijn dood, vijfenzestig jaar heeft gewoond. Zijn dagen sleet hij het liefst in ledigheid – een boek schrijven kostte hem gemiddeld tien jaar –, had een broertje dood aan werken, stortte zich met veel plezier in het nachtleven met de intellectuele, surrealistische, literaire elite, of flaneerde door de stad om uren door te brengen op een terras en mensen te bestuderen. Dit flegmatische trekje en zijn dandyisme zijn een terugkerend motief in zijn romans, evenals cynisme, vileine ironie, de lofzang op luiheid en armlastige schobbejakken die soms wat opportunistische trekjes vertonen, maar steeds weer de sympathie van de lezer weten te vangen. Vanwege de herkenbare motieven – ook te vinden in Grote dieven, kleine dieven en De luiaards in de vruchtbare vallei kan zijn schrijfstijl met een gerust hart cosseryaans genoemd worden. Bovendien laat hij zijn protagonisten bij voorkeur lanterfanten in de schimmige straten van de volksbuurten van Caïro. Zelf was Cossery zich er terdege van bewust dat zijn romans veel overeenkomsten hebben en hij schertste eens dat hij elke keer hetzelfde boek schreef. 

Dat de auteur een groot liefhebber was van de leer der esthetiek, getuigen de gedetailleerde beschrijvingen van de kleurrijke personages en de karakteristieke omgeving waarin zij zich bewegen. Het zintuiglijke van zijn teksten komt de lezer bijna letterlijk vanaf de bladzijden tegemoet waaien wanneer de geuren van de etenswaren, hasj en de smerige straten worden beschreven, evenals de eeuwige rumoerigheid overal. Maar wees gewaarschuwd: wie eenmaal een Cossery heeft gelezen, is voor altijd verkocht.

Ondanks dat de vertaling van de hand van Rosalie Siblesz dateert uit 1987 doet dit niets af aan de frisheid van dit heerlijke verhaal. De verdieping in de gelaagdheid zit hem in het wisselende perspectief, dat steeds een ander personage belicht. De bijrollen zijn weggelegd voor een aantal markante karikaturen, zoals een buurman zonder ledematen die elke dag door zijn potige vrouw op de schouder wordt genomen en op straat wordt gezet om te bedelen. Bij thuiskomst moet de arme man zich zelfs tegenover zijn jaloerse echtgenote verantwoorden dat hij niet vreemd is gegaan.

De trotse bedelaars zit vol vermakelijke, stoïcijnse dialogen en speels sarcasme, maar toch gloort er regelmatig een sprankje medemenselijkheid tussen de armoedzaaiers van de straat, die elkaar nóóit zullen verraden.

Auteur: Albert Cossery
Vertaling: Rosalie Siblesz
Pagina's: 284
ISBN: 9789491921872
Verschenen: april 2021

vrijdag 9 juli 2021

R.C. Sherriff - Twee weken weg

Recensie door Roosje
Uitgeverij Atlas Contact


Een vakantieboek?




Vroeger bestond er het fenomeen
vakantieboek: een boek vol verhalen, mopjes, puzzels en dat soort luchtige zaken, om in je vakantie te lezen en te doen en om van te genieten, het onbezorgde leven, los van school en verplicht leren. Vandaar ook de puzzeltjes en mopjes: die waren het ‘dolce far niente’ van je leven als schoolgaand kind.

Is dit boek van Sherriff zo’n roman over het ‘dolce far niente’? Op de voorkant staat een uitspraak van Kazuo Ishiguro over deze roman uit 1931: ‘Een opbeurender roman dan deze kan ik op dit moment niet bedenken.’ Toen ik dat las had ik het gevoel in een soort Joop ter Heul-verhaal terecht te zullen komen. Nou ja, nee, dat dacht ik eigenlijk niet echt. Engelse romans munten vaak uit in een heerlijk soort van humor, onder de oppervlakte maar ook vaak best scherp of ironisch. 
Deze eerste roman van R.C. Sherriff gaat over vakantie vieren van een doorsnee burgerlijk gezin anno 1930, het dolce far niente dat nagestreefd wordt maar waarvan duidelijk wordt dat die niet altijd beleefd kan worden. Misschien is Ishiguro’s uitspraak uit zijn context getrokken - dat zal vast wel; dat gebeurt altijd met dit soort reclamekreten - of las hij toch een ander boek dan ik; en ook dat is zeer wel mogelijk.

De familie Stevens, die bestaat uit moeder Flossie, vader Ernie, oudste zoon Dick, dochter Mary en jongste zoon Ernie, gaat al twintig jaar naar de badplaats Bognor aan de zuidkust en ieder jaar gaat ze naar het pension Zeezicht. Waarom heet Zeezicht zo?

Voor hun huwelijksreis hadden ze (meneer en mevrouw Stevens, rdv) kamers gehuurd bij meneer en mevrouw Huggett in de St. Matthews Road, in een pension dat Zeezicht heette omdat je vanuit het wc-raampje de top van de lantaarnpaal op de boulevard kon zien.’ (2021: 17) Dat is humor, toch? Tenminste, ik proestte het uit, alsof ik Joop ter Heul zelf was.

Vakantie is fijn maar het is een hoop geregel en nerveus gedoe: bagage inpakken in de grote hutkoffer, kruiers regelen om die bagage de trein in te krijgen, de treinkaartjes kopen, je druk maken of je in de trein wel bij elkaar kon zitten, of de overstap in Clapham Junction wel goed zou verlopen (idem: kruiers, bagage, bij elkaar kunnen zitten, druk station, angst elkaar kwijt te zullen raken). Maar ook qua huisdieren is het een gedoe met buren die gepaaid en gepoederd moeten worden. Meneer S is wel in zijn comfortzone, nu hij , anders dan op kantoor, alles zelf in de hand heeft; de grotere kinderen Dick en Mary, die zelf al een baan hebben - en misschien voor de laatste keer meegaan - schikken zich nog naar hun ouders, al betalen ze een klein deel van de vakantie mee. Mevrouw S is totaal outside haar comfortzone. Een huisvrouw die tegelijk huismus is, vindt het wel fijn dat zij minder huishoudelijke klussen heeft te doen - maar let op: huishoudelijke klussen blijven er altijd - maar ze is erg onzeker, gewoon omdat ze niet in haar eigen huis is.

Tevens is het pension niet meer dat gerieflijke vakantiehuis dat het vroeger was. Meneer Huggett is niet meer en mevrouw Huggett heeft het op verschillende vlakken moeilijk. Haar gezondheid lijkt achteruit te gaan en financieel krijgt zij het ook niet meer spits. Het huis raakt ouderwets - er is niet overal elektrisch licht - en vervallen - bobbels in de matrassen, het linoleum raakt versleten -.

Vrouwen komen er in dit boek niet zo heel goed af, in ieder geval zijn zij een stuk nerveuzer nog dan de mannen. Natuurlijk, het is de tijd, net wat u zegt (vrij naar Wim Sonneveld). De oudere vrouwen zijn behoorlijk neurotisch en onzeker; zij zijn verre van vrouwen van de wereld. Ze zijn nauwelijks aantrekkelijk - meneer S haalt zijn hart aan bij de barmeid van de pub waar hij iedere avond een pint gaat drinken; nee, hij is zijn vrouw niet fysiek ontrouw, daar is hij te netjes en te precies voor. Maar ook Mary komt er niet zo goed af. Ze is een jaar of 17 of 18 en beleeft op deze vakantie haar eerste liefde. Ze voelt zich saai tegenover een ‘vriendin’ die ze maakt aan het strand en tegenover haar eerste lief, een acteur, Pat, die haar zonder met zijn ogen te knipperen laat zitten. Ze is ook saai, al heeft ze wel de frisheid van een jonge vrouw.

De mannen uit de familie S hebben ook zo hun sores; zij vinden dat zij niet gewaardeerd worden op hun kantoor en meneer S voelt zich als voormalig secretaris van zijn voetbalclub behoorlijk gekleineerd. Dick zit ook op een kantoor en heeft het niet naar zijn zin. Hij besluit tijdens de vakantie iets aan zijn leven te veranderen: hij gaat een avondstudie doen. Hij is feitelijk de meest positieve figuur uit het boek; hij heeft het meeste elan.

De kleinste man van het gezin S is de kleine Ernie, een jaar of 8,9; van hem komen we niets meer te weten dan dat zijn hij perse zijn zeilboot mee wil nemen, ondanks de omstandigheid dat het ding overal in de weg staat. Is dat omdat Ernie nog vertoeft in het leven van de onmondige kinderen of wist de auteur niets aan te vangen met een zo’n jong personage?

Toch wordt er volop van vakantieactiviteiten genoten: ’s morgens spelen vader en de kinderen cricket; na de warme maaltijd ’s middags wordt er gezwommen en op het strand gelegen, maar niet door mevrouw S, die bang is van water - hadden wij anders verwacht? En ’s avonds zijn er de muziektent, de speelhal of een wandeling langs zee. Eenmaal in de vakantie maakt meneer S een lange wandeling in het achterland van een ruime twintig km. Sportief zijn ze! Dick was op lokaal niveau hardloopkampioen en thuis loopt hij na het avondmaal nog een rondje hard. Typisch Engels, denk ik dan.

De roman wordt voorafgegaan door een paar woorden van de auteur zelf, die toneelstukken en filmscenario’s had geschreven, maar een roman, dat lukte hem aanvankelijk niet. Hij besloot gewoon de dingen op te schrijven zoals hij ze zag. De auteur is zelf nadrukkelijk in de roman aanwezig als alwetende verteller. Dat werkt in dit geval heel goed, want hij tilt je als lezer op tot zijn niveau: een soort helikopterview. Dat geeft de roman een emotionele dubbelhartigheid. Enerzijds kun je je als lezer een beetje verkneukelen over de enorme kleinburgerlijkheid van de familie S, die op iedere penny moet letten, die zich zorgen maakt over iedere rimpeling van haar bestaan. Maar ook beleef je hun vakantiegenot, dat er voor een groot deel in bestaat dat zij ieder jaar alles precies zo kopieert als het jaar daarvoor. Daardoor ga je je weer verkneukelen of - zoals ik toch vaak deed - ga je je benauwd voelen of geërgerd door zoveel kleinburgerlijkheid en kleine neuroses. Die kleinburgerlijkheid is soms grappig en soms pijnlijk, zoals wanneer het duidelijk is dat meneer S bepaalde dingen meer doet om bekenden en buren te imponeren dan uit innerlijke motivatie.

In mijn idee is deze roman helemaal niet zo’n happy holidays story. De familie en haar leden staan op de drempel naar een nieuwe tijd: die zonder vakanties in Bognor in pension Zeezicht, zonder de oudste kinderen Dick en Mary, die beiden de leeftijd hebben om uit te vliegen. Deze vakantie is een afscheid van hun leven als gezin. Meneer S beseft dat zijn werkzame leven weinig gelukkige verrassingen meer in petto heeft. Mevrouw S zal nog meer huismusserig worden.

Een bittersweet en weemoedig vakantieverhaal van een uiteenvallend kleinburgerlijk gezin uit een Londense voorstad.

R.C. Sherriff (1896-1975) diende tijdens de Eerste Wereldoorlog in het Engelse leger en verwerkte zijn ervaringen in het toneelstuk Journeys End (1928). Naast toneelstukken schreef hij een aantal romans en filmscenarios, die destijds genomineerd werden voor o.a. de Academy Awards en een BAFTA. Twee weken weg verscheen oorspronkelijk in 1931 en verschijnt in juni 2021 voor het eerst in Nederlandse vertaling. (Bron: https://www.atlascontact.nl/auteur/r-c-sherriff/)

Titel: Twee weken weg / The Fortnight in September
Auteur: R.C. Sherriff
Vertaler: Inge Kok
Pagina's: 352
ISBN: 9789025471020
Uitgeverij Atlas Contact
Jaar van uitgave: 1931; 2021