woensdag 30 september 2020

Dietske Geerlings - Waar maanlicht vleugels raakt

Recensie door Jan Stoel 
Uitgeverij Pumbo 


Een roman die klinkt als een sonate 


De prachtige vierde roman van Dietske Geerlings (1971) Waar maanlicht vleugels raakt is in vele opzichten bijzonder: de grafische vormgeving, de combinatie van literatuur met muziek en beeldende kunst, de bijzondere gelaagdheid, de historische verbindingen. Ze zijn verweven in een aangrijpende familiegeschiedenis die evolueert tot een universeel verhaal. Op de achterflap staan een aantal bepalende elementen uit het verhaal: Beethoven, de St. Michael-kathedraal van Coventry, de Heinkel HE 111, de Enigma-codeermachine én het beroemde ‘West screen’ (met zijn in glas gegraveerde engelen die ‘over de wereld vliegen’) in de nieuwe kathedraal van Coventry. Als je vanuit de nieuwbouw door de West Screen naar de ruïnes van de oude kathedraal kijkt dan zie je de weerspiegeling en wordt duidelijk dat het nieuwe gebouw niet compleet is zonder het oude. Deze metafoor is in feite de kern van de roman door de auteur als volgt geschreven: 'Wat begint als geschiedenis, eindigt als herinnering en daar tussenin vallen gaten.' De vleugels van de engelen meanderen door heel de roman. 

Thema’s als gemis, rouw, leegte, ('er wordt van het ene op het andere moment een gat in je leven geslagen' ), herinneren en het vervagen van gebeurtenissen, zoeken naar je eigen identiteit, perspectief zoeken zijn op een originele manier in een verhaal verwerkt dat je raakt, dat je bijblijft.

'Met ragfijne draden weeft de geschiedenis haar web door onze levens. De feiten laten los en het verdriet blijft kleven.'
 
De opbouw van de roman is opvallend. Naast een proloog en een epiloog zijn er drie delen: Adagio sostenuto, Allegretto en Presto agitato. Deze delen zijn genoemd naar de pianosonate nr. 14 in cis mineur, opus 27 nr. 2 van Ludwig van Beethoven, beter bekend onder de naam Mondscheinsonate. In de tijd van Beethoven was de structuur van sonates: snel-langzaam-snel. In deze sonate is het anders: langzaam-sneller-snelst. Geerlings heeft de roman zo gecomponeerd dat vorm en inhoud samenvallen. Dus in het eerste deel overheerst de melancholie, het rouwen, in het tweede deel gaat het om geluk en in het derde deel snellen we naar het noodlot/de wanhoop. 

Het verhaal, de proloog, begint op 14 november 1940. Rachel Mansell gaat naar de St. Michaelkathedraal in Coventry om te bidden voor de wereld. Ze komt om bij het bombardement door dertien Duitse Heinkel-bommenwerpers. Dochtertje Naomi ligt thuis in haar bed. 

Dan volgt een sprong in de tijd. Naomi is oud en dementerend. 'Het leek alsof het leven haar te heet had gewassen. Ze was niet alleen gekrompen, ook haar gedachten waren vervilt. Laagjes waren aan elkaar gaan plakken en ze kon lang niet altijd de weg vinden.'  Haar zoon Aron is getrouwd met Dorinthe. Samen voeden ze Jytte op. Meteen vallen parallellen op. Zowel Naomi als Dorinthe zijn door hun echtgenoot in de steek gelaten én zowel Aron als Jytte zijn door één ouder grootgebracht. 

Dorinthe is naar het conservatorium gegaan waar Aron docent was. Het klikte. Met nog twee anderen vormden zij het Mondscheinensemble. Als Dorinthe de kans krijgt om een concert in het buitenland te geven stort ze met het vliegtuig in de oceaan. Jytte is dan vijf jaar. 'Daar was het missen begonnen'. Aron heeft het moeilijk in de relatie met Jytte. Hij is niet haar biologische vader. Jytte voelt dit: 'Het was of met haar moeder ook Aron verdwenen was.' Er zijn (net als in het eerste deel van de sonate van Beethoven) ook dissonanten. 'Naomi schudt als een kleine dissonant onder de oppervlakte de geschiedenis door elkaar.' Ze vindt dat het leven toch gevierd mag worden. 

Het tweede deel is licht en levendig. Die woorden komen als motiefjes vaak terug in de tekst, net als in het eerste deel ‘aanhoudend gedragen’ en in het derde deel ‘snel en bewogen'. Het past in het concept van het boek als klanken die in de ‘sonate’ herhaald worden. Boven de piano, die een belangrijke rol in dit deel speelt, hangt een foto van de ‘West Screen’: 'Wat je ziet op een foto hangt niet alleen af van wat de fotograaf heeft gefotografeerd, maar ook van de kijker en zijn geschiedenis.' Jytte ontdekt haar geschiedenis. Zowel zij als Aron lijken nieuw perspectief in het leven te krijgen, verliefd te worden. Als Jytte voor het eerst de Mondscheinsonate hoort, gespeeld door Jelte, de leerling die bij haar een prettig kriebelig gevoel oproept, is ze onder de indruk. Nog een parallel: Aron wordt verliefd op een jongere leerlinge, Beethoven droeg de Mondscheinsonate op aan Giuliette Guicciadri, op wie hij verliefd was. 

In het derde deel wordt duidelijk dat de sonate voor ieder een andere betekenis heeft. 'Ieder heeft zijn eigen breekbare engel met gaten.' 

Het verhaal wordt verteld door Aron en Jytte: 'Elke geschiedenis heeft meerdere kanten.'  In de eerste twee delen heeft ieder een hoofdstuk, in het laatste deel zijn ze samen aan het woord. Het wisselend perspectief verdiept het verhaal. Mooi is dat in het derde deel het gezamenlijke centraal staat. Het culmineert in een emotionele ontknoping. 

Geerlings slaagt erin om onbetekenende details een sterke lading mee te geven. Zo bijt Jytte op haar nagels. De afgebeten nagels vormen ‘halve maantjes.’ Ze krijgen een bijna poëtische lading in de ontknoping van de roman. In de Enigma-code van de Duitsers (waarmee gecodeerde berichten aan de troepen werden doorgegeven) heette de aanval op Conventry ‘Mondscheinsonate'.

Geerlings schrijft ritmisch, heldere, subtiel, geeft de personages een eigen stem, ontleedt hun gevoelens. Ze weet de spanning goed vast te houden door te wisselen van plaats en tijd, door het verhaal vanuit verschillende perspectieven te vertellen. De personages overtuigen, de dialogen zijn natuurlijk. De gedichten en filosofische passages, zijsprongen, denkcursiefjes geven extra dimensie aan het verhaal. 

Net zoals de ‘West Screen' een spirituele link tussen oud en nieuw creëert, doen Beethoven dat in zijn sonate ('je moet dit hele stuk heel fijn en zonder dempen spelen') en Dietske Geerlings in haar roman doet dat ook. Het verhaal is rijk en nodigt uit om te herlezen en nieuwe elementen te ontdekken. De roman klinkt als een sonate. 

'Als je mijn hand pakt / krijgen we vleugels / om te ontkomen / aan het donker / dat ons scheidt / wij krijgen vleugels / om te ontkomen / aan de teugels/ van de tijd.' 

Eerder verschenen op De Leesclub van Alles

Titel: Waar maanlicht vleugels raakt 
Auteur: Dietske Geerlings 
Pagina's: 402 
ISBN: 9789082955378 
Uitgeverij Pumbo 
Verschenen: mei 2020

maandag 28 september 2020

Patrick Modiano - Onzichtbare inkt

Recensie door Marjon Nooij
Uitgeverij Querido 


Een Odyssee naar herinneringen 


Patrick Modiano (1945), winnaar van de Nobelprijs voor de Literatuur, heeft al een aanzienlijk oeuvre op zijn naam staan wanneer daar dit jaar de Nederlandse vertaling Onzichtbare inkt aan toegevoegd wordt. Ook deze keer neemt hij de lezer weer mee naar Parijs, de oerbron in zijn werk. Wederom een roman met de welbekende Modianeske sfeeringrediënten, melancholie en beklemming, waarin de poëtica van Modiano herkenbaar, invoelbaar is, maar zich onderscheidt van zijn eerdere werk door de verrassende, mysterieuze plotwendingen. 

Wanneer de ik-verteller Jean Eyben als vroege twintiger op proef aan wordt genomen bij het bureau van monsieur Hutte, geeft deze hem de opdracht om het spoor na te jagen van Noëlle Lefevbre, een jonge vrouw die plotsklaps is verdwenen. Een dossier met 'witte plekken' en een steekkaart zijn vooralsnog de enige aanknopingspunten. Een obscure, onopgeloste zaak - met een groot vraagteken of de verdwijning ooit opgelost zal kunnen worden -, maar voor Eyben zo intrigerend dat hij besluit het dossier mee te nemen op het moment dat hij zijn werkzaamheden bij het bureau staakt. 

Gewapend met de steekkaart loopt hij, samen met de lezer, in haar voetsporen de straten van Parijs af en gaat hierbij associatief te werk. Bij het Poste Restanteloket vraagt hij tevergeefs naar aan haar geadresseerde post. Toevalligerwijs raakt hij in gesprek met iemand die haar heeft gekend en hem meeneemt naar een appartement waar ze eerder enige tijd verbleef. Daar vindt hij - verborgen in de lade van een nachtkastje - een agenda die Noëlle toebehoort. De summiere aantekeningen leiden Eyben, langzaam maar zeker, verder in zijn queeste. Toch zorgen de lege plekken voor grote raadselen en hij begint te denken dat ze onzichtbare inkt heeft gebruikt.
'Ik had nog allerlei andere details nodig, details die op het eerste gezicht niets met elkaar te maken zouden hebben, tot ik genoeg stukjes van de puzzel zou hebben verzameld. Dan hoefde ik ze alleen maar in de goede volgorde te leggen om de samenhang aan het licht te brengen.'
Maar waarom is hij zo gefascineerd door deze zaak? Wie is toch Noëlle Lefebvre? Met kleine stapjes weet Eyben de witte vlekken in zijn geheugen in te kleuren, kleine stapjes die de lezer verwarren, doch heel voorzichtig de sluier van de plot doen oplichten. De rode draad die door losse eindjes steeds meer vorm krijgt en zijn geheugen triggert en activeert. Omdat het geheugen niet feilloos is en door de persoon zelf beïnvloed wordt, blijft het verhaal raadselachtig en ongrijpbaar. Jaren zijn inmiddels voorbij gegaan als hij een foto ziet van een vriend van Noëlle en contact met hem zoekt. Vele toevalligheden zijn leidend voor de protagonist. 

Modiano speelt met bewuste en onbewuste herinneringen die in de loop der tijd naar de achtergrond zijn geraakt en witte plekken vormen, maar waarbij er laatjes openschuiven wanneer er zich een ervaring voordoet en het geheugen wordt getriggerd. De zogenaamde mémoire involontaire. Hij is hierbij schatplichtig aan Proust en diens Op zoek naar de verloren tijd.
'De verdwijning van Noëlle Lefebvre riep bij mij veel diepere echo’s op, van zo ver dat ik onmogelijk had kunnen zeggen waar ze vandaan kwamen.'
Eyben is van zins een boek te schrijven over de zoektocht naar herinneringen, waarbij hij ervoor kiest om niet-chronologisch, niet-lineair te schrijven. Hierdoor lopen tijden door elkaar heen om uiteindelijk in elkaar versmelten wanneer heden en verleden samenkomen. Er wordt de indruk gewekt dat er een connectie is tussen Eyben en Noëlle en dat hij heimelijk bezig is verliefd te worden. Op het moment dat hij - voor de lezer een behoorlijk abrupte sprong in de tijd - in Rome is en de sporen van Noëlle probeert te volgen, wisselt het perspectief, haast ongemerkt, maar heel natuurlijk. Dat is het moment dat het duidelijk wordt dat Eyben de speurtocht reconstrueert en eindelijk is begonnen aan zijn eigen boek.

Heel behendig weet Modiano beelden op te roepen door suggestief te schrijven, precies zoals we van hem gewend zijn, en het gelaagde verhaal verrukkelijk traag te laten verlopen, zonder dat hij er teveel woorden aan 'vuil' maakt. Het resultaat is een boek betrekkelijk klein van omvang, maar met een heel vol en meeslepend plot, waarin er steeds dunne mistflarden hangen tussen feit en fictie.
'Ik was niet op mijn hoede, en als ik aan de toekomst dacht, was ik ervan overtuigd dat niets van wat ik beleefde ooit verloren zou gaan. Niets. Ik was te jong om te beseffen dat je op een gegeven moment steeds vaker op gaten in je geheugen stuit.'
De Franse titel Encre sympathique roept al meteen de vraag op waarom vertaler Maarten Elzinga heeft gekozen voor onzichtbaar. Het Franse sympathetique staat in dezen niet voor het Nederlandse sympathiek. Sympathetische inkt bestaat uit kobaltzout, dat een roze kleur geeft wanneer het is opgelost, waardoor het bijna onzichtbaar is, en blauw wordt nadat het is opgedroogd. De kleur blauw is een opmerkelijk en leidend motief. Het symboliseert vertrouwen, loyaliteit, wijsheid, zelfverzekerdheid, intelligentie, geloof en waarheid. 

De hamvraag is of de protagonist zoekt naar Noëlle of naar zichzelf. Een duidelijk antwoord wordt de lezer gelukkig onthouden. Ook al maakt Modiano veel gebruik van het thema herinnering, hij weet steeds weer te ontroeren en zal daardoor niet gaan vervelen. Het open einde geeft voldoende ruimte om nog een poosje te kauwen en te herkauwen op de roman. 
Magnifiek! 

Eerder geplubliceerd op Tzum 

Titel: Onzichtbare inkt 
Auteur: Patrick Modiano 
Vertaling: Maarten Elzinga 
Pagina's: 144 
ISBN: 9789021420844 
Uitgeverij Querido 
Verschenen: februari 2020

vrijdag 25 september 2020

Erich Maria Remarque - De weg terug

Recensie door Cies 
Uitgeverij Auteursdomein 

Een gedeeltelijk niet te verwoorden antwoord


De weg terug uit 1931 van Erich Maria Remarque (1898 – 1970) begint waar Van het westelijk front geen nieuws (1928) eindigt. Samen met Drie kameraden vormen ze een trilogie. Al zijn de hoofdpersonages in alle drie de romans verschillend. In Van het westelijk front geen nieuws stelt de hoofdpersoon Paul Bäumer meerdere keren de vraag hoe het zou zijn om weer terug te keren naar de gewone samenleving wanneer de oorlog over is. Het antwoord op deze vraag in De weg terug is er niet eentje waar je vrolijk van wordt. 

Het verhaal begint eind oktober 1918 in West-Vlaanderen aan de Duitse kant van het front. Een paar dagen hiervoor is Paul Bäumer overleden. Over zijn dood wordt niet gesproken. Hij is een van de velen die dood achterblijven in de West-Vlaamse klei. Het gerucht gaat al een aantal dagen dat ieder moment er vrede kan zijn. Ernst Birkholz en zijn kameraden zijn erg nerveus wanneer ze meer dan een kwartier geen wapengekletter horen. Vals alarm, het schieten begint weer. Wanneer een paar dagen dan toch eindelijk de wapenstilstand wordt afgekondigd en de soldaten naar huis mogen, hebben ze moeite om afscheid te nemen van het front, van de kameraden die ze daar achterlaten. Er is geen juich stemming, amper een gevoel van opluchting dat de oorlog eindelijk over is. Ze zijn allemaal angstig voor wat er nu komen gaat, angst die ze de afgelopen jaren aan het front (bijna) niet meer hebben gekend. 

Die angst is terecht. De terugtocht is chaotisch. Zo zijn er te weinig treinen om de soldaten fatsoenlijk terug naar Duitsland te brengen. Een aantal mannen sneuvelen wanneer zij van het dak van treinwagons worden gestoten door bruggen en tunnels. Bij thuiskomst in Keulen gaat iedereen zijn kant op. De ene nog nerveuzer dan de ander over wat ze thuis zullen aantreffen. Tijdens het avondeten met zijn ouders en zusjes heeft Ernst geen antwoord op de vraag: Wat heb je zoal meegemaakt daar aan het front? Na het eten gaat hij de straat op, hij mist zijn kameraden. 

Het gemis aan de kameraadschap en het niet weten hoe of wat te vertellen over de ervaringen aan het front aan gewone burgers is de rode draad door De weg terug. Het frontleven zit in de voormalige soldaten. Ze zijn gevormd of is het misvormd tot vechtmachines die vierentwintig uur per dag op scherp staan en alleen kunnen overleven door te vertrouwen op hun kameraden. Allen hebben een vorm van posttraumatische stressstoornis (PTSS/PTSD). Alleen dat werd in die tijd nog niet als zodanig herkend en erkend. Er is geen enkele vorm van nazorg voor deze oud-militairen. Ze moeten zelf, ieder voor zich, de weg terug in de samenleving zien te vinden. Remarque beschrijft op indruk makende wijze diverse individuele gevallen voor wie het vinden van deze weg terug in de samenleving zo goed als onmogelijk is. 

De zoektochten die Remarque beschrijft zijn ook zijn zoektocht geweest, hij heeft ook aan het front gediend. Remarque kent net zo goed als de jongemannen die hij opvoert in De weg terug de emoties, frustraties, kameraadschap, het niet begrepen worden door burgers, maar vooral het niet onder woorden kunnen brengen wat ze doormaken. Dat het Remarque niet altijd lukt om goed onder woorden te brengen wat zijn karakters doormaken is geen kritiek op Remarque, maar nog eens een bevestiging hoe lastig, misschien wel onmogelijk, het is om dit te beschrijven. De uitspraak van de Oostenrijkse filosoof Ludwig Wittgenstein uit 1921 ´Waarover men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen´ komt direct naar boven bij het lezen van De weg terug

Het lukt Remarque drie keer om wel te zeggen, uit te schreeuwen zelfs, wat hij en zijn kameraden op het hart hebben. Dit gebeurt twee keer op momenten dat Ernst en zijn kameraden een toespraak van een gezagsdrager (rector en rechter) onderbreken. De derde keer is op de kamer van Ludwig waar George en Ernst op bezoek zijn. Kort na dit bezoek snijdt Ludwig zijn polsen door en gaat George terug naar het front om zelfmoord te plegen op de plek waar hun kameraden begraven liggen. En Ernst? Die heeft last van verschrikkelijke nachtmerries en wordt alleen rustig in zijn hoofd en lichaam wanneer hij in het bos is. Tot op een dag zijn boswandeling wordt verstoord door een afdeling van de Hitlerjugend. In De weg terug kan Remarque slechts een deel van het antwoord geven op de vraag die hij stelde in Van het westelijk front geen nieuws. Het paradoxale is dat het deel dat (nog?) niet verwoord kan worden juist het sterkste deel van deze roman is. 

Titel: De weg terug 
Auteur: Erich Maria Remarque 
Vertaling: J. Koster 
Pagina's: 300 
ISBN: 9789086410279 
Uitgeverij Auteursdomein 
Verschenen: juli 2008

dinsdag 15 september 2020

Simone de Beauvoir - De schone schijn

Boekbespreking door Roosje
Uitgeverij Agathon


‘De tweede sekse’

Laurence* wordt met haar neus op de feiten gedrukt als haar oudste dochter Catherine op de drempel van de puberteit staat. Een veelheid aan gebeurtenissen overspoelt Laurence. In de dagelijkse vloedgolf aan werkzaamheden voor een reclamebureau, de afspraakjes met haar minnaar, de opzichtige feestjes van haar mondaine moeder, de twisten met haar man om de opvoeding van hun dochter en over andere huiselijke zaken - het in elkaar rijden van de gezinsauto - , het gemis aan haar vader, de minnaar van haar moeder die Laurence wil betrekken in zijn amoureus gekonkelefoes, de religieuze praatjes van haar zus, zij allen en hun gepraat brengen Laurence van haar stuk.
Ze weet niet meer wie zij is, waar zij eigenlijk voor staat en heeft het gevoel met alle winden te kunnen meewaaien maar tegelijkertijd iedereen van het tegendeel willen te willen overtuigen. Een burn-out zouden we dat in deze tijd noemen, of een dreigend empty-nest-syndroom of een vroege midlife-crisis. Op een oudejaarsfeestje zegt Laurence: hebben jullie gisteravond het nieuwsoverzicht gezien van dit jaar? Het schijnt wel een heel vreemd jaar te zijn geweest. Daar ben ik me nu helemaal niet bewust van geweest. Een kennis antwoordt: zo zijn alle jaren; we zijn ons er nooit bewust van (1973: 139). Deze korte dialoog is typerend voor Laurences gevoel over zichzelf: ze zeggen van alles maar ik ervaar het toch allemaal anders. Hoe moet ik me eigenlijk voelen, hoe moet ik me opstellen?

De roman speelt zich af in een kort tijdsbestek van oktober tot net voor Pasen het volgend jaar, ongeveer een half jaar. We vallen wel heel erg in medias res in Laurences verhaal. Dat betekent dat we midden in het verhaal binnenvallen; er wordt ons niets uitgelegd noch worden personages aan ons voorgesteld; we komen er al lezend achter; in een dergelijk geval helpt het meteen een lijstje te maken van voorkomende personen en hun functie. Zulke verwarrende eerste pagina’s moet je later nog een keertje teruglezen, dan wordt alles duidelijk.

Er is veel actie vanaf het begin. De auteur schrijft in een tamelijk ongebruikelijke werkwoordstijd: de ott, de onvoltooid tegenwoordige tijd. We leven heel direct mee met Laurence en haar twijfels. De actie vindt plaats door middel van gesprekken die Laurence voert met de mensen om haar heen, familieleden, collega’s, haar minnaar. Het deel in februari, waarin zij met haar vader in Griekenland is, is in de de ovt, onvoltooid verleden tijd, en in het ik-perspectief (de rest van de roman is niet in de ik-vorm). Deze periode blijkt doorslaggevend voor haar gedrag en haar besluiten naderhand. Ik vermoed dat de auteur het op deze - structureel andere - wijze heeft willen verduidelijken. Het slot is een beetje verwarrend in het gebruik van de tijden. Vermoedelijk wordt hierin terugverwezen naar een eerdere crisis van Laurence. Het gebruik van de verschillende werkwoordstijden deed mij weer denken aan het verschil in het gebruik van die werkwoordstijden in het Frans en in het Nederlands. Het Frans is nauwkeurig in het gebruik van die tijden: tegenwoordige tijd, verleden tijd, futur, conditionnel na gebruik van bepaalde lidwoorden. In het Nederlands kijken we niet zo nauw waar het de werkwoordsvormen betreft; in het Nederlands is het gebruik van bepaalde bijwoorden veel belangrijker: misschien, morgen, mogelijk, wenselijk etc.

Het is een erg Fráns boek, vind ik, zoals je aan Franse films ook direct kunt zien dat ze Frans zijn. Het opmerkelijkst is dat Laurence, die immers niet uitblinkt in zelfbewustheid, een minnaar heeft. En geen one-night-stand (wat is de Franse term hiervoor?). Maar al een tijdje, een paar jaar; het is een knipperlichtrelatie (ik schreef in mijn klad: stoplichtrelatie: ook best grappig): aan, uit, aan, uit. Minnaar Lucien wil dat zij weggaat bij haar gezin maar dat is geen optie. Zij is verknocht aan haar dochters en haar man. Ze weet dat haar man niet op de hoogte is van haar overspel, daar heeft hij het voorstellingsvermogen niet voor. Ze vertrouwt er blijkbaar ook op minnaar Lucien niet uit de school klapt.
De introverte, niet zo zelfbewuste Laurence heeft een minnaar, en zij als er een heeft dan moet wel bijna iedere Franse vrouw er een hebben. Onwillekeurig speelt het liefdesleven van De Beauvoir zelf door mijn hoofd.

Dan vergeet ik bijna te benoemen dat Laurence leeft in een intellectueel en vermogend milieu. Haar vader is een studeerkamerintellectueel, met een voorkeur voor de klassieke Oudheid. Haar moeder is mondain. Laurences man is gesteld op zijn goede baan in de architectuur en zijn ruime inkomsten en zijn goede smaak. Hij weegt alles precies af. Hij is rationeel, en ook een beetje koud. In ieder geval geen warme man zoals Lucien, Laurences minnaar.

Het probleem dat doorheen het boek speelt is oudste dochter Catherine, die een bestie heeft in Brigitte, een moederloos meisje met alleen een vader en een oudere broer, en daardoor vroegwijs en vroegrijp. Brigitte leest de krant en brengt de naïeve Catherine, die beschermd wordt opgevoed, op allerlei gedachten. De oudste dochter wordt gezien als te gevoelig, net als haar moeder Laurence trouwens, door vrijwel iedereen maar vooral door echtgenoot Jean-Charles, die architect is en gewoon een ouderwetse male chauvinist. Hij maakt ruzie met zijn vrouw en maakt het weer goed met een te dure bos rode rozen en te dure opzichtige halsketting. Laurence voelt zich daar niet goed bij omdat ze weet dat zijn berouw maar schijn is, ‘schone schijn’, maar omwille van de lieve vrede voegt zij zich. Het probleem zit hem in te volgen ouderlijke gedragslijn. Jean-Charles wil het kind naar een psychiater sturen en het liefst Laurence ook. Laurence is het daar eigenlijk niet mee eens. Ze is bang dat haar kind ‘geproblematiseerd’ wordt en met te harde hand in het gareel gedwongen (dat zijn mijn woorden, rdv). Charlotte presteert op school minder en lijkt snel van slag door dingen van buiten, het harde wereldnieuws en dergelijke.

Laurences moeder wordt geteisterd door liefdesverdriet, nu ja, was het maar liefdesverdriet. Dominique is door haar rijke minnaar Gilbert in de steek gelaten voor een meisje van achttien, dat Gilbert perse wil trouwen; zij is de dochter van een vroegere minnares; het meisje weet niet dat haar moeder vroeger Gilberts geliefde was. In de Franse liefde is alles geoorloofd.

Met haar vader, die heel opmerkelijk in deze roman geen naam krijgt, wellicht omdat hij als persoon te vaag blijft voor zijn dochter, wil Laurence eigenlijk een beter contact. Zij vindt dat zij hem te weinig ziet. Voor een deel maakt zij daarom weer een einde aan haar relatie met Lucien, dan heeft ze meer tijd om haar vader te bezoeken. Zo blij is ze wanneer hij haar uitnodigt voor een reisje naar Griekenland. Laurence verwacht er heel veel van: rust, ruimte, innig contact met haar vader, inzicht in zichzelf en het ervaren van de wereld als écht, authentiek, vol, intens: kortom het tegenovergesteld van ‘de schone schijn’ thuis in Parijs. Maar dat valt tegen. Haar vader leeft te veel in het antieke Griekenland; met het land van 1966, het dictatoriële kolonelsregime - weet je het nog? - heeft hij niets; dat de mensen arm zijn, nou, dat maakt hen juist gelukkig. Laurence ziet het tegenovergestelde. Ze raakt gedesillusioneerd.

Thuis in Parijs adviseert de psycholoog haar Catherine los te weken van haar vriendin Brigitte. Jean-Charles is er een grote voorstander van. Op dat moment stort Laurence echt in en ligt op bed; ze kan niet anders dan braken. Er is al eerder heel voorzichtig op gewezen: vijf jaar geleden had ze ook een inzinking.

Het einde is een beetje mat: ‘Maar de kinderen moeten hun kans hebben. Welke kans? Dat weet ze (=Laurence) zelf niet.’ (1973: 173; dat is grappig!)

Ik vind dit wel een roman van het ‘klassieke’ soort: een compact geheel, nog geen 200 pagina’s (kom daar tegenwoordig nog maar om), hij beslaat ongeveer een half jaar; er is een duidelijke hoofdpersoon en die maakt van alles mee; het centrale thema wordt snel duidelijk: de vrouw in kwestie verkeert in een soort van crisis, met als motief ‘de schone schijn’. Het motief wordt esthetisch her en der opgeroepen. Waar die crisis uit bestaat wordt gaandeweg uit de doeken gedaan. De crisis wordt alsmaar nijpender en is op het laatst op zijn hoogtepunt. Er volgt een soort van catharsis.
De stijl van De Beauvoir is zeer leesbaar en zorgvuldig, voorzichtig intellectueel.

Deze roman is een ideeënroman, een feministische roman. Hij kwam uit in 1966, en dat is nog een beetje te vroeg om te horen tot het hoog-feminisme, denk ik, maar ik ben wel voorzichtig. Germaine Greer schreef in 1970 The Female Eunuch. Laurence is ook nog te veel afhankelijk van haar man, ook al heeft ze een baan en een eigen carrière. Deze roman loopt vooruit oude grote hoeveelheid van feministische bewustwordingsromans van een paar jaar later. Daarom heb ik denk ik het gevoel dat deze roman van De Beauvoir toch een beetje uitgaat als een nachtkaars. Het voelt alsof de roman te voorzichtig is. Het had ons vrouwen van de 21e eeuw beter gepast als Laurence haar man zijn congé had gegeven.
Maar misschien was Laurence in verhouding tot haar moeder al veel zelfbewuster. Wat haar moeder doet als haar minnaar haar aan de kant heeft gezet, was te voorspellen en kundige auteur De Beauvoir kookt het al voorzichtig voor: moeder gaat terug naar vader. Laurence had dat nooit verwacht, maar de goede lezer wel! Laurence is niet het emotionele wrak dat haar moeder is of - nog erger - speelt. Haar moeder kan niet zonder man, want dan vinden de mensen haar zielig en een soort van dégénéré. Een vrouw zonder man is niets. Laurence is verstandig, want ze gaat niet hals over kop naar haar minnaar. En last but not least: ze krijgt haar zin.

Getuigt de roman van het existentialisme? Vast wel, Laurence kiest haar eigen weg, neemt haar eigen verantwoordelijkheid. Laurence wil niet zoals haar ouders, haar zus met haar godsdienstobsessie, niet zoals haar man met zijn berekening en zakelijkheid in de wereld van ‘de schone schijn’ leven. Haar vader had haar diep teleurgesteld in Griekenland, toen hij alleen maar de oude tempels en beelden had gezien en niet de arme mensen die moesten buigen onder de dictatuur en armoede. Haar moeder had haar teleurgesteld door weer op hangende pootjes terug te gaan naar haar vader. Haar dochter Catherine is een puur wezen in haar ogen, een wezen dat gekoesterd moet worden, een wezen dat de mogelijkheid moet hebben zich te ontplooien. Laurence identificeert zich met haar dochter. Ze is bovenal een moeder. Kom haar niet aan haar kind.
Persoonlijk zie ik het feministische aspect duidelijker in deze roman maar de twee stromingen lopen in elkaar over. En het is maar net aan welke kant je staat: welk van de twee stromingen is in jouw optiek de meeromvattende: het feminisme of het existentialisme?

Een interessante roman, goed geschreven, maar misschien ook een heel klein beetje gedateerd qua ideeën over mannen en vrouwen en feminisme. Ik probeer me voorzichtig uit te drukken, want ik aarzel. Ik had eigenlijk gedacht dat De Beauvoir meer uitgesproken feministisch zou zijn. Haar essay over de vrouw La deuxième sexe dateert immers al uit de late jaren veertig van de twintigste eeuw.

* Ik vind Laurence een van de prachtigste Franse meisjesnamen. Zo gracieus, zo koninklijk.

Auteur: Simone de Beauvoir
Titel: De schone schijn
Vertaling: Jan Hardenberg
ISBN: 9789026957123
Uitgeverij Agathon, Bussum
Verschenen: 1973, vierde druk

zaterdag 12 september 2020

Agnita de Ranitz - Kom Atir kom

Recensie door Marjon Nooij
Uitgeverij de Brouwerij | Brainbooks


Voetreis naar Parijs met een gedisproportioneerd dier

Voor de historische roman Kom Atir kom is de veelzijdige auteur Agnita de Ranitz (1952) bijna tweehonderd jaar teruggegaan in de tijd, heeft ze honderden kilometers (gemotoriseerd) gereisd om in de voetsporen te treden van een giraffe - Zarafa genaamd - en heeft ze zich vier jaar lang gestort op het achterhalen van de details van deze buitengewone voetreis van Marseille naar Parijs. De feiten heeft ze, zoveel mogelijk conform de realiteit, gebruikt als geraamte voor het verhaal. Haar eigen fantasie voorziet het van meer psychologische verdieping. Hiervoor is ze teruggegaan naar het Frankrijk van 1827. 

In 1825 besluit Mehmet Ali Pasha, Pasja van het Ottomaanse Egypte, om de Franse Koning Karel X als diplomatiek geschenk een jonge giraffe te sturen, ter aansporing om de Franse steun aan Griekenland te staken. Zarafa is één van de twee giraffen die hij dat jaar naar Europese staatshoofden stuurt. Daartoe wordt er een schip geprepareerd door een gat in het dek te maken, zodat de lange giraffennek daar doorheen kan steken. Daar de giraffe vijfentwintig liter melk per dag nodig heeft, gaan er twee koeien mee. Ook een antilope, een paar mouflons en twee doorgewinterde verzorgers - de jonge, vrijgekochte Soedanese slaaf Atir en Hassan, een bedoeïen uit de woestijn - zullen meereizen.
Op 30 september 1826 varen ze de haven van Alexandrië uit om ongeveer een maand later voet aan wal te zetten in Marseille, waar het gezelschap met Zarafa de winter doorbrengt.

In Parijs krijgt natuuronderzoeker en zoöloog Étienne Geoffroy Saint-Hilaire (15 april 1772 – 19 juni 1844) het opwindende nieuws te horen en wordt hem, uit hoofde van zijn functie als directeur van de Ménagerie du Jardin des Plantes (dierentuin Parijs. m.n.), gevraagd om de voetreis te begeleiden. Met zijn 55-jarige leeftijd en zijn reumatische klachten geen peulenschil, maar zijn besluit staat vast; hij gaat! Op weg naar het zuiden maakt hij zich zorgen over het koude, regenachtige weer.

´Stel dat de giraffe tijdens de reis kou vat. Daar moet ik niet aan denken. Het is wellicht verstandig een regenjas met capuchon te laten maken. Op maat natuurlijk! Van dat nieuwerwetse gegomde doek. (Mackintosh, de waterdichte stof die in 1824 voor het eerst op de markt kwam. m.n.) Het zal geen sinecure zijn zoiets te vervaardigen, maar de prefect weet vast en zeker wel een bekwame kleermaker in de stad.´

Saint-Hilaire ziet er in het begin weinig been in om de zwarte Atir mee te nemen tijdens de voetreis. Hij stelt meer vertrouwen in Hassan, maar gaandeweg wordt zijn band met Atir sterker en vriendschappelijk, en leert hij hem de Franse taal. En Hassan… gaat op een goed moment zijn boekje te buiten ten koste van Atir.

De personages zijn door de auteur voortreffelijk uitgewerkt. Atir´s verbazing over alles wat zo anders is als in zijn thuisland, zijn islamitische geloof, zijn eenvoudige taalgebruik. De Ranitz heeft zich kunnen uitleven in het kleur brengen aan dit personage, want over hem is hoegenaamd niets bekend. Zijn katholieke antagonist is de erudiete en geaffecteerde Saint-Hilaire, en omdat het een gerenommeerd en bestaand persoon was heeft de auteur kunnen putten uit wat er over hem bekend is. Doordat beiden in afwisselende, korte hoofdstukken aan het woord komen, is de tekst en het vocabulaire verschillend geschreven, passend bij het personage. De hoofdstukken overlappen elkaar geregeld, alle twee hebben hun eigen waarheid en de lezer wordt meegesleept in hun beider gedachtewereld. Zo is Saint-Hilaire bijvoorbeeld uiterst content met de regenjas en de in Lyon gemaakte schoenen voor Zarafa en vindt Atir het maar belachelijk dingen, waar hij zich voor schaamt. 'Ze moesten het in Soedan eens weten'. Saint-Hilaire heeft onderweg flink te kampen met zijn reuma en uit pure wanhoop dat hij de reis niet zal kunnen volbrengen gaat hij het bos in op zoek naar mierenzuur, in de hoop zijn pijnklachten ermee te verzachten. Atir volgt hem bezorgd en kijkt verbijsterd toe.

´Langzaam stroop ik mijn broek af en trap mijn voeten uit de pijpen. […] dan kijk ik naar mijn onderbroek. Wat zal ik doen? Aanhouden of uitdoen? Mijn hart klopt in mijn keel. Ik kijk om me heen en laat hem afglijden. Even blijf ik besluiteloos staan en sla een kruis. Een frisse wind waait langs mijn geslachtsorgaan.' 
'Van schrik sla ik mijn hand voor mijn mond. […] Zijn benen zijn zo wit als de ivoren slagtand van een olifant! Wie had dat kunnen denken!
Plots schiet hij naar voren, recht door een groep hoge planten die tot ruim boven zijn knieën komen. […] Dan laat hij zich neervallen en rolt met zijn lijf door het groen. Maar dat zijn die vreselijke prikplanten. Brandende netels zoals Youssef die noemt!'

De auteur trakteert de lezer bijna ongemerkt op allerlei wetenswaardigheden over de giraffe en over bijzonderheden van het Frankrijk aan het begin van de negentiende eeuw. Ze heeft daarvoor veel onderzoek gedaan. Zo heeft ze dagen doorgebracht in bibliotheken, is ze afgereisd naar Kenia om de giraffe te bestuderen, heeft ze geprobeerd in dezelfde auberges te logeren, stadspoorten opgemeten en vond ze in Macon een stal met vier meter hoge deuren - met luchtgat - waar de giraffe tijdens de voetreis heeft overnacht. Nog altijd zijn er op de route aanwijzingen te vinden die bewijzen dat de giraffe daar is gepasseerd. Het verdient aanbeveling om na het interessante nawoord ook de noten te lezen.

Zarafa en Atir
Tweeënveertig dagen heeft het gezelschap erover gedaan om de 880 km te voet af te leggen en onderweg werd er zelfs een moufflonkalf geboren. Opzienbarend was de eerste giraffe op Franse bodem en de bevolking liep massaal uit, wanneer de optocht voorbij kwam. De middenstand haakte handig in op de ´giraffenhype´. Coiffeurs ontwikkelden zelfs een ´giraffencoupe´. Ondanks dat het monstrueuze dier als angstaanjagend werd beschouwd, was de bevolking ook zeer welwillend, want wanneer er onderweg een tekort aan melk dreigde te zijn, boden dorpsbewoners à la minute volle emmers aan. En Zarafa ondergaat het allemaal heel gemoedelijk.

De Ranitz heeft met deze roman een prachtige prestatie geleverd. Feit en fictie gaan vloeiend in elkaar over en het is duidelijk dat ze weet waar ze over schrijft. Nu kan het niet anders dan dat het boek ook in het Frans vertaald zou moeten worden (Door de auteur zelf? Ze woont immers al meer dan veertig jaar in Frankrijk). Voor de Fransen zal het een herkenbaar verhaal zijn, met de beschrijvingen van la campagne en de vele kunstenaars die genoemd worden.

En hoe is het Zarafa verder vergaan?
Ze is door de koning in ontvangst genomen en heeft haar onderkomen gevonden in de dierentuin van Saint-Hilaire, waar ze een kassucces bleek. Frankrijk liep uit om haar te bewonderen. Toen ze op 21-jarige leeftijd overleed, is ze opgezet tentoongesteld in Musée d´Histoire Naturelle te Parijs waar ze later,  door plaatsgebrek, ruimte moest maken en in de vergetelheid is geraakt, totdat een conservator van Musée d´Histoire Naturelle te La Rochelle bekend maakte dat ze vermoedelijk daar was. De vlekken op haar huid komen overeen met die op het schilderij dat Nicolas Huet van haar heeft gemaakt, maar het is niet duidelijk of deze tijdens het opzetten zijn bijgetekend.

De sprekende zwart-wit cover is een oude ansichtkaart, waarop iemand staat met een emmer melk voor de giraffe en ongedurige kinderen die niet lang in dezelfde houding konden blijven om - vanwege de lange sluitertijd - duidelijk afgebeeld te worden.

Een prachtig verhaal. Een interessante geschiedenis. Een schat aan wetenswaardigheden.

Titel: Kom Atir kom
Auteur: Agnita de Ranitz
Pagina´s: 350
ISBN: 9789078905196
Uitgeverij de Brouwerij | Brainbooks
Verschenen: februari 2020

woensdag 9 september 2020

Erich Maria Remarque – Van het westelijk front geen nieuws

Recensie door Cies
Uitgeverij J. Bijleveld


Wandelende doden

Van het westelijk front geen nieuws staat op alle lijstjes met grote belangrijke en invloedrijke romans over de Eerste Wereldoorlog. Terecht. Wanneer het boek eind 1928 eerst als feuilleton in een Berlijnse krant wordt gepubliceerd leidt dit tot een verdubbeling van de oplage bij de krant. De populariteit van het feuilleton trekt de aandacht van de Nederlandse uitgeverij Bijleveld die er dan ook direct bij is om de rechten voor Nederland te kopen. Een paar maanden na de publicatie in Duitsland eind januari 1929 verschijnt de roman in vertaling in Nederland halverwege april 1929. Vertalingen in andere landen volgen snel. De immense populariteit in de westerse wereld van Van het westelijk front geen nieuws wordt nog verder aangezwengeld wanneer het boek in 1930 in de Verenigde Staten wordt verfilmd en met een Oscar wordt bekroond. Zowel boek als film zijn internationale kaskrakers.

Van het westelijk front geen nieuws is een semiautobiografische roman. Remarque gebruikt zijn eigen ervaringen aan het front in West-Vlaanderen en de verhalen die hij hoorde als patiënt en als administratief medewerker in een militair ziekenhuis tegen het einde van de oorlog. De ik-verteller in het boek is Paul Bäumer (= Remarque) die samen met een groot aantal klasgenoten, aangemoedigd door een docent, besluit om vrijwillig dienst te nemen in het Duitse leger in de eerste jaren van de oorlog. Wanneer de groep jongens, mannen zijn het nog niet, aankomen bij het front hebben ze geen idee wat ze te wachten staat. In een verschrikkelijke korte tijd worden zij, die in leven blijven, geharde soldaten. De doden om hen heen, het nooit aflatende geknetter van mitrailleurs, het gebulder van kanonnen, de stank van rottend (mensen)vlees, het slechte eten, de geur van het eigen ongewassen lichaam en dat van de soldaten naast je, de luizen, het bloed van gewonde kameraden, de ogen van de vijand, een rondslingerend been, het is om gek van te worden. De enige manier voor Paul Bäumer en zijn kameraden om te overleven is door een beest te worden dat vertrouwd op zijn dierlijke instincten. Al is het (bijna) niet vol te houden om ieder keer weer in het heetst van de strijd de eigen menselijkheid uit te schakelen.

Wanneer Bäumer een paar weken op verlof naar huis mag en wanneer hij kort na terugkeer aan het front gewond in een ziekenhuis komt te liggen, neemt de twijfel meer en meer toe; kan hij (en zijn kameraden) wanneer de oorlog over is weer het ‘gewone’ leven van alledag oppakken? Is hij nog in staat om terug mens te worden om zijn verhaal te vertellen aan anderen die niet in de loopgraven hebben gelegen? De enigen die Bäumer nog begrijpen zijn de kameraden met wie hij dag in dag uit in de loopgraven zit. In de zomer van 1918 nemen de geruchten over een op handen zijnde wapenstilstand en zelfs vrede toe. Om hem heen vallen steeds meer kameraden met wie hij al die jaren heeft gediend er lijkt geen einde te komen aan de oorlog.

Remarque schrijft in een afgemeten korte zakelijke stijl die (bijna) ironisch afstandelijk is, wat het allemaal nog aangrijpender maakt. Dat het boek in de jaren na publicatie zo’n succes was, is hierdoor te verklaren. Bäumer was er van overtuigd dat hij niet in staat zou zijn om zijn oorlogservaringen aan ‘gewone’ burgers te vertellen, ze zouden hem niet kunnen begrijpen. Remarque slaagde er wel in om zijn ervaringen te delen. Of iedereen het heeft begrepen? De Nazi’s gooiden zijn boeken in 1933 op de brandstapel en een aantal jaren later begon de Tweede Wereldoorlog.

Titel: Van het westelijk front geen nieuws
Auteur: Erich Maria Remarque
ISBN: 9789061317647
Uitgever: Uitgeverij J. Bijleveld
Vertaling: Ronald Jonkers
Pag.: 173
Genre: fictie
Verschenen: deze editie 2018