donderdag 31 augustus 2023

Sarah Hall - Het atelier


Een nietsverhullende terugblik op een intens leven

Na het lezen van deze roman kwam de vraag bovendrijven hoe je dit boek zou moeten omschrijven. Een levensverhaal van een bevlogen kunstenares of een vurige liefdesgeschiedenis tijdens een wereldwijde epidemie? Ik ben er niet uitgekomen. Maar het boek heeft in ieder geval zo'n indruk achtergelaten dat ik het niet snel zal vergeten.

Het atelier, een eigentijdse roman uit 2021, is een terugblik van de 59-jarige hoofdpersoon die haar einde voelt naderen. Dat is dan ook gelijk de eerste zin van de roman: 'Wie verhalen vertelt, overleeft'. Het gaat over leven, overleven, liefde en de dood. Vooral dat laatste doet ons ongetwijfeld herinneren aan onze 'eigen' Covid epidemie. Het atelier telt slechts 190 pagina's, maar wel met grote impact. Diverse verhaallijnen zijn zorgvuldig door elkaar heen geweven.

Philipp van Ekeren

De eerste verhaallijn gaat over de jeugd van de hoofdpersoon Edith Harkness. Haar moeder, een schrijfster, krijgt een bloedprop in haar hersenen en keert terug naar huis als een geheel ander mens. Amper in staat om te spreken. In één treffende zin begint deze alinea:

'Toen ik acht was overleed mijn moeder en kwam Naomi.'

Vader neemt de benen en begint ergens anders een nieuw leven. Moeder, nu Naomi genaamd, en dochter trekken zich terug uit de bewoonde wereld door te gaan wonen in een cottage ‘Truss Gap’ op de hei in het hoogland. Ze leiden een kluizenaarsbestaan. Langzamerhand krabbelt de moeder enigszins op, leert weer praten en behoudt nipt het voogdijschap over haar dochter. Edith krijgt daardoor op jonge leeftijd al een grote verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid. Aansluiting met haar leeftijdsgenoten krijgt zij niet. Zij is een verschoppeling.

'Mijn klasgenoten waren nieuwsgierig, hun ouders speculeerden waarschijnlijk over ons.
We waren als vluchtelingen gekomen en zagen eruit als bedelaars.'

Op een schitterende en fijnzinnige manier weet Sarah Hall dit verhaal, in de eerste persoon enkelvoud, te verwoorden vanuit de gedachten van de dochter. Achter hun huis bouwt Edith haar eerste kunstwerk. Ze krijgt totaal geen aansluiting met haar medestudenten op de kunstacademie en gaat (weer) haar eigen weg. Vervolgens gaat ze stage lopen in Japan om de kunst van Shou Sugi Ban te leren van een Japanse grootmeester. Door hout te verbranden krijgen de celwanden een koolstoflaag. Hierdoor wordt het hout sterker, duurzamer en bovendien mooi qua structuur. Ook is deze techniek natuurlijk een krachtige metafoor voor de dood en overleven. Nog voor Edith de stage kan afronden overlijdt haar moeder en moet ze halsoverkop terug naar huis.

Als kunstenares heeft ze steeds meer succes en is zij in staat om een oude fabriekshal langs een rivier te kopen en volledig te renoveren tot woning en atelier. Edith heeft met haar kolossale kunstwerken steeds meer succes en dit leidt tot prestigieuze opdrachten van naam. Tijdens het begin van de virusepidemie leert Edith de Turkse restauranthouder Halit kennen. Ondanks hun grote verschil is er vanaf het eerste moment een spanning voelbaar tussen hen. In een aparte alinea, als een soort beschouwing, wordt de relatie samengevat.

'Nieuwe geliefden lijken blind. Ze bestaan in de zeldzame atmosfeer van hun eigen groep, vertrouwend op instinct en gevoel, wezens die elkaar verorberen, schuilplekken bouwen met hun hoop.'

Inmiddels slaat de besmetting onverbiddelijk om zich heen, de regering weet de pandemie niet in te dammen en het virus maakt miljoenen slachtoffers. Uit angst voor besmetting trekt Halit bij Edith in en sluiten ze zich zoveel mogelijk af van de buitenwereld. Die beklemming en de claustrofobie van de lockdowns doen denken aan het boek Stad der Blinden van de Portugese schrijver en Nobelprijswinnaar José Saramago. Het doet je tevens beseffen dat het ook helemaal verkeerd kan aflopen met een wereldwijde epidemie. Zeker na de Covid-epidemie.

Het laatste deel speelt zich af in de zelfgekozen isolatie met noodlottige voorvallen en uiteindelijk besmetting. Daardoor komt hun relatie onder intense druk te staan met heftige seksuele honger, aftakeling en ontreddering. Zo goed en expliciet geschreven dat je het er zelf benauwd krijgt.

'De intieme hitte van onze lichamen was een broeikas voor nachtmerries.'

De wanhoop en liefde strijden om de aandacht. Dialogen zijn spaarzaam, maar zeggen veel. Langzaam kom je meer over de getraumatiseerde Halit te weten die als soldaat in zijn geboorteland al een oorlog aan den lijve heeft meegemaakt. Alhoewel ik dikwijls in literatuur onverbloemde seksscènes niets vindt toevoegen aan het verhaal, passen ze hier perfect in deze bijzondere situatie. Maar vooral het contrast tussen de fysieke intimiteiten in het atelier van de geliefden en de hygiënische afstand buitenshuis om besmetting te voorkomen, wordt door Sarah Hall met finesse weergegeven. Het hele verloop van de ziekte wordt minutieus beschreven in bloed, angst, sperma, uitputting, braaksel, zorg, koorts, aftakeling, zweet en overgave. Vooral de reuk speelt hierin een grote rol. Nu klinkt dat misschien allemaal erg heftig en wellicht smerig. Maar dat is het niet. Het maakt dit gedeelte alleen maar extra intens. Rauw en realistisch.

'Ik stond erop neer te kijken, als naar een armoedelijder op straat of een aangereden dier. Ga gewoon naar hem toe, zei ik tegen mezelf. Ik hurkte en tilde je hoofd een stukje op. Je ogen gingen open, zwommen weg en gingen weer dicht.'

In het begin is het best pittig om wegwijs te worden in de verschillende verhaallijnen, personen en tijden. Het kost de lezer bijvoorbeeld best veel moeite om erachter te komen dat bepaalde passages over de kennismaking met Halit gaan. Een verklaring voor deze verhaalstructuur kan ook te maken hebben met het feit dat deze terugblik wordt vertelt door de hoofdpersoon die ook uiteindelijk ziek is geworden door het fictieve Hantavirus. Maar misschien is dat mijn interpretatie. Het past in ieder geval naadloos in dit verhaal. Uiteindelijk valt alles op zijn plaats en worden de onderlinge verhoudingen duidelijk. Niet voor niets heb ik dit boek twee keer achter elkaar gelezen. Dat was geen straf. Integendeel. Het blijft boeiend en intens.

Sarah Hall, een veelbelovende hedendaagse Britse auteur die op de eerste dag van 'onze' lockdown deze roman is gaan schrijven die een diepe en onvergetelijke indruk heeft achtergelaten. In een prachtig heldere stijl. Direct en krachtig. Zo heeft ook Covid ons ook iets moois opgeleverd. Ik kan iedereen deze roman aanraden.

--

Titel: Het atelier
Auteur: Sarah Hall
Vertaling: Karina van Santen en Martine Vosmaer
Pagina's: 192
ISBN: 9789026355189
Uitgeverij Ambo|Anthos
Verschenen: januari 2022

dinsdag 29 augustus 2023

Nuala O'Connor - Nora, vrouw en muze van James Joyce

 

'Voor Jim ben ik Ierland'

Wie kent hem niet, de eigenzinnige Ierse schrijver James Joyce (1882-1941)? Joyce had zijn hart verpand aan zijn muze Nora Barnacle (1884-1951). Ze ontmoetten elkaar in Dublin en hun relatie begon op 16 juni 1904 – Bloomsday zou deze dag later genoemd worden; de dag die wereldwijd wordt gevierd door Joyces fans; de dag die hij ook opvoerde in zijn modernistische werk Ulysses, waarin hij Leopold Bloom zijn avonturen liet doorlopen en waarin hij het personage Molly Bloom stoelde op Nora.

De Ierse Nuala O’Connor (1970), zelf ook geboren in Dublin met de naam Nuala Ní Chonchúir, heeft inmiddels vijf romans, diverse verhalen en poëziebundels op haar conto staan. Ze zegt in een interview dat ze is opgegroeid met het werk van James Joyce en altijd al geobsedeerd was door hem. Nora Barnacle was voor haar een inspiratiebron. Ze schreef een prijswinnend verhaal over haar, waarna ze het gevoel had dat ze Nora nog niet kon loslaten en ze verder ging met haar onderzoek naar deze muze.

Marjon Nooij

Nora, vrouw en muze van James Joyce is het gefictionaliseerde verhaal over de onstuimige liefdesrelatie van James en Nora, verteld vanuit het ik-perspectief van Nora. Het boek begint op Bloomsday met een scabreuze vrijscène. Ze schreven elkaar erotisch getinte brieven wanneer ze een poosje niet bij elkaar waren. O’Connor heeft voor haar onderzoek de gepubliceerde brieven van Joyce aan Nora geraadpleegd, waarin duidelijk naar voren komt hoe hij haar adoreerde. De brieven van Nora aan Joyce zijn nooit gevonden, dus daar heeft ze haar eigen creatieve geest op losgelaten. Het was een relatie die gekenmerkt werd door het grillige karakter, de losbandigheid, maar ook de grenzeloze liefde die de egocentrische Joyce koesterde voor zijn barnacle goose.

‘[…] hier in de stad kennen ze je alleen als Il Ubriacone, de zatlap. Niet als de leraar, niet als de schrijver. Als een ubriacone.’


Joyce keek zeer regelmatig te diep in het glaasje – hij liet zich makkelijk verleiden met grappa en absint om dan in de nacht dronken thuis te komen – en smeet met geld, waardoor ze het grootste deel van hun relatie in bittere armoede leefden. De duiven vlogen hen hierdoor niet in de mond. Hij was dan een draak voor de mensen om hem heen, terwijl zij juist beduidend betere contactuele eigenschappen had. Het was Nora die de brokstukken die haar Jim had veroorzaakt bij elkaar moest zoeken en lijmen. ‘Waardeloze Jim. Stomme Jim. Rot-Jim. Verkwistende Jim.’

‘Morgen ga ik met de kinderen naar de priester om ze te laten dopen. Geloof me, ik laat die kinderen niet opgroeien zoals jij, Jim Joyce. Het worden nette burgers. Fatsoenlijke mensen. Zij zullen een ander niet laten verhongeren.’


Nora had weinig scholing gehad. Ze was een meisje van het platteland uit Galway, door haar moeder ‘weggegeven’ aan haar grootmoeder waar ze opgroeide. Wegens aanhoudende dronkenschap werd haar vader door haar moeder het huis uitgegooid en het paar scheidde, waarna Nora weer bij haar moeder en diens vriend ging wonen.

Ze was optimistisch en pragmatisch en verafgoodde Joyce, maar voelde zich bij hem vaak de mindere op intellectueel gebied en kon behoorlijk onhandig zijn. Toch was zij het die hem bijstuurde waar dat mogelijk was, hoewel het lang duurde voor ze hem wettelijk aan zich kon binden. Het losbandige was voornamelijk de levenskunst van haar geliefde, maar hij is haar altijd trouw gebleven, al ging dit niet zonder slag of stoot.

In het jaar dat ze elkaar hadden ontmoet verlieten ze Ierland om naar Zürich te gaan waar hij leraar wilde worden, maar waar er geen vacature was. Nora had er alles voor over om haar Jim te volgen en ze heeft niet de moeite genomen om haar familie over hun vertrek te informeren. Ze leidden een zwervend bestaan – meestal in pensions – langs diverse steden in Europa. In 1905, een jaar na hun aankomst in Zwitserland, werd hun zoon Giorgio geboren, in 1907 gevolgd door Lucia. Zij was een zorgenkind voor haar moeder, omdat ze zeer onaangepast gedrag vertoonde en later gediagnosticeerd werd met schizofrenie, waardoor ze in een inrichting werd opgenomen en daar op hoge leeftijd ook stierf. Ruim twintig jaar woonden ze in Parijs, totdat de gevaren van de Tweede Wereldoorlog hen weer naar Zürich dreven.

O’Connor beschrijft levendig de onenigheid – onder andere over de kinderen, Joyces drankgebruik en geldsmijterij – die ze vaak hadden, waarbij ze Nora Joyce de huid vol laat schelden wanneer ze tot laat op hem heeft zitten wachten, hij stomdronken thuiskomt en haar flemend voor zich in probeert te nemen. Ze hadden een zeer gecompliceerde relatie, omdat ze zo verschilden van elkaar en in hun interesses.

Nora heeft haar grote liefde altijd gestimuleerd om te schrijven en in februari 1922 legde Jim de laatste hand aan Ulysses. ‘Die man heeft zestien jaar op Ulysses zitten broeden en er zeven jaar aan geschreven.’

Pas toen Giorgio in 1931 ging trouwen met een veel oudere vrouw en hij wettelijke status moest hebben, was dat voor Joyce een reden om ook met zijn grote liefde in het huwelijk te treden. Voor Nora was dat een deceptie; ‘[…] geen boeket, geen kerk, geen geglazuurde vruchtencake [...]. Het stoort niemand behalve mij dat ik zelfs geen trouwfoto heb gekregen.’

Zijn gooseen is ook hem trouw gebleven tot zijn dood in 1941. Hij stierf aan een buikvliesontsteking na een oogoperatie. Zelf stierf ze op 67-jarige leeftijd aan nierfalen, ze werd begraven op de begraafplaats in Flunteren te Zürich en in 1966 werden haar stoffelijke resten bijgezet in het graf van haar Jim.

‘Niet huilen, niet huilen Giorgio, mijn schat. Je vader wacht op me.’ […] ‘Ik steek mijn hand uit en Jim pakt hem, ik stort me in zijn armen en laat me verstikken door zijn liefde. Mijn enige, mijn Jim.
Samen lopen we verder.’


Deze biografische roman staat vol met spetterende en knetterende dialogen. De liefde is voelbaar, maar ook de ergernissen. O'Connor is er in geslaagd de verbeelding en de feitelijke gebeurtenissen vloeiend in elkaar over te laten lopen. Ze beschrijft op chronologische wijze het leven van Nora Barnacle van 1916 tot haar dood in 1951. De auteur heeft jaren grondig onderzoek gedaan en brengt Nora en haar onvoorwaardelijke liefde hiermee op werkelijkheidsgetrouwe en ontroerende wijze tot leven. ‘Voor Jim ben ik Ierland’

--

Eerder verschenen op Tzum


Titel: Nora, vrouw en muze van James Joyce
Auteur: Nuala O'Connor
Vertaling: Jetty Huisman
Pagina's: 512
ISBN: 9789460686092
Uitgeverij Marmer
Verschenen: oktober 2022

zaterdag 26 augustus 2023

Chrétien Breukers - Het wonderjaar


Ketting van herinneringen aan een droevig jaar

Na zesentwintig jaar keert Thomas Meerman – geboren en getogen in Leveroy – in november 2020 met deze Nijmeegse meditatie terug naar het Nijmegen waar hij gestudeerd heeft en belandt in het isolement dat lockdown heet; een uitgelezen gelegenheid om in alle eenzaamheid zich te bezinnen en het op een fantaseren te zetten. Hij denkt terug aan het wonderjaar 1983 en komt tot de slotsom; ‘Het was gewoon een jaar van niks.’

‘[…] we waren studenten in de jaren tachtig van de vorige eeuw en onze garderobe bestond uit twee broeken (zwart), vier T-shirts (twee wit en twee zwart), een colbert (zwart), een overhemd (zwart) en vijf of zes sets ondergoed (zwart).’


Breukers voerde zijn alter ego Thomas Meerman in 2019 voor het eerst op in zijn roman En in de nacht een riem, waarna Praag aan zee (2022) en Hampelman (2022) volgden. Zelf zegt Breukers dat hij met deze reeks autobiografische fictie heeft geschreven en Meerman hiermee een eigen leven heeft gegeven. In 2024 zal een vijfde deel verschijnen, getiteld De pen in het hart.

Marjon Nooij

In een poging om, in navolging van Marcel van Roosmalen, door zelfbevlekking een CPNB-speldje te bemachtigen en Ambassadeur voor de Leesbevordering te worden, doet hij in de podcast De Nieuwe Contrabas, die hij wekelijks samen met Hans van Willigenburg presenteert, een ludieke oproep om vooral zijn nieuwe boek te lezen. ‘Wat ik schrijf, komt niet langer op de groslijst en is daarom niet langer literatuur, niet in het onder auspiciën van de Radboud Universiteit verrichte onderzoek. Ik heb vrede met een positie aan de zijlijn. Ik heb er echter nooit rekening mee gehouden over de rand te vallen.’

Eindelijk, zegt hij zelf, heeft hij zich ertoe heeft gezet om Het bureau en Bij nader inzien van Voskuil eens te lezen. Hoe eenzaam hij zich ook voelde, ‘lezen sneed me van de wereld af. Schrijven zou me er weer mee samenvoegen. Daar zette ik op in.’

‘Zijn ouders meenden, na het lezen van zijn eerste schrijverijen, dat hij het beter in de vuilnisbak kon gooien en zelf was hij ook niet bepaald trots op zijn eerste werk.’


Zijn ontmoeting met de corpulente burgervader Hubert Bruls wordt gevierd met Becherovka, ‘[...] achtendertig heerlijke procenten alcohol [...]’. De 72 geleverde flessen zijn ‘een goede manier om zonder gezichtsverlies het toneel te verlaten.’ Hij gaat met Bruls zelfs terug in de tijd dat Breukers als jochie in het ziekenhuis lag, waar hij zijn vader als medepatiënt en zijn moeder als hoofdzuster ziet. Hij 'maakt ze zelfs na hun dood nog een keer af' alvorens het ziekenhuis te verlaten en met de bus te vertrekken. Eigenlijk wil hij gewoon met rust gelaten worden.

‘Ik ben weggelopen uit een roman, of misschien ben ik juist van het ene op het andere moment in een roman terechtgekomen. […] Het is fictie. En in fictie mag alles. Daarom is fictie een stuk verwarrender dan wat gewoonlijk het echte leven wordt genoemd. Daarom is fictie alleen weggelegd voor mensen zonder ziel, of voor mensen met een ziel die gemakkelijk vergeet.’


De vaak korte fragmenten en plotloze overpeinzingen, die melancholische gedachteflarden – geen weemoed. ‘We zijn hier niet in een boek van Thomas Verbogt.’ –, brieven en dialoog bevatten, zijn soms wrang, sarcastisch, ironisch en cynisch, en doen in eerste instantie incongruent aan, maar gaandeweg haken de meeste ineen. Ze zijn ook niet gespeend van zelfreflectie. ‘Ja, ik ben vervelend en irritant, en wie ben ik, dat ik iedereen de maat zou mogen nemen, maar ik vind: als je op je achttiende een keuze maakt, moet je daaraan vasthouden.’

Wanneer er een Amerikaanse slee voor de winkel van zijn ouders in Leveroy stopt en de struise Kathy hem vertelt dat ze speciaal voor hem (Chrétien) is gekomen, pakt hij zijn koffer en stapt in. ‘Mijn ouders staan in de deuropening van de winkel. Ik wuif naar ze en probeer er geruststellend bij te kijken.’ Ze 'rijden het landschap van mijn jeugd uit.' Wat volgt is een labyrintische, avontuurlijke rit met hotelovernachtingen en vrijpartijen, waarna ze hem terugbrengt naar zijn oorsprong en zijn leven uitrijdt.

In brieven aan ene Jack en een ‘Mevrouw’ – die nooit in het echt heeft gezien –, vertelt hij onder andere gefragmenteerd over zijn jonge leven en zijn fantasieën. ‘Een voorzichtige epifanie. Dát heb ik mijn hele leven gedaan, ik heb gezocht naar mijn ware ik. Ik heb geschreven over wie ik ben, over wie ik denk te zijn, over wie ik dacht te moeten zijn, over andere mensen die invloed hebben gehad op mijn ik; ik heb geprobeerd om een goed leven te leiden.’

De autofitcieve opzet zorgt ervoor dat de lezer steeds het gevoel heeft dat Meerman en Breukers continu en naadloos in elkaar overgaan. Het wonderjaar is een wirwar van gebeurtenissen en verdient het om te worden herlezen, om steeds meer te kunnen duiden. Wie weet, als De pen in het hart is verschenen, gewoon alle delen achter elkaar eens uitlezen.

--

Eerder verschenen op Tzum


Titel: Het wonderjaar
Auteur: Chrétien Breukers
Pagina’s: 136
ISBN: 9789493186941
Uitgeverij Vleugels
Verschenen: augustus 2023

Erik Vlaminck - Iconen

 

Wat het daglicht niet kan verdragen

Erik Vlaminck (Kapellen, België, 1954) is docent aan de Antwerpse SchrijversAcademie. In zijn eerdere werkzame leven was hij hulpverlener in een Vlaamse psychiatrische instelling. In de inktzwarte roman Iconen, die een half jaar bestrijkt vanaf augustus 1975, heeft hij zichzelf een kleine rol gegeven als voorzichtige (interne?) klokkenluider van misstanden en machtsmisbruik. In die jaren werd er nog geen onderscheid gemaakt tussen mensen met een psychiatrische problematiek en zwakzinnigen (de destijds gebruikte term voor mensen met een verstandelijke beperking). Uiteraard werden ze over het algemeen goed bejegend, maar velen leidden een doelloos bestaan, zonder dagbesteding en werden gemakshalve op bed verpleegd.

Marjon Nooij

De zesentwintigjarige Guido Schrauwen richt zich in een lang monoloog tot zijn moeder die in een verpleeghuis ligt. Ze praat niet meer, maar zwijgen heeft ze toch altijd al gedaan. Wanneer ze komt te overlijden, begeeft de ik-verteller zich wekelijks naar haar graf om zijn verhaal voort te zetten. Het lijkt zijn biecht te zijn. 

‘Nooit hebt gij mij gevraagd waarom ik kloosterbroeder ben geworden. [...] Gij wist niet dat ik ben ingetreden omdat het de enige manier was waarop ik alsnog een man kon worden die er in uw ogen toe deed, een man naar wie de mensen opkijken. Zodat ze ook naar u opkijken omdat ik uw zoon ben.’


Nee, van roeping was geen sprake, maar als hij de keuze had gehad was hij liever priester geworden; hij draagt steevast ‘een zwart hemd met een collaar’. Het ‘streelt zijn ijdelheid’ wanneer hij met eerwaarde wordt aangesproken. De vraag rijst meteen of hij niet beter een andere weg had kunnen bewandelen.

Zijn ‘meneer-mijn-vader’ had een technisch beroep voor zijn zoon voor ogen, maar dat pakte anders uit, want zoonlief deed een tweejarige avondstudie boekhouden. Daar heeft hij veel profijt van bij zijn intreding bij de Broeders van Liefde als kloosterling broeder Medard; voortaan wordt hij ‘broeder-econoom’ genoemd. Hij beheert de financiën van Sint Anastasius én is bewindvoerder van alle patiënten, welke door hem steevast met de term ‘sukkelaars’ worden aangeduid.

Psychiater Block – ‘grote medicijnman’ – benadert Medard met het idee dat er een onderzoek opgezet moet worden om een ‘homologatie’ te verkrijgen voor een nieuw medicijn. Daarvoor zijn er zestig proefpersonen nodig die voorhanden zijn in twee zalen ‘die vol zitten met achterlijke tot zwaar achterlijke mannen.’ Bijkomend voordeel is dat er een ‘redelijke gift’ tegenover staat voor de kliniek. Block zit ondertussen op kosten van de ‘pillenfabriek’ tien dagen all-inclusive in Zwitserland.

De exorbitant grote hoeveelheden medicatie worden door de ‘dokter die niet wil dat hij dokter wordt genoemd’ onder de loep genomen en hij stelt de misstanden aan de kaak wanneer er twee patiënten sterven, nadat ze door grove nalatigheid brandwonden hebben opgelopen in de douche. Hij is een nagel aan Medards doodskist, die zijn goede bedoelingen saboteert uit angst dat de deksel van de doofpot gaat. De begrafenisondernemer – ‘wordt slapend rijk omdat onze instelling vaste klant bij hem is’ – geeft broeder-econoom een kostbaar icoon cadeau en een aanzienlijke korting op de kist van zijn moeder.

Medard leidt een dubbelleven. Hij heeft een appartement waar hij zich elke vrijdag een aantal uur in het geniep terugtrekt; men denkt dat hij die tijd gebruikt om te biechten. Daar kan hij alleen zijn en zich onbespied voelen. ‘Ik kan er doen wat ik nergens anders kan doen: me kleden in zacht satijn. Nylons. Poeders. Lippenstift.’ Zonder dat iemand in het klooster het weet heeft hij een Opel Commodore met een fiks aantal pk’s en een kluis bij de bank waar hij zijn verzameling kostbare iconen bewaart. Hij sjoemelt dat het een lieve lust is. Opportunistisch kunnen we hem wel noemen.

Dan worden de gemoederen beziggehouden door de nieuwe verpleegkundige – ‘een soort hippie’ – wanneer ze komt klagen over het plotseling veranderde gedrag van de patiënten. Ze maakt zich er hard voor dat haar patiënten tenminste nette kleding krijgen, zodat ze regelmatig mee naar buiten genomen kunnen worden voor frisse lucht. ‘Ze liggen of zitten altijd in een stinkende zaal. Geen wonder dat meer dan de helft doorligplekken heeft.’ Nutteloze kosten, vindt broeder Egbertus. Deze is overigens ook niet geheel van onbesproken gedrag. Hij knijpt er regelmatig ladderzat tussenuit en heeft de verpleegkundige zelfs bepoteld.

De ‘dwarse’ personeelsleden zijn Medard een doorn in het oog en de bizarre voorvallen worden met de mantel der Goddelijke liefde toegedekt. ‘Gevaarlijke geruchten moeten de kop worden ingedrukt vooraleer ze een eigen leven gaan leiden.’ Conservenblikken die over datum zijn worden van een nieuwe wikkel voorzien, zodat ze alsnog op het bord van de patiënten belanden. Krankzinnig slim idee van Medard.

‘Wat we missen in de ‘Tien geboden van God’ is de regel: “Er zijn ook dingen waarover nooit ofte nimmer gesproken wordt”’


De ‘biecht’ van Medard wordt een aantal maal onderbroken door brieven van de broer van een patiënt, waarmee hij zijn beklag doet over de beroerde omstandigheden waarin zijn broer moet leven. Tot overmaat van ramp is diens volledige gebit getrokken na een bijtincident. Deze broer gaat zelfs zover dat hij op onderzoek uitgaat en een officiële klacht indient.

Kloosteroverste Ludovic confronteert Medard met een inspectieverslag en de klacht die is binnen gekomen. Hij roept hem ter verantwoording over zijn verborgen rijkdommen, maar krijgt tijdens het gesprek een hartaanval.  Medard, die voelt dat het net zich om hem begint te sluiten, staat erbij en kijkt ernaar.

De griebels lopen je over de rug tijdens het lezen van de biecht van deze broeder-econoom. Vlaminck heeft het boek opgedragen aan een viertal ‘dappere mannen’. Wapenbroeders misschien?

Iconen kun je lezen als een aanklacht tegen belangenverstrengeling, omkoopbaarheid, slechte bejegening, en on-transparantheid; een hulpkreet van hen die niet kunnen roepen. Een verhaal van bescheiden omvang, maar ongelooflijk vol. Toch is het geen zwaar boek; de auteur voegt regelmatig ironische toetsen toe, waardoor je er bijna in gaat geloven dat het allemaal nooit zo gebeurd zou kunnen zijn. Maar..., schrijft hij voor in het boek: ‘Helaas overtreft de realiteit vaak de fictie’.

--

Eerder verschenen op Tzum


Titel: Iconen
Auteur: Erik Vlamink
Pagina’s: 160
ISBN: 9789464341515
Uitgeverij Vrijdag
Verschenen: februari 2023

maandag 21 augustus 2023

Isabella Hammad - Geest komt op

 

'Het precaire kantelpunt tussen zijn en niet zijn'

In Geest komt op likt Sonia Nasir de wonden van een mislukt huwelijk, een miskraam en een relatie met een geflipte regisseur. Ze vliegt vanuit haar woonplaats Londen naar Haifa om haar oudere zus Haneen te bezoeken die daar woont en in Tel Aviv werkt als socioloog. Sonia is actrice, maar met het doen van audities wil het niet zo vlotten. Ze is de dochter van een Palestijnse vader en een Palestijns-Nederlandse moeder, en sinds de Tweede Intifada elf jaar eerder niet meer in Israël geweest, waar het gezin in haar jeugd hun vakanties doorbracht bij de Palestijnse grootouders, omdat haar baba wilde dat ze Israël ook leerden kennen. Na ondervraging en visitatie op het vliegveld, wordt ze welkom geheten in Israël. Allereerst zoekt ze de plekken op die ze zich herinnert uit haar jeugd, zoals Akka. 'Ik was niet voorbereid op dit lichamelijke effect, het geheugen van mijn zintuigen.'

Marjon Nooij

'Ik wist misschien niet precies wat ik verwachtte van mijn terugkeer naar Haifa, maar ik vermoed dat ik hoopte iets van mijn vroegere zelf terug te vinden.'


Eerder heeft ze de Westoever eenmaal met haar oom Jad bezocht, die daar werkte als arts. De ontmoeting met een hongerstaker staat haar nog altijd scherp op het netvlies.

'[…] Rashid, de hongerstaker in Bethlehem. Dat ik me verbonden met hem voelde, al kon ik niet precies uitleggen waarom. Dat mijn zuster en ik ooit waren meegenomen omdat we hem moesten zien en dat hij ons meteen had doorzien. ‘Hij is wat wij zijn geworden', zei zijn moeder tegen ons. Ik beschreef hoe die woorden me later hadden beziggehouden en dat het me niet lukte om in Rashids uithongering iets anders te zien dan een symbool van algeheel langdurig lijden. Ik noemde mijn emoties: schuldgevoel, verdriet, ongemak, angst en verlangen.'


Isabella Hammad (Londen, 1992) debuteerde met de veelgeprezen historische roman De Parijzenaar. Ook hierin beschreef ze het onderzoeken van identiteit en de gevoelens die spelen wanneer je eigenlijk niet weet in welk land je echt geworteld bent. Zelf is ze er altijd van doordrongen geweest dat ze voor de helft van Palestijnse afkomst is en heeft daar veel verhalen over gehoord, maar haar andere helft is die van een Europeaanse vrouw. Dat gegeven gebruikt ze om haar hoofdpersonage te laten onderzoeken waar zij zich het meest thuis voelt; een zoektocht die voor veel tegenstrijdige tussen-wal-en-schip-gevoelens zorgt.

Ze hangt haar verhaal op aan het toneelstuk Hamlet en laat Sonia de rol spelen van Gertrude, de moeder van Hamlet. Met de Engelse titel van Hammads boek – Enter ghost – refereert ze aan de uitspraak in het toneelstuk wanneer Shakespeare de geest van Hamlets vader opvoert.

Mariam, een vriendin van haar zus, is regisseuse en nog op zoek naar een invaller voor het in het Arabisch opgevoerde toneelstuk. Ze gedraagt zich wat geremd '[…] pas later kwam het bij me op dat ze waarschijnlijk niet wist of ze me wel kon vertrouwen.' Toch waagt Mariam haar kans om Sonia daarvoor te vragen, die daar aanvankelijk schoorvoetend op ingaat en aangeeft dat ze maar voor een bepaalde tijd beschikbaar zal zijn. Mariam vertelt dat haar broer is vastgezet in verband met beweringen dat hij betrokken is geweest bij het financieren van Palestijnse kunst in Palestijnse gebieden, dus ook die van haar. Dit werd 'gezien als samenwerking met mensen die de vernietiging van de Israëlische staat beoogden, dus als verraad.'

Het noodlijdende toneelgezelschap – met zijn diversiteit aan Palestijnse acteurs die allemaal een ander verhaal met zich meedragen en deels op Palestijns grondgebied en deels in Israël wonen – zal Hamlet gaan spelen op de bezette Westelijke Jordaanoever, terwijl de omineuze dreiging van de oorlog tussen Israël en Palestina om hen heen hangt; op de 'dag van de woede' ontploffen er granaten bij een moskee, waardoor er vijftig gewonden vallen en worden hun rekwisieten ingenomen. Ze kunnen elk moment verwachten dat het ze wordt verboden om het stuk verder op te voeren.

'Op het podium bestond Sonia Nasir niet meer. Het enige wat overbleef was een scala aan emoties en een lichaam om ze uit te drukken.' […] 'Ik, tragische geest met een wit geschminkt gezicht, raasde over het podium. Ik strekte me uit over de scherpe rand van mijn innerlijke duisternis en toonde die in de schijnwerpers om mijn euvele daad uit te voeren. Na de doodstrijd kwam het berouw. In me barstte het berouw los en de tranen stroomden over mijn gezicht. Elke avond begon ik opnieuw, ongerept en onvoorspelbaar. Mijn geest stuurde mijn lichaam en mijn lichaam was volkomen vrij.'


Sonia's verhaal is geschreven vanuit het ik-perspectief. De doorvoelde dialogen, die voor een deel geschreven zijn alsof het een toneelscript is, laten ook haar gesprekspartners aan het woord met hun emoties en hersenspinsels. Deze dialogen geven goed zicht op de ander en zorgen ervoor dat Hammad niet uitleggerig overkomt wanneer het gaat over de vele tegenstellingen. Hammad verstaat de kunst van show, don't tell, schrijft een aantal ontroerende scènes, maar blijft terughoudend en laat sentimentaliteit achterwege.

Sonia raakt ervan doordrongen dat de Palestijnse kwestie en de gevolgen van de diaspora altijd aan haar voorbij zijn gegaan en dat ze in de eerste weken niet de verbinding vindt die haar eigenlijk in het bloed zou moeten zitten. Ook het feit dat Haneen een op en top Palestijns leven leidt, maakt dat ze zich daar verward door voelt, een unheimisch gevoel krijgt niet welkom te zijn en beseft dat ze zoveel van elkaar verschillen dat daardoor de spanning tussen hen voelbaar in de lucht hangt.

De rivaliteit en pesterijen onder de acteurs symboliseren de rivaliteit in Shakespeares stuk (en visa versa), dat op zijn beurt het verhaal van Sonia laat zien. Zij wordt opgevoerd als een vrouw met haar twijfels en gevoelens die zich gaandeweg evolueren tot het moment dat zij haar gedachten op een rijtje heeft gezet. Haar grote vraag is: waarin verschillen de Arabieren eigenlijk van de Israëli?

Een triomf voor de spelers is het wanneer ze tijdens de opvoering worden bekeken door een groep Israëlische soldaten. Ze verwachten elk moment dat zij het stuk zullen afbreken, wat uiteindelijk niet gebeurt. Verbroedert kunst terwijl de geest van Hamlet rondwaart?

'Voor een kunstenaar is niets vleiender dan de illusie dat hij of zij eigenlijk een revolutionair is. Die openbare ontwikkelingen gaven de cast het gevoel dat we ons in een trainingskamp voorbereidden op een operatie met een hoger doel, dat we door de vertaalde tekst te analyseren en een subtekst te zoeken tegen de verdrukking in voor de Palestijnse zaak streden.'


Hammad neemt de lezer mee in de Palestijnse kwestie; nog altijd een actueel en urgent verhaal. Ze geeft een goed gedocumenteerde voorstelling van de geschiedenis van een verscheurd land. Alles is in deze rijke en uitzonderlijk gelaagde roman thematisch met elkaar verbonden; dromen, geschiedenis, politiek, kunst, identiteit, afkomst en intermenselijke relaties, maar ze dwingt de lezer niet om hierin stelling te nemen. Wanneer je bijvoorbeeld de Netflixserie Fauda kijkt, word je op listige wijze meegesleept in het gedachtegoed van de Israëli; de Palestijnen zijn verkeerd. Hammad doet dat omgekeerd niet. Een indrukwekkende prestatie.

--

Eerder verschenen op Tzum


Titel: Geest komt op
Auteur: Isabella Hammad 
Vertaling: Gerda Baardman & Jan de Nijs
Pagina's: 384
ISBN: 9789026360343
Uitgeverij Ambo|Anthos
Verschenen: april 2023

zondag 13 augustus 2023

Colette – Claudine op school


Geraffineerd, vilein, maar oh zo grappig

Sidonie-Gabrielle Colette (1873 – 1954) trouwde op haar twintigste met de veertien jaar oudere auteur Henry Gauthier-Villars, die onder andere het pseudoniem ‘Willy’ gebruikte en romans door diverse ghostwriters liet schrijven. Aanvankelijk verzorgde Colette zijn correspondentie, maar al snel werd ze door Willy gestimuleerd om zelf ook te gaan schrijven. Dit ging zelfs zover dat hij haar af en toe opsloot om zo de productie te verhogen. Haar debuut Claudine op school is het eerste deel van de vierdelige Claudine-reeks dat in 1900 verscheen onder het Willy-label. Het werd meteen een daverend kassucces én deed veel stof opwaaien. Het succes van de Claudine-reeks was voor een groot deel te danken aan de pikante scènes. Onder de vlag van Willy verschenen er zelfs Claudinepoppen en andere gadgets.

Hun huwelijk had zijn ups en downs en beiden hadden affaires. Zelfs zonder dat ze het eerst wisten met dezelfde vrouw, waarna ze er een ménage à trois van maakten. Na dertien jaar was de koek op en verliet ze hem. Colette kreeg uiteindelijk de auteursrechten om haar ‘Claudines’ onder haar eigen (achter-)naam te publiceren, waarna ze een aanzienlijk oeuvre opbouwde. Ze was een nationaal symbool; haar tachtigste verjaardag werd in den lande groots gevierd en dit herenkostuum dragende icoon was zelfs de eerste Franse auteur die een staatsbegrafenis kreeg.

Marjon Nooij

Van de pikante scènes over homo- en heteroliefde zal de hedendaagse lezer geen rode oortjes meer krijgen. In onze ogen is het allemaal verholen geschreven, maar honderd jaar geleden bracht menigeen heimelijke uurtjes door met Claudine op school, dat voor een deel autobiografisch is.

‘Ze is heel intelligent, maar ze haalt de wildste streken uit en jullie moeten die kwajongensstreken en dat wilde haar maar niet als voorbeeld nemen.’


Dit jaar is het 150e geboortejaar van Colette. Een feestelijke gelegenheid voor Uitgeverij Van Maaskant Haun om in de aankomende tijd de vier delen van de Claudine-reeks uit te geven. Gerda Baardman staat garant voor de soepel leesbare vertaling; haar grote droom sinds ze de boeken in haar jeugd heeft gelezen. Dit eerste deel is opgenomen in de zomeractie van Schwob

In Claudine op school voert Colette zichzelf op vanuit het ik-perspectief als de bijdehante vijftienjarige eindexamenkandidaat Claudine, die woont in de Bourgogne; zelfstandig, brutaal, driftig, hartstochtelijk en ónverbiddelijk. Op school is ze haantje-de-voorste, maar ze weet zichzelf wel heel geraffineerd weg te cijferen als ze daar haar voordeel uit kan halen. Zelfs op scholen in buurdorpen wordt er over haar gepraat. Thuis is er niet veel voor haar te halen; er is geen moederfiguur meer in beeld en haar verstrooide vader heeft het te druk met zijn slakken en weet niet wat zijn dochter allemaal bezighoudt. Op de dorpsschool weet ze haar vriendinnen – Claire (haar ‘voedsterzusje’), Anaïs (komisch, maar verdorven: eet potloden en vlakgom), Marie (‘dom, maar vrolijk’) en Luce (‘die zo naar slaag en liefkozingen hunkert’) – om haar vinger te winden en er vallen meermaals klappen en sadistische gemenigheden tussen hen.

De nieuwe, jonge hulponderwijzeres Amée ‘heeft het karakter van een aanhalig poesje, teer kouwelijk en ongelooflijk lief [...]’, Claudine is direct behoorlijk verkikkerd op haar en ze weet het zo te ritselen dat haar vader toestemming geeft om haar thuis uit te nodigen voor bijlessen die ze eigenlijk helemaal niet nodig heeft. Helaas houdt deze flirt geen stand, omdat juffrouw Sergent – ‘die valse rooie’, eerst de maîtresse van schoolinspecteur en huisarts Dutertre – een relatie met haar begint. Een goede reden voor Claudine om een competitiestrijd te beginnen. De leerlingen zijn goed geïnstrueerd en weten dat ze in de pauzes nooit ongeoorloofd het lokaal binnen mogen stuiven, wanneer de twee leraressen daar binnen aan het flikflooien zijn.

Het broeit op school dat het een lieve lust is wanneer er twee hulponderwijzers verschijnen. Er zijn legio affaires tussen de leden van het personeel. ‘[…] het moet gezegd: dit is geen alledaagse school!’ Dutertre sjanst zelfs met Claudine, wiens ego dat streelt en die het allemaal bijzonder luchtig opneemt. Tja, #Metoo was nog een grote onbekende.

‘O, lief, betoverend meisje, waar ben je bang voor? Voor mij hoef je toch niet bang te zijn? Ik ben toch geen ploert? Je hebt niets te vrezen, niets. Kleine Claudine, wat ben je mooi, met die warmbruine ogen en die wilde krullen! Je hebt vast een lichaam als een aanbiddelijk beeldje...’ […] Wil je wel geloven dat ik sinds de ‘ongeoorloofde avances ’van de bezeten rokkenjager Dutertre ondanks alles een vaag soort trots voel?’


Wanneer de eerste verdieping van de school op de nominatie staat om gesloopt te worden, worden de meisjes ingezet om de zolder op te ruimen en vinden ze tot hun grote hilariteit een hele stapel blaadjes met erotische getinte afbeeldingen. Door de herrie die ze maken, worden ze bijna betrapt, maar de bakvissen kunnen nog net op tijd een uitgestreken gezicht trekken.

Haar grootste angst is dat haar vader haar na het eindexamen naar Parijs zal sturen, ‘naar een rijke kinderloze tante die me in het uitgaansleven zal introduceren, waar ik ongetwijfeld talloze blunders zal begaan… Hoe moet ik het zonder het buitenleven stellen, ik met mijn onstilbare honger naar de natuur?’

Door het gebruik van het ik-perspectief is het Claudine die de andere personages beschrijft en kan de lezer niet anders dan zich alleen in het hoofd van de tiener verplaatsen en de taferelen met een helicopterview overzien.

Bijzonder is dat Colette al in 1900 onverholen en vrijmoedig schreef over lesbische liefde en ontluikende seksuele gevoelens. Het lezen van het geestige dagboek van deze tegendraadse puber met haar vileine trekjes, staat garant voor kostelijke leesuurtjes.

Kom maar op met deel twee: Claudine à Paris

--

Eerder verschenen op Tzum


Titel: Claudine op school
Auteur: Colette
Vertaling: Gerda Baardman
Pagina's: 280
ISBN: 9789083200286
Uitgeverij Van Maaskant Haun
Verschenen: juni 2023