donderdag 21 december 2023

Herman Rohaert – PLEK


Een plek om thuis te komen

Op de avond van de presentatie, toen iedereen aan het woord was geweest, was het de beurt aan de dichter zelf om te spreken over zijn nieuwste bundel. Na alle lovende woorden, beelden en muzikale ondersteuning, verwoordde Herman Rohaert (Ninove, 1958) ingetogen en glashelder waar PLEK vooral over gaat: ‘thuiskomen’. Het klonk zo eenvoudig. Nu, na herlezing, voegen allerlei elementen zich voor mij samen tot dit ogenschijnlijk vanzelfsprekende woord: thuiskomen – een woord dat glans geeft aan het al even vanzelfsprekend klinkende Plek.

Peter Brouwer

Bij de presentatie van een eerdere bundel van Herman Rohaert mocht ik al eens iets zeggen over zijn dichtwerk en waarin het zich volgens mij onderscheidt. Ik noemde toen het ‘eigen idioom’. Woorden als ‘ziek sikkelschip’, ‘alles overspoelende jurk’, ‘verdrinkingsdurf’. Woordsequenties als ‘bestegen-bereden-belegen’. En vooral: zelfstandige naamwoorden die werkwoorden worden: ‘hoe je afstandt’, ‘straatschuimt’, ‘ik vingerkaart je huid’. En niet te vergeten woordsamenstellingen als ‘duizeldronken’, ‘verteverlangen’, ‘mompeldroom’ 1).

In zijn nieuwe bundel PLEK heeft Herman woorden en woordsamenstellingen toegevoegd aan zijn idioom, als ‘geenplek’, ‘holle nergensheid’, ‘halfnijverheid’, ‘halflandelijkheid, ‘mijn mond muit’, ‘mijn speeksel ruift’, ‘de klif van je schouders’, ‘richt mij’, ‘rijg mij’.
Ik zou Rohaert echter tekort doen als ik hem alleen op zijn idioom zou beoordelen, want de wijze waarop hij met taal speelt, heeft niets maniëristisch.

Wanneer ik PLEK naast zijn eerdere bundels Som, Lust, Last, Liefde, en Beyond here lies nothin’ leg, dan springen voor mij de volgende thema’s in het oog: verlangen, liefde, verlies, loutering, natuur. Rohaert varieert naar mijn idee eindeloos op deze thema’s, zoals Rutger Kopland dat ook wel in zijn gedichten deed, die dikwijls het karakter van een psalm hadden. Je kunt hierop kritiek uiten, zoals die Kopland ten deel viel. Maar is herhaling niet de kracht van een boodschap? Mij vallen in het werk van Rohaert vooral de consistentie en lange adem op. Alsof de dichter steeds opnieuw thema’s behandelt waarin hij zich thuis weet, en deze in een stilaan herkenbaar idioom brengt. Een onvervreemdbaar idioom omdat het zijn idioom is, dat uitdrukking geeft aan thema’s die hem passen. Met een herhalingseffect dat muzikaal aandoet, namelijk in het terugkeren van thema’s en de uitwerking ervan in motieven.
Ik bespeur bij Rohaert geen maniertjes. Evenmin is er sprake van een ‘wij-gevoel’, een schrijven over de waan van de dag in het idioom van een generatie. Herman is een klassieke dichter.

PLEK is opgedeeld in een aantal afdelingen. In de eerste twee afdelingen is sprake van een je, een ik, een zij en een we, maar nog niet heel expliciet. De derde afdeling, ongeveer halverwege de bundel, heet 'LA MER'. Daarin staat een gedicht met de titel Marine. Het begint met meeuwen, Rohaert benoemt hun ‘barnstenen oog, hun gestipte snavel, // hun krijten gehuil’ en daarna de golven van de zee. Dan, vrij abrupt volgen de woorden ‘dijen zilt en koel’. De dichter lijkt een wending te nemen, een richting te kiezen, namelijk naar de fysiekmenselijke liefde, die vanaf dan ook niet meer wordt losgelaten.
Hetzelfde ervoer ik het gedicht 'Dit', in dezelfde afdeling. Het begint met kleuren, natuur en geluiden. Het eindigt met ‘dit is gestuw, / dit is gezuig, / dit is gesteun en / dit gehijg.’ Wederom een overgang naar het intieme, wat de indruk wekt dat dit een bewuste keuze is binnen de structuur van de dichtbundel, het grote thematische geheel.

Ik noemde daarnet Rutger Kopland, die in een verzameling essays over kunst in het algemeen en poëzie in het bijzonder sprak over een ‘mechaniek van de ontroering’ 2). De associatie met Koplands ‘plek om te blijven’ kwam niet voor niets bij mij op. In het openingsgedicht Zegt ze benoemt Rohaert voor mij het onuitgesprokene, het ongezegde, dat zich ‘aanbiedt’:

‘Als ze spreekt dwarrelt as, het legt zich op je huid tot
flinterdun tapijt, mat, grijs sediment.

Haar hese, doorrookte stem.

Ze heeft het je voorgedaan, het verbrokkelen van het woord
tot gruis, tot schurende korrels op een tafelblad, je kan
ze met de hand bijeenvegen, afkloppen,

ze heeft je verleid, gedwongen om vanaf hier verder
te gaan,
verder,
en opnieuw,
voorbij aan

tot het nog ongezegde, het niet uitgesprokene
zich aanbiedt, wankel op wit, leeg, roerloos papier,
als een kalfje op te hoge poten, nog niet
schoongelikt, zonder plek:

‘Neem het in je armen!’ zegt ze.’

 

Het beeld van een kalfje op hoge poten heeft poëtische zeggingskracht en vond ik roerend. En de slotregel, ‘Neem het in je armen!’ zegt ze’, is ijzersterk.

Even overtuigend is het gedicht April, cruelest month, het is intiem, op het expliciete af: ‘(…) het stormweer van april, / het jaagt ons onder de lakens.’
‘Als een schicht vlucht ik in je vlees, / je snee die al mijn zeuren smoort, // stelp mijn witte bloeden’.
Maar daar waar je het wellicht het minst verwacht, laat de dichter het gedicht sereen eindigen, in het Bijbelse: ‘(…) ik / woon in jou als een rib.’

Dan over de omgeving. In de gedichten in deze bundel is veel ruimte en oog voor de natuur: die is alom aanwezig, concreet in de zee, wolken, dieren (een ree, meeuwen, een kalf), wintergras, bruin gerand riet, regen, een eindeloos bos, donderslag en bliksem, de roep van een uil, de stilte in het landschap. De natuur als een decor, een natuurlijke habitat en… aanlegplaats voor geliefden, zoals in het gedicht 'Schroeiwind':

'In dit kurken landschap zie ik je uitvloeien, / loom en vochtig je ogen achter het riet van je / wimpers'. 


Rohaert schrijft even krachtig over vervulde liefde als over verloren liefde en het herdenken van de geliefde, zoals in het lamento-achtige 'Kwijt' (P17)

'Waar zijn de dagen, de talloze dagen, dagen / zonder naam en niet geteld, al de dagen waar / de wolken overheen gesneld'.


Daarnaast is er de stedelijke ruimte, dikwijls een desolate plek met een eigen geschiedenis en betekenis. In Achterkant uit de afdeling met de (veelzeggende) titel 'AFGESCHREVEN LAND', verwordt ruimte tot een niemandsland dat zich schier aan het oog onttrekt: 'Een huis, geplant in het midden van een volledig leeg betonnen vierkant, een / paar voetbalvelden groot, twee gele strepen leiden kaarsrecht en evenwijdig / naar de dichtgemetselde voordeur.' Ook hier suggereert de ruimte, door middel van een deur, het menselijke. In dit geval de afwezigheid van mensen, door het dichtmetselen van die deur.

Daarnaast speelt de dichter met ruimte en fysica en probeert hij die zo exact mogelijk te beschrijven. In het gedicht 'Doordringen' staat er: ‘Als jij niet door mij geraakt, niet voelt / de frequenties, de wolken geladen deeltjes / jou toegestuurd, // als mijn afwezigheid jou niet een / leegte, tocht, huivering, // lanceer ik woorden, niet uitgesproken, / of letters pulserend op een scherm (…)’. Voor mij mogen abstracties als ‘afwezigheid’ en ‘leegte’ in een gedicht ontbreken, beelden ontstaan vanuit de taal zelf en Rohaerts idioom is beeldend genoeg en rijk van zichzelf.

De invloed van natuur en fysica op het persoonlijk-intieme, het metaforische karakter ervan, is evident. Toch eindigt een experiment bij Rohaert nooit in een hermetisch construct of een geïsoleerde gedachte. Ik heb eerder de indruk dat natuur, ruimtes, abstracties dienstbaar zijn aan het persoonlijk intieme. Alsof de dichter zich wil verhouden, steeds de mens zoekt, bij een ik en een jij wil uitkomen en eindigen. Hierdoor is Rohaerts poëzie op een vanzelfsprekende manier toegankelijk: een dichtgemetselde deur als metafoor voor eenzaamheid.

PLEK bevat veel originele metaforen waar je als het ware aan blijft haken. Ook in een gedicht als Leestekens benoemt de dichter twee zaken. Leestekens, uiteraard, maar ook hier is het intermenselijke nooit ver weg: 

‘(…) ik wil krabben aan de film van krijt tussen jou / en mij tot ik ontdek: de zwarte stippen, de komma’s, / de punten, je hebt ze, jouw dialect van zwijgen, / niet overdekt, // leestekens reik je mij aan.’


Ik begon deze bespreking met de duiding die Herman Rohaert zelf aan zijn nieuwe dichtbundel gaf: thuiskomen. Ik merkte op dat bij herlezing allerhande zaken samenvielen. Thuiskomen is een ogenschijnlijk vanzelfsprekend woord dat glans geeft aan het al even vanzelfsprekende Plek. Thuiskomen betekent echter ook dat men dat huis ooit heeft verlaten, of dat het huis zijn deuren heeft gesloten – ik roep hier nog eens de afwezigheid van mensen, door het dichtmetselen van die deur in herinnering.

Ik had bij lezing van deze bundel associaties met Schuberts Winterreise 3), vanwege het aspect van de omzwervingen van de protagonist, de wisselende landschappen, soms liefdevol dan weer desolaat en schrijnend, een inzicht dat gaandeweg ontstaat en dat zich moeilijk laat verwoorden.

Er valt veel te ontdekken in deze kloeke bundel poëzie. Door het eigen(zinnige) idioom en het herhalingseffect van thema’s en motieven, doet ze muzikaal aan. Alles overziend, gaat deze dichtbundel voor mij vooral over catharsis, loutering. In mijn beleving wordt de vanzelfsprekende plek herwonnen, nadat deze leek te zijn verloren.

Voetnoten
1) Herman Rohaert: Beyond here lies nothin’, 2019 Uitgeverij P
2) Rutger Kopland: Het mechaniek van de ontroering, 1995 Uitgeverij Van Oorschot
3) Liederencyclus van Franz Schubert (op. 89, D 911) voor zang en piano op gedichten van Wilhelm Müller.


Titel: PLEK
Auteur: Herman Rohaert
Pagina’s: 64
Uitgeverij P
ISBN: 9789464757125
Verschenen: oktober 2023

donderdag 7 december 2023

Interview – Arjen van Meijgaard over Pretpark Paradijs



‘Mijn verhalen zijn meestal gebaseerd op iets wat ik gezien heb’

Over de auteur

Arjen van Meijgaard (Den Haag, 1973) is docent Nederlands op de School voor Jong Talent, onderdeel van het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Na zijn middelbare school woonde en werkte hij een jaar in Parijs als au pair en als straatmuzikant. Hij studeerde Nederlands en Frans aan de Universiteit van Utrecht. Tijdens zijn studie verbleef hij een half jaar in Coimbra (Portugal) om les te geven bij de vakgroep Nederlands. Voor zijn docentschap was hij boekverkoper in Utrecht en Den Haag en werkte hij als onderwijscoördinator aan de Universiteit Leiden. 

In 2017 debuteerde hij met de roman We hebben alles bij ons, in 2022 gevolgd door De laatste klanken van Icarus. Onlangs verscheen bij Uitgeverij kleine Uil de verhalenbundel Pretpark Paradijs, met daarin een twintigtal zeer uiteenlopende korte verhalen die eerder zijn gepubliceerd in diverse literaire tijdschriften. Een deel daarvan werd ook genomineerd voor literaire prijzen.

Over het boek

Van Meijgaard weet de lezer in Pretpark Paradijs stante pede zijn verhalen in te trekken door met een sterke zin af te trappen en zich te beperken in het weggeven van hints. Het verhaal wordt binnen de kaders getoond, maar door spanningsvelden te creëren en spaarzaam te zijn in het beschrijven van details, wordt de lezer uitgenodigd om out-of-the-box te gluren. 

Het overgrote deel van de verhalen eindigt met een sterke pointe, die verrassend is en soms zelfs een spannende toets of een plottwist aan het verhaal geeft. De auteur weet in een relatief beperkt aantal bladzijden een krachtig verhaal neer te zetten.


Interview

Amsterdam, 21 november 2023; voor het interview hebben we afgesproken elkaar nog eens halverwege te treffen in de sfeervolle, gezellige wijnbar van Auberge Jean & Marie in de Albert Cuypstraat.

Marjon Nooij

Vorig jaar verscheen je roman De laatste klanken van Icarus, en onlangs je verhalenbundel Pretpark Paradijs. Waarin verschilt het schrijven van roman en verhaal? Waar kun je je ei in kwijt?

‘Een roman is een veel langer proces. Omdat ik naast mijn baan maar een paar keer per week kan schrijven, is een roman dan lastiger, de verhaallijn moet je goed in de gaten houden, de plot, de personages. Dat moet allemaal niet ontsporen. Bij een kort verhaal kun je die lijntjes sneller afronden en kun je bij wijze van spreken in één dag de grove schets op papier zetten om die daarna uit te werken.’

Bereid je je daar op een andere manier op voor?

‘Een roman begint met een groter een idee, met allemaal vertakkingen in aanleg die onderweg verder uitgroeien of juist gesnoeid worden. Mijn verhalen zijn meestal gebaseerd op iets wat ik gezien heb. Het verhaal ‘Nocture’ kwam tot stand nadat ik in een restaurant een wat oudere pianist in een hoekje achter een vleugel zag zitten spelen. Eigenlijk net als ‘Nachtvlinder’, ook die hoofdpersoon heb ik als het ware ergens een keer echt gezien. Dan wil ik iets met zo’n personage en ontstaat een verhaal met een kop en een staart. Tenminste, dat hoop ik.’

Een aantal verhalen is al eerder verschenen. Hoe gaat zo’n selectie voor een bundel in z’n werk?

‘De verhalen zijn inderdaad voor een deel eerder verschenen in verschillende literaire tijdschriften (De Tweede ronde, Deus Ex Machina, Lava Literair). Het leek me mooi die te bundelen, er is, denk ik, zeker een lijn in te ontdekken. De hoofdpersonen proberen een weg te vinden in de wereld die best veel van hen verlangt. Ze zijn allemaal op zoek naar geluk en die zoektocht herkennen we denk ik wel. 

Aan een paar verhalen was ik al wat langer geleden begonnen, die heb ik voor deze bundel afgemaakt. ‘Activist’, het verhaal over een ontmoeting met Gerrit Komrij, heb ik in 1998 geschreven nadat ik een dag met de schrijver en zijn vriend in Coimbra had doorgebracht. Afgelopen mei was ik weer in Coimbra, deze herontmoeting met de stad heb ik door het bestaande verhaal heen gevlochten.’

Een intrigerende en beetje paradoxale titel, Pretpark Paradijs. Komt dat overeen met het verhaal?

‘De hoofdpersoon van het titelverhaal zit in een lege kamer, een soort inrichting, en begrijpt niet goed waarom hij daar zit. Het verschil tussen goed en kwaad is hem niet helemaal duidelijk. Dat is misschien de link met het paradijs, waar het allemaal goed en mooi hoort te zijn, maar waar ook de verleiding en het kwaad in de vorm van de slang rondkruipt. De hoofdpersoon vraagt zich af waarom er nog geen pretpark is dat het Paradijs nabootst. Op zich een terechte vraag, denk ik.’

Twee van je verhalen zijn winnende verhalen voor Duizend woorden. Hoe ging dat in z’n werk?

‘Die wedstrijd was een samenwerking tussen VPRO, NRC en Uitgeverij Nieuwe Amsterdam. De enige restrictie was het maximum van duizend woorden. Uit alle inzendingen werd per week iemand uitgenodigd die zijn/haar verhaal bij het radioprogramma De avonden van de VPRO mocht voorlezen. Daar zaten dan twee schrijvers die feedback gaven op het verhaal. Ik heb twee keer meegedaan en mocht twee keer komen voorlezen (‘Camping’ en ‘Goudvis’ uit de bundel). Wim de Bie had een gesproken column aan het eind van het programma. Het was bijzonder om je eigen verhaal voor te lezen, terwijl je niet wist wie je publiek was.
Het verhaal ‘Camping’ verscheen ook nog in NRC en in een uitgave van Bulkboek.

Sommige andere verhalen zijn genomineerd. Stimuleert dat, ook al win je misschien niet de eerste prijs?

‘Het is natuurlijk al heel fijn om genomineerd te zijn. Je krijgt dan een uitnodiging om bij de bekendmaking van de winnaar te zijn, maar ik vermoedde dan altijd wel dat als je niet specifiek gevraagd werd, je niet bij de eerste drie zat. Maar goed, je hoort bij de shortlist van bijvoorbeeld de laatste 5 of 10. Zo ben ik naar Arnhem, Antwerpen en Utrecht gereisd. Soms was er een literair tijdschrift aan verbonden of een kleine uitgave, daar stond ik dan wel in. En ja, dat is zeker stimulerend, om je eigen tekst gedrukt te zien. Nu ik in de redactie van Elders literair zit, kan ik me goed voorstellen hoe de drie genomineerden van de laatste poëziewedstrijd zich voelden. Ze waren gekozen uit ruim 400 inzendingen en mochten op het podium voor een volle zaal hun gedicht voordragen.’

Waaruit bestaan je bezigheden voor onder andere het literaire tijdschrift Elders?

‘Samen met auteur Kees Ruys ben ik redacteur proza. We beoordelen de ingezonden verhalen en kijken of die voor plaatsing in aanmerking komen, op de website of in het papieren nummer dat twee keer per jaar verschijnt. Je leert enorm veel van het lezen van andermans werk. Waarom zijn bepaalde zinnen mooi en andere juist niet, wat blijft hangen, wat is cliché. Soms is de verhaallijn goed, maar de stijl minder. Andersom komt natuurlijk ook voor. 

Voor Tzum recenseer ik literatuur, dat is vergelijkbaar, ook daar leer ik van. Waarom laat een boek een bepaalde indruk achter? Beklijft het verhaal, doet het iets met je als lezer. Bij het Letterenfonds beoordeel ik af en toe een boek voor een subsidieaanvraag, dan moet je vooral kijken naar het literaire gehalte en hoe ingewikkeld het duiden daarvan soms ook is, je voelt als lezer wel of iets potentie heeft of niet.’

Het lijkt me lastig om te combineren: een baan en schrijven. Ben je ook daadwerkelijk minder gaan werken om meer te schrijven, zoals je in het vorige interview aangaf?

‘Tot de zomervakantie werkte ik op twee scholen. Dat heb ik 6 jaar gedaan, maar het kostte uiteindelijk te veel energie. Met een van de twee scholen ben ik gestopt, hoe jammer ik dat ook vind. De leerlingen inspireerden en het was leuk om met hen over literatuur en poëzie te praten en ze een beetje wegwijs te maken in die wereld. Nu kan ik meer tijd vrijmaken voor mijn volgende roman. Het verhaal gaat over de ballast die je als kind meekrijgt van je ouders. Je erft van alles: herinneringen, gewoontes, gedrag, normen en waarden, maar ook spullen. En daar moet je iets mee. Het is voor mezelf interessant om daarover na te denken en dat in een verhaal te gieten.’ 

En wanneer is het af. Volgend jaar?

‘Nee, dat zou wat veel zijn, drie boeken in drie jaar. Voor mezelf heb ik twee tot drie jaar uitgetrokken. Ik ben al aardig op weg, maar het kan nog alle kanten uit. Dat is tegelijk fijn en onzeker. Het is een proces, niets staat vast tot het af is.’ 

--

Titel: Pretpark Paradijs en andere verhalen
Auteur: Arjen van Meijgaard
Pagina's: 156
Uitgeverij kleine Uil
ISBN: 9789493323100
Verschenen: november 2023

maandag 27 november 2023

E.M. Forster - Maurice


Een misdadige ziekte

De bildungsroman Maurice van E.M. Forster (Londen, 1897-1970) is een Britse klassieker die werd geschreven in 1913-1914. Het is misschien niet Forsters beste werk – eerder werk van zijn hand bestaat uit Where angels fear to tread, The longest journey, A room with a view en Howards end –, maar wel het meest privé. Het beschrijft de ontluikende homoseksuele geaardheid van de hoofdpersoon, de bewustwording van de eigen identiteit en zijn worsteling daarmee.

Forster heeft het bij leven nooit uit willen geven. Tijdens de jaren dat het in de kluis lag, heeft hij het nog regelmatig bewerkt en in 1960 schreef hij een nawoord. Het zou nog tot 1971 duren eer het postuum verscheen, daar Forster had aangegeven dat het boek pas uitgegeven zou mogen worden na zijn dood. In 1987 verscheen de roman op het witte doek met een hoofdrol voor Hugh Grant.

Het is te bewonderen dat Fortser deze roman heeft geschreven in een uiterst homofobe tijd, waarin homoseksualiteit werd gezien als een psychiatrisch ziektebeeld en het bij wet zelfs verboden was om een relatie aan te gaan met iemand van de eigen sekse. In 1957 werd in Groot-Brittannië het Wolfenden Report gepubliceerd met het dringende advies om homoseksualiteit tussen mannen niet meer te bestempelen als criminele activiteit of als ziekte. Het zou echter nog tot 1967 duren voor het in Engeland werd gelegaliseerd en gedecriminaliseerd. Pas op 15 dec 1973 schrapte de American Psychiatric Association homoseksualiteit uit het lijstje van psychiatrische stoornissen. Hoewel Forster zijn homoseksualiteit in zijn vriendenkring nooit onder stoelen of banken heeft gestoken, is het wel te begrijpen dat hij dit voor het grote publiek geheim hield.

Marjon Nooij

Maurice is een roman in Victoriaanse stijl, vol verlangen, vertwijfeling en zich verloren voelen, zich afspelend in de middle upper class, waarin de zoektocht naar identiteit en klassenverschil centraal staat. Leraar Ducie, die ervan op de hoogte is dat Maurice uit een vaderloos gezin komt, ziet het als zijn nobele taak om de bijna vijftienjarige ‘onwetende ziel’ in te wijden in de geheimen tussen man en vrouw, en het uit te tekenen in het zand. ‘Alles hangt met elkaar samen – alles – en de schepping zit werkelijk prachtig in elkaar. Man en vrouw! O, het is zoiets moois!’ Het is nou niet direct informatie waar de jongen warm voor loopt en het wonder der schepping lijkt ver van zijn bed.

Op Cambridge maakt Maurice kennis met medestudent Clive Durham. Ze voelen zich beiden gentleman; carrière maken, respect krijgen en aanzien hebben is belangrijk, hoewel met name Clive nogal snobistisch is en niet wars van pretenties. Ze vermaken zich met studentikoze criquetwedstrijden. Tussen hen ontstaat grote genegenheid.

Maurice is eerlijk tegen zichzelf over zijn gevoelens voor Clive, maar doet toch zijn best een meisje het hof te maken, die echter instinctief aanvoelt dat er iets niet klopt. Clive en hij stoeien wat en het begint tussen hen te broeien, waarop Clive hem zijn liefde betuigt. Maurice houdt hem echter nog op afstand. Hij is onervaren, weet niet goed wat hij met zijn verlangens aan moet en herinnert zich het proces tegen Oscar Wilde uit 1895. Hij tracht zich daardoor aan te passen aan de verwachtingen en de geldende mores. ‘[…] het is de ergst denkbare misdaad, en je mag er nooit meer over beginnen.’ Maurice kan echter niet lang meer ontkennen dat hij zijns ondanks verliefd op Clive is, maar deze wil hun relatie naar een hoger niveau wil tillen en het zuiver platonisch houden. Fysieke intimiteit zou hun relatie maar bederven. ‘Zij hadden hun leven volmaaktheid gegeven, in ieder geval voor korte tijd.’

Wanneer Clive na een periode van ziekte voor een vakantie naar Griekenland vertrekt, lijkt hij ook op het ‘andere’ vlak genezen en schrijft zijn vriend: ‘Tegen mijn wil ben ik normaal geworden. Ik kan er niets aan doen.’ Clive trouwt – met de gedachte in het achterhoofd dat hij zijn stamboom en familielandgoed moet veiligstellen en zich moet conformeren om aan alle verwachtingen te voldoen –, maar de huwelijksnacht is meer een verplichte en technische aangelegenheid, daar de beide echtelieden niet weten wat er van ze wordt verwacht en Clive zich daar waarschijnlijk gemakkelijk achter kan verschuilen. Hij ontkomt niet aan de gedachte dat het huwelijk hem slechts ‘geestelijke vaagheid’ heeft gebracht, maar ook een respectabel aanzien.

Maurice blijft een regelmatige gast in het tanende huis van de Durhams. Het rivaliteitsgevoel is echter groot en hun vriendschap verandert totaal na Clives huwelijk. Ten einde raad bezoekt Maurice een arts – ‘[…] ook al zouden zijn lichaam en ziel geweld worden aangedaan. In deze wereld moest men trouwen of wegkwijnen.’ – hopende dat die hem kan genezen. Doch de dokter wuift alles weg als onzin; ‘zorg dat je de juiste vrouw vindt… dan zijn de moeilijkheden voorbij.’ Dan laat hij zich door Lasker Jones onder hypnose brengen. ‘Ik heb het al zolang ik mij kan heugen, en weet niet waarom. Wat is het? Ben ik ziek?’ Volgens Jones ‘kunnen frisse lucht en sport wonderen verrichten.’ Zelfhaat en suïcidegedachten dringen zich door eenzaamheid en liefdesverdriet aan de innerlijk gekwelde jongen op. Het is aangrijpend om te lezen hoe hij zich probeert te confirmeren aan de geldende waarden en normen.

Met in het achterhoofd dat homofobie, zelfs gepaard gaande met fysiek geweld, nog altijd bestaat, is Maurice nog steeds een actueel verhaal. Het is eerder al in 1977 verschenen in een vertaling van Theo Kars en Uitgeverij Nieuw Amsterdam heeft het onlangs opnieuw uitgegeven, waarbij er niet voor is gekozen om het te laten hertalen in meer hedendaagse schrijftaal. De stijl komt wat gedragen en gedateerd over, maar past wel goed bij de tijd waarin het is geschreven. Ook de destijds geldende omgangsvormen op de universiteit worden hierdoor schitterend in beeld gebracht. De erotiek is alleen tussen de regels te lezen, de auteur blijft terughoudend in zijn beschrijvingen.

Door het voorwoord te laten verzorgen door Splinter Chabot heeft de uitgever er waarschijnlijk op gegokt om ook het jongere publiek geïnteresseerd te krijgen voor de roman, vooral omdat de emoties die bij ontluikende seksuele gevoelens om de hoek komen kijken nooit zullen veranderen; laat staan de onzekerheden die opduiken wanneer je ontdekt dat je op je eigen sekse valt. Chabot noemt het een ‘sprookjesachtig liefdesverhaal’, maar het overgrote deel van de ervaringen van de hoofdpersoon zijn allesbehalve sprookjesachtig te noemen. Omdat de homoseksuele gevoelens door wetenschap, maatschappij en kerk niet serieus werden genomen, leidde dit bij Maurice en Clive tot onzekerheid, schaamte, ontkenning en zelfs walging en zelfhaat.

Op het landgoed van de Durhams ontmoet Maurice jachtopziener Alec. Ondanks het klassenverschil bloeit er een relatie op tussen de twee. Tot afschuw van Clive biecht Maurice op dat hij alles aan Alec heeft gegeven, niet alleen emotioneel, maar ook seksueel.

In zijn nawoord schrijft Forster dat Maurice is ontstaan door een ontmoeting met Edward Carpenter die diepe indruk bij hem heeft achtergelaten door een aanraking. In één jaar tijd schreef hij het manuscript dat hij heeft opgedragen ‘aan een gelukkiger jaar’, met geluk als leidmotief. Zelfs Forster zegt in 1960 dat zijn verhaal van vóór de twee wereldoorlogen ontegenzeglijk gedateerd is, met name door de atmosfeer en diverse anachronismen die erin voorkomen. De vroeg 20e-eeuwse mores staat natuurlijk ver van onze moderne realiteit af. Dit neemt niet weg dat we het heden ten dage als een klassieker kunnen lezen, waarin vooral Maurice de lezer het meest zal raken met zijn tragiek en onschuldige onbevangenheid. Pas wanneer hij zijn homoseksuele gevoelens erkent, verzet hij zich tot groot ongenoegen van zijn moeder tegen de Heilige Drie-eenheid.

Van William di Canzio verscheen in 2021 zijn debuutroman Alec, waarmee hij het vervolg schreef op Maurice vanuit het perspectief van Alec Scudder aan de vooravond van en tijdens de Grote Oorlog.

Maurice is een diep ontroerende roman over emotionele worstelingen, de zoektocht naar de eigen identiteit en begrip.

--

Eerder verschenen op Tzum


Titel: Maurice
Auteur: E.M. Forster
Vertaling: Theo Kars
Pagina's: 302
ISBN: 9789046831090
Uitgeverij Nieuw Amsterdam
Verschenen: september 2023

dinsdag 21 november 2023

Şaban Ol – De laatste voorstelling


Wanneer men een clown zijn circus afpakt

Je hebt eindelijk een dag voor jezelf om in alle rust te gaan schrijven aan een nieuw toneelstuk; geen afspraken in de agenda, maar je vergeet helaas de stekker van de voordeurbel uit het stopcontact te halen. En ja, dan gaat de bel. Dit overkomt ik-figuur Erhan Aksoy die al geruime tijd op de planken staat met het epische Turkse theaterstuk Droefheid der dingen. Voor de deur staat ‘een zeiknatte man met in zijn hand een bos anjers’ die zich voorstelt als Ender Soylu. ‘Is het toevallig dat mijn dag verstoord wordt door iemand wiens naam ‘zeldzaam’ betekent?’ Tot grote ergernis van Erhan stelt Ender zich wat al te voorkomend en bescheiden op, wanneer hij vertelt dat hij de voorstelling al 157 maal heeft gezien en bekent er zeer door te worden geraakt. ‘Ender heeft een liefde ontwikkeld door Droefheid der dingen. De spanning tussen Ender en mij verdwijnt.’

De nieuwsgierigheid van de ik-figuur naar de motieven van zijn uiterst trouwe bezoeker, nopen hem zijn fan binnen te nodigen. Ender steekt direct van wal met goede raad: meer visuele elementen, de pauze overslaan ten behoeve van het ritme van de voorstelling en derhalve de changementen op het toneel laten plaatsvinden, minder interactie met het publiek en vooral letten op dissonante intonaties. Gaandeweg worden zijn bemoeienissen dwingender. Ender Soylu lijkt het hele stuk naar zijn hand te willen zetten en hij ontpopt zich tot een heuse stalker.

Marjon Nooij

Şaban Ol (Aksaray, Turkije, 1962) groeit vanaf zijn zesde op in Bursa in een gezin met zes kinderen en een afwezige vader die als arbeidsmigrant in Nederland verbleef. Vanwege gezinshereniging verhuist het gezin naar Alkmaar, waarna Ol op zijn zestiende volgt. Hij raakt daar gefascineerd door Filmtheater Provadja en besluit een regisseursopleiding te volgen. In 2000 is hij één van de oprichters van de interculturele theatergroep Theater RAST – het huisgezelschap van Podium Mozaïek in Amsterdam West –, waarvan hij de artistiek leider is. Hij vertaalt toneelstukken van het Nederlands naar het Turks. Eerder schreef hij in het Turks twee dichtbundels, nu gevolgd door zijn, eveneens in het Turks geschreven, debuutroman De laatste voorstelling die zich afspeelt in Beyoğlu (vroeger Pera), een kosmopolitische wijk in Istanbul. Erhan Gürer heeft de roman vertaald naar een zeer levendig Nederlands. De hoofdpersoon van De laatste voorstelling is geïnspireerd op bestaande Turkse theatermaker Ferhan Şensoy (1951-2021).

Wanneer Erhan de suggesties van Ender ten uitvoer brengt, stuit dat op ongenoegen van Cafer, de uitbater van het theatercafé, die zijn omzet van de drankverkoop ziet dalen en vreest dat hij zijn gezin niet meer kan onderhouden. Cafer oppert om de versnaperingen te verkopen tijdens de changementen. ‘Het zou een perfect Verfremdungseffekt opleveren’ ten behoeve van de nostalgie. Dat Cafer uiteindelijk de traditionele Turkse koffie en bieren inruilt voor commerciële, westerse eenheidsworst-merken is Erhan, net als de goedbedoelde tips van Ender, een doorn in het oog.

‘Jullie hebben een figurant van me gemaakt op mijn eigen podium. Mijn stuk verkracht, verdomme. Rot op! Ga van mijn podium af!’

In Beyoğlu, waar het wemelt van de louche en onfrisse nachtclubs, belandt Erhan in de Moulin Rouge om zich te verpozen. Ook Ender duikt daar plotsklaps op. Aan het eind van de avond krijgt Erhan een exorbitante, maar dubieuze rekening voorgeschoteld, waartegen hij protesteert. Dit resulteert in het krijgen van klappen en trappen, en hij belandt in een cel met 15 andere mannen, met tegenover hen een cel met transseksuelen. Wanneer hij hoort dat er aangifte tegen hem is gedaan, is dat het begin van een reeks kafkaëske ervaringen die steeds beklemmender gaan aanvoelen. Zo krijgt hij ineens een brief van het Ministerie van Cultuur, waaruit blijkt dat de censuurcommissie ook zíjn theaterstuk in de smiezen heeft:

‘We hebben geconstateerd dat u in uw stukken bovenmatig gebruikmaakt van slang en scheldwoorden. Dat druist in tegen onze nationale en morele waarden, zeden en tradities en heeft een slechte invloed op de jeugd. We hopen dat u begrip zult hebben voor de situatie en het nodige zult aanpassen. […]. Als u niet gehoorzaamt, kunnen we u een boete opleggen en kan uw theater worden gesloten.’


Wat Erhan echter grote zorgen baart, is dat Ender – zijn trouwste fan – van de aardbodem lijkt te zijn verdwenen. Tot zijn opluchting staat zijn vriend na verloop van tijd ineens voor zijn deur en vertelt hij zíjn kant van het verhaal.

Ol heeft een aantal autobiografische elementen verwerkt in zijn roman, maar schroomt ook niet om maatschappijkritisch te zijn. Zo haalt hij de censuur in Turkije aan, de corruptie, het verbod op transseksualiteit, de gevaarlijke en rechteloze positie van de lhbti’ers en het oppakken van mensen die toevallig op de verkeerde plek waren, zoals hem zelf ook is overkomen toen er een bom ontploft was bij een synagoge. Ook in zijn moederland zal zijn roman verschijnen en hij zegt goede hoop te hebben dat zijn tekst niet gecensureerd zal worden.

In verband met zijn Poolse tournee belandt Erhan voor een festival in Krakau, waarna het gezelschap doorreist naar Amsterdam, waar hem het trieste nieuws bereikt dat de bevriende transseksueel Tutku onder verdachte omstandigheden dood is gevonden. Bij terugkeer in Istanbul wacht hem een onaangename verrassing. ‘Ze hebben de clown zijn circus afgepakt.’ Het maakt duidelijk dat het ook de artistiekelingen niet gemakkelijk wordt gemaakt om hun creativiteit op hun eigen manier tot uiting te brengen.

‘Na afloop is er een staande ovatie en nodigt Demir ons en de andere festivaldeelnemers uit voor een diner in het Turkse restaurant Beyoğlu. Ik heb mijn hele leven in Beyoğlu doorgebracht, het staat centraal in Droefheid der dingen, dus ik weet niet of ik een surrogaat kan verdragen.’


De laatste voorstelling is een strak gecomponeerde roman, met een compacte plot, maar door de gelaagdheid toch een volle roman. Het staat bol van absurdistisch symbolisme, waarbij het Turkse systeem op gitzwarte, maar humoristische wijze op de hak wordt genomen. Door de geraffineerde en stapsgewijze opbouw wordt langzaam maar zeker steeds duidelijker in welk wespennest de ik-figuur zich bevindt. De spetterende dialogen maken deze debuutroman tot een feest om te lezen.

--

Eerder verschenen op Tzum


Titel: De laatste voorstelling
Auteur: Şaban Ol
Vertaling: Ender Gürer
Pagina's: 160
ISBN: 9789083210896
Uitgeverij Jurgen Maas
Verschenen: augustus 2023

zondag 12 november 2023

Arjen van Meijgaard - Pretpark Paradijs en andere verhalen


Suggestieve, onorthodoxe verhalen, met soms een macaber tintje en een sterke pointe

‘De zwemmer zwemt niet meer.’ Met deze sterke en suggestieve zin begint Van Meijgaard het eerste verhaal in deze bundel. De voyeuristische dame bespiedt de man dagelijks, genietend van zijn jonge lichaam, maar ook ietwat gegeneerd. ‘Op het moment dat hij zijn zwembroek uitdoet, draait ze discreet de verrekijker de andere kant op.’ De grote vraag is of zíj zich eigenlijk wel onbespied mag wanen.

Arjen van Meijgaard (Den Haag, 1973) is docent Nederlands op de School voor Jong Talent, onderdeel van het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. In 2017 debuteerde hij met de roman We hebben alles bij ons, in 2022 gevolgd door De laatste klanken van Icarus. Onlangs verscheen bij Uitgeverij kleine Uil de verhalenbundel Pretpark Paradijs, met daarin een twintigtal zeer uiteenlopende korte verhalen die eerder zijn gepubliceerd in diverse literaire tijdschriften. Een deel daarvan werd ook genomineerd voor literaire prijzen.

Marjon Nooij

Het schrijven van een bespreking van een verhalenbundel kost soms wat hoofdbrekens, omdat er meerdere kleine plots te lezen zijn en je nooit aan alles aandacht kunt besteden. De verhalen zijn zeer divers van opzet, setting, onderwerp, perspectief en sfeer; soms geestig, dan weer absurdistisch. Subtiele aanwijzingen vallen bij overdenken of herlezing goed op zijn plaats. Er wordt mooi gebruik gemaakt van de techniek show, don’t tell. Het gebruik hiervan is geen wet van meden en perzen – soms móet je gewoon iets vertellen ter verduidelijking –, maar het geeft duidelijk meer kracht aan het verhaal.

Een verrukkelijk schurend verhaal is ‘Mannen’, waarin Lucas opgroeit zonder vader. Hij hoort zijn moeder tegen iedereen vertellen dat hij is overleden, maar Lucas weet donders goed wie het is en hij volgt hem soms. Bij Lucas thuis komen er regelmatig mannen over de vloer, soms eenmalig, soms frequenter, maar meestal ontwijkt hij de heren door uren door de stad te slenteren. Geleidelijk ontstaat er in zijn kinderlijke logica een vertederend plannetje om zijn moeder in bescherming te nemen tegen de lange rij vreemde bezoekers.

‘Wie zijn vader is, is hem bekend, maar daar blijft het ook bij. Het is de man die drie straten verder woont en getrouwd is met een vrouw met één arm. Lang heeft Lucas gedacht dat zijn vader bij die vrouw bleef, omdat hij medelijden met haar had, maar als hij zijn moeder mag geloven, is het een ongevoelige man die alleen aan zichzelf denkt. Bij de eenarmige vrouw heeft zijn vader een tweeling. Twee meisjes die drie jaar jonger zijn dan Lucas. Hij groet de meisjes als hij ze op straat tegenkomt en weet dat zij niet weten wie hij is. Hij is er trots op hun halfbroer te zijn, ook al zal hij dat nooit zeggen.’


In het morbide, maar humoristische verhaal ‘De barbier’ hoopt Willem zichtbaar op te knappen van een goedgeknipte coupe. De klassieke eenmanszaak lijkt een weldaad van rust en oprechte aandacht, maar een kopje koffie weigeren lijkt uit den boze. De kapper gaat er prat op om het hele hoofd onder handen te nemen en het vandaag helemaal af te maken: oor- en neusharen, wenkbrauwen, snor én baard. En ook dat kan Willem niet weigeren…

Het titelverhaal ‘Pretpark Paradijs’ vertelt over iemand die een aantal weken opgesloten zal worden. Waarom dat is, wordt heel langzaam duidelijk. Maar niet voor de ik-figuur. ‘Omdat ik geen grens zie tussen werkelijkheid en fictie. Nooit gezien heb. Dat is tenminste wat ze denken.’

Het motto dat uit Kroniek uit een leven dat voorbijgaat van Fernando Pessoa komt, geeft eigenlijk al aan dat er in deze bundel sprake is van een varia van verhalen met een wat onorthodox karakter. 

‘Spring niet te lichtvoetig om met alles wat er maar aan trivialiteit en banaliteit in het leven moge zijn, met wat tragisch is en triest, met wat blijdschap brengt of onbeduidend lijkt.’


Het verhaal ‘Expositie’ is een knipoog naar het hoofdpersonage uit Van Meijgaard’s laatste roman De laatste klanken van Icarus. De ik-figuur wordt door een passante opgemerkt, wanneer hij als straatmuzikant bij de ingang van een museum viool staat te spelen. Tegen een riante vergoeding wordt hij ingehuurd om op een expositie voor de muziek te zorgen. ‘Misschien klinkt het af en toe te melancholisch, maar trieste vrolijkheid bestaat ook.’ Wanneer ze hem na afloop nog even thuis uitnodigt voor een afzakkertje, ziet hij nogal macabere schilderijen hangen met bloederige taferelen. Door dit gegeven als een spiegelplot in zijn korte verhaal te verwerken, rondt de auteur het verhaal af met de illusie van een femme fatale.

Van Meijgaard weet de lezer stante pede zijn verhalen in te trekken door met een sterke zin af te trappen en zich te beperken in het weggeven van hints. Het verhaal wordt binnen de kaders getoond, maar door spanningsvelden te creëren en spaarzaam te zijn in het beschrijven van details, wordt de lezer uitgenodigd om out-of-the-box te gluren.

Het overgrote deel van de verhalen eindigt met een sterke pointe, die verrassend is en soms zelfs een spannende toets of een plottwist aan het verhaal geeft. De auteur weet in een relatief beperkt aantal bladzijden een krachtig verhaal neer te zetten.

Een verhalenbundel leent zich over het algemeen niet voor binge-reading, daar elk verhaal het verdient om er nog even op te kauwen. Ondanks dat we net één verhaal tekort komen om er de adventsdagen mee te vullen, lenen de verhalen zich bij uitstek om in de donkere dagen te lezen of te worden voorgelezen. 

--

Eerder verschenen op Tzum


Titel: Pretpark Paradijs en andere verhalen
Auteur: Arjen van Meijgaard
Pagina's: 156
Uitgeverij kleine Uil
ISBN: 9789493323100
Verschenen: november 2023


zondag 5 november 2023

Alexander Reeuwijk - Oog in oog met de goden


Uitzonderlijk gelaagd boek over de dansende Shiva en zijn makers

In 2013 loopt Alexander Reeuwijk in Amsterdam het Aziatisch Paviljoen van het Rijksmuseum binnen en kijkt hij ‘recht in de ogen van de Nataraja, de dansende Shiva, een grote bronzen sculptuur die op een sokkel midden in de zaal stond opgesteld. Ik kon er letterlijk en figuurlijk niet omheen en werd gevangen in zijn blik.’ Hij kijkt en beschrijft de god met het androgyne uiterlijk minutieus, waarbij er tal van vragen oprijzen naar de betekenis van de vele symbolen, de tegenstellingen – onder andere schepper en vernietiger – die de god vertegenwoordigt, de herkomst en gebruiken.

Die ontmoeting met het anderhalve meter hoge beeld resulteerde onlangs in het verschijnen van zijn boek Oog in oog met de goden, met als ondertitel: Een zoektocht naar Indiase bronzen en hun makers. De dansende vierarmige hindoegod Shiva, is in de hoedanigheid van Nataraja een van de meest aanbeden goden in voornamelijk het zuiden van India en maakte grote indruk op hem, hoewel hij op dat moment nog niet wist waar het beeld uit die andere cultuur voor staat.

Marjon Nooij

Alexander Reeuwijk (1975) studeerde fysiotherapie, maar na zijn afstuderen kreeg het reisvirus hem in zijn greep. Hij schreef over landen als Indonesië (o.a. Reizen tussen de lijnen en Varanen, orang-oetans en paradijsvogels) en Iran (Achter de sluier het land), en schreef hij over de geschiedenis van de evolutieleer in Darwin, Wallace en de anderen. Tevens is hij regelmatige gast in het radioprogramma Vroege vogels waar hij de mooiste en opvallendste internationale natuurboeken bespreekt en schrijft hij voor het literaire vogelaarstijdschrift De scharrelaar.

Zijn fascinatie voor de Shiva in de verschijningsvorm van Nataraja – de koning van de dans – en het plan om er onderzoek naar te doen, leidt hem naar India, waar hij zich jarenlang onderdompelt in zijn zoektocht. Een bezoek aan Vasanth, een bronzen beeldenmaker (stapathi) in het Zuid-Indiase dorp Bommayapalayam, in de deelstaat Tamil Nadu, resulteert in een hechte vriendschap met de familie die hem zelfs een appartement aanbiedt op de bovenste etage van hun huis. Gedurende de laatste zeven jaar bezoekt Reeuwijk het land met grote regelmaat en woont hij bij elkaar drieënhalf jaar bij de familie, waarbij hij alle perioden van het jaar van nabij meemaakt en ook de familie van binnenuit goed leert kennen. Heel bijzonder is hun vertrouwen in hem en dat de familieleden hem toestemming geven om ook over hen te schrijven. Dit resulteert in een dagelijks terugkerend ritueel; lunch met Vasanth.

Tijdens hun gesprekken leert hij de gebruiken en de geheimen kennen van het metier van de bronzen beeldenmakers, hoort hij niet alleen over Indiase tradities – hij laat bijna zijn haar afscheren tijdens een ritueel waarbij kinderen worden geschoren –, religieuze festivals en hun symbolisme, het gebruik van de zandtekeningen, de betekenis van de beelden en het leven op het platteland, maar tevens over de voortschrijdende modernisering, tegenslagen en politieke aangelegenheden. Waardevol en interessant is de openheid van Vasanth die intieme details met Reeuwijk deelt; zoals familieperikelen, zijn toekomstvisie, het despotisme van de pater familias, uithuwelijking versus liefdeshuwelijken en hoe hij aankijkt tegen rituelen en tradities, en daar een modernere visie op heeft. Over zijn kinderen zegt hij:

‘‘Het enige wat ik hoop is dat ze gelukkig worden. Van mij hoeven ze helemaal niets en mogen ze doen wat ze willen. Ik zal ze nergens om veroordelen. Ze mogen studeren wat ze willen en mogen later zelf hun partner zoeken, maar als ze liever willen dat ik het doe, zal ik het met liefde voor ze doen. Kanaga en ik proberen ze zo goed mogelijk voor te bereiden op de toekomst, voor zover we dat kunnen uiteraard. Het enige wat ik belangrijk vind, is dat ze weten waar de familie vandaan komt. Ja echt, het allerbelangrijkste in het leven zijn mijn kinderen, Yazhini en Dhiya.’’


D
aarnaast knoopt Reeuwijk op zijn zwerftochten gesprekken aan met allerhande mensen die de religie en gebruiken kennen of beleven, bezoekt hij musea en duikt hij veelvuldig in de archieven op zoek naar gebeurtenissen uit het koloniale verleden en naar de geschiedenis van de Chola-periode, waarin veel bronzen zijn vervaardigd. Een zoektocht naar handelaars in aziatica leidt hem naar Parijs, waar hij behoorlijk vasthoudend moest zijn om informatie te verkrijgen over de omstreden praktijken van de handelaars Gabriel Jouveau-Dubreuil en de Chinese C.T. Loo.

De ooit in tijden van gevaar begraven beelden worden nog dagelijks gevonden bij werkzaamheden. Veel beelden zijn in de koloniale periode geroofd, de grenzen over gesmokkeld en verhandeld. In 1972 ontstond er een wet die bepaalde dat het Indiase cultureel erfgoed beschermd dient worden. Hierdoor wordt er wereldwijd driftig gezocht en teruggehaald wat is opgespoord. Helaas verdwijnen de teruggekeerde bronzen in een Indiaas depot. Hoe controversieel het misschien ook is – of niet – dat er zich een bronzen Shiva in Amsterdam bevindt, maar menig lezer zal het met eigen ogen willen aanschouwen in ‘Het Rijks’.

Oog in oog met de goden is een uitzonderlijk gelaagd boek; het resultaat van een jarenlang onderzoek en de innige vriendschap met de familie van zijn vriend. Hij beschrijft het proces dat bij het beeldenmaken komt kijken, het fluweelzachte zand van de oevers van de rivier de Kaveri dat bij uitstek geschikt is om de kleinste details te verkrijgen, en het kastensysteem van de stapathi’s. Hij bezoekt in tempels het heilige der heiligen en festivals waarbij Nataraja, ritueel gewassen, aangekleed en behangen met bloemenkransen, in een processie aan touwen door de straten wordt getrokken.

‘Ik stap uit de haag van toeschouwers en loop naar het touw. Maar vlak voordat ik me tussen de trekkers heb gewurmd, het touw kan vastpakken en mee wil gaan trekken, wijst Kannan me op mijn slippers. ‘Die moeten uit, Alex!’ gilt hij boven de muziek, het gegil en gejoel uit. ‘Je trekt de wagen op blote voeten, uit eerbied voor de goden!’
Uiteindelijk help ik ruim twee uur mee met het trekken, tot we het platform bereiken waar de processie vanochtend om acht uur begon. Het is inmiddels donker geworden. Onder luid gegil en applaus en onder begeleiding van trommels, schellen en toeters wordt de praalwagen aan de aanlegplaats geparkeerd, na een paar minuten gevolgd door de tweede praalwagen met Sivakami. De rondgang heeft in totaal bijna negen uur geduurd. Sommigen hebben al die uren getrokken – terwijl mijn handen na een luttele twee uur al branden door het ruwe touw, mijn voeten zeer doen van het asfalt en ik mijn shirt kan uitwringen. Toch voelt het als een louterende ervaring.’

 

Reeuwijks schrijfstijl is zeer verzorgd en meeslepend, waarbij hij zijn eigen handelen af en toe humorvol op de hak neemt. Maar de verbondenheid met de familie en het zich openstellen voor alles wat het land hem biedt, doen ook iets interessants met hem en laten hem uiteindelijk ‘keel-dichtsnoerend’ reflecteren op zijn eigen handelen.

--

Eerder verschenen op Tzum


Titel: Oog in oog met de goden
Auteur: Alexander Reeuwijk
Pagina's: 400
Uitgeverij Querido
ISBN: 9789021468518
Verschenen: augustus 2023


zondag 15 oktober 2023

Laure Murat – Proust, roman familial


Het ideale dessert (madeleine) na de ‘Recherche’

Het voordeel van het lezen van de romancyclus Op zoek naar de verloren tijd, of beter À la recherche du temps perdu, is dat je dan zonder schuldgevoel allerlei essays die over dit werk verschijnen kan lezen. Sedert ik dit monumentale werk heb gelezen, is het alsof hij, Marcel Proust, een deel van mezelf is geworden. De boeken van Proust staan te pronken in de boekenkast en telkens ik er even naar kijk, is dat toch wel met enige voldoening. Gelezen! Voor degene die dit nog niet deed; ik kan het u enkel maar aanraden.

En nu dus mijn eerste echte essay over dit monumentale werk. De keuze is gevallen op dit net verschenen werk van Laure Murat: Proust, roman familial.

Eric Waut

In dit verslag van een experimentele lezing van de ‘Recherche’ introduceert de auteur ons in de wereld van de personages uit deze romancyclus. Een wereld die ze kent daar haar familie heel wat van deze personages, of eerder personen die model stonden hiervoor, uit dit werk of de omgeving van Proust heeft gekend. Tijdens haar jeugd hoorde ze namelijk over hen praten alsof het familieleden waren die elk moment op visite konden komen. Zinnen van de hertogin van Guermantes verrijkten of verstarden de dagdagelijkse gesprekken. Een leven dat zich afspeelde op een flinterdunne barrière tussen fictie en werkelijkheid.

De auteur begint dit werk met een verwijzing naar een bepaalde scène in de bekende reeks Downtown Abbey, waarbij de butler met een meetlint de afstanden controleert tussen de couverts. Zij zag enig verband met de sociale structuur van het milieu waarin ze zelf was opgegroeid en begon zich te verdiepen in dit wereldje van gewoonten, normen en aristocratische manieren. Veel studie diende ze niet te doen daar ze zelf van adel is. Ze is de dochter van Napoleon Murat en Inès d’Albert de Luynes.

Ze beschrijft dan ook haar jeugd, het opgroeien in een soort van fictie van erfelijkheid en prestige met lange titels, waarbij ze klaar werd gemaakt om mee te werken aan het bewaren hiervan. Maar alles draaide anders uit toen ze haar moeder confronteerde met haar geaardheid. Haar moeder kon het niet aanvaarden dat haar dochter lesbisch bleek te zijn. De passage waarin de auteur vertelt over de reactie van haar moeder is hartverscheurend. In een eerste reactie omschrijft ze haar dochter als ‘fille perdue’ en later via een brief, de enige die de koude en afstandelijk moeder aan haar dochter ooit schreef, wordt elk contact verbroken.

‘Ta relation n’est pas assimilable à un lien familial.’


Vanaf deze passage besef je dat literatuur voor de auteur een uitweg of een verklaring was voor het leed dat haar was aangedaan. Het feit dat haar eigen identiteit niet werd aangenomen door haar omgeving. Met die woorden van haar moeder werd haar onverbiddelijk een deel van haar legitimiteit ontnomen.

Het boek beschrijft hoe Proust het wereldje van de aristocratie en rijkere burgerij heeft opgenomen in zijn ‘Recherche’. Was het kritiek op de aristocratie of op sommige personages zelf? Hun afstandelijkheid, snobisme en het ijveren voor behoud van hun genealogische legitimiteit lijkt volgens de auteur de rode draad te vormen van de analyse van Proust. Of toch niet? Een passage die de auteur omstandig heeft beschreven, tevens één van de meest opmerkelijkste volgens mij uit gans de ‘Recherche’, lijkt misschien wel een kantelmoment. Het betreft de passage op het eind van deel III, De kant van de Guermantes, waar Charles Swann aan de Guermantes komt vertellen dat hij ongeneeslijk ziek is. De afstandelijke reactie, bijna ergernis dat ze moeten kennis krijgen van dit leed, is mij steeds bijgebleven. Maar wat Proust hier deed is niet echt duidelijk, kritiek op de adel of een bepaalde karaktertrek van de Guermantes?

Verder is dit boek ook fascinerend om te lezen daar het bijna een sociologische studie is van de adel in Frankrijk alsook de houding van de Franse maatschappij ten aanzien van homoseksualiteit. De adel die zijn positie, met enkele heropflakkeringen, verloor ingevolge de Franse Revolutie, maar deze probeerde te behouden; en homoseksualiteit die ten tijde van Proust op illegale wijze diende te worden beleefd.

Naar het einde toe lijkt ze toch positief bepaalde gebeurtenissen te benaderen. Mooi wordt het wanneer ze een beschrijving geeft van haar vader. Deze was onder andere actief in de kunstwereld, zoals producer van enkele films. Soms weet ze op grappige wijze haar vader als wereldvreemd te omschrijven. Zo is er de passage waarbij deze voor de eerste keer gebruik maakt van een lijnbus en bij het instappen tegen de chauffeur gaat zeggen waar hij dient te zijn, alsof hij een taxichauffeur aanspreekt.

Maar dat ze nog met veel liefde terug kan kijken naar haar familie bewijst bijvoorbeeld de passage waar ze vertelt over het lezen van de ‘Recherche’. Dit, in de oude Pléiade van haar vader waarbij ze de aanduidingen in de marge ontdekt. Alzo ontmoet ze een man die net als zij kon wegduiken in een magische wereld van fictie. Vader en dochter hadden onmiskenbaar iets gemeenschappelijk: de literatuur.

Voor de auteur lijken de opzoekingen dan ook een helend effect te hebben om de reactie van haar familie een plaats te kunnen geven. Proust informeerde haar over haar achtergrond. Bij het lezen van zijn werk is ze samen met Proust een observator die leest over zijn/haar leven en die hem/haar wist te troosten en verzoenen met een zoektocht naar een verloren tijd.

Ik heb dan ook bijzonder van de diverse observaties en analyses van dit egodocument kunnen genieten. Het ideale dessert (madeleine) na de ‘Recherche’. Hopelijk komt het op termijn uit in een Nederlandse vertaling.

Over de auteur

Laure Marie Caroline, princes Murat, is geboren op 4 juni 1967 te Neuilly-sur-Seine. Historicus van opleiding en docent aan de University of California-Los Angeles. Ze heeft al enkele werken op haar naam zoals: L'homme qui se prenait pour Napoléon. Pour une histoire politique de la folie en La maison du Docteur Blanche. Histoire d’un asile et de ses pensionnaires, de Nerval à Maupassant...

Titel: Proust, roman familial
Auteur: Laure Murat
Pagina's: 252
ISBN: 9782221271308
Uitgeverij Robert Laffont Foreign Rights
Verschenen: augustus 2023

zaterdag 30 september 2023

Louis Spohr – Levensherinneringen. Zelfportret van ‘de Duitse Paganini’

 

Hoort echt in de betere verzameling!

Het levensverhaal van de Duitse muzikant-componist-orkestleider Louis Spohr (1784-1859) leek een veelbelovende aanwinst te zijn voor de reeks van Privé-domein bij de Arbeiderspers. En het deed ruimschoots aan de verwachtingen. Eindelijk nog eens een autobiografie waarbij ook zijdelings een schets van een bepaalde periode in de geschiedenis wordt weergegeven. Na het lezen van deze biografie heb je een goed beeld gekregen van een maatschappij die ondergedompeld werd in een sfeer van vooruitgang. Een maatschappij die herstelde van de Napoleontische oorlogen.

Eric Waut

Louis Spohr wordt in 1784 te Braunschweig geboren als oudste kind van Karl Heinrich Spohr (doctor in de geneeskunde) en Ernestine Henke. Zijn ouders waren muzikaal aangelegd en hij vergezelde hen op gelegenheidsconcerten.

‘Ik was begiftigd met een heldere sopraanstem en ik begon eerst met zingen, en op mijn vierde of vijfde jaar mocht ik al tijdens de muziekavonden met mijn moeder duetten zingen. Het was rond deze tijd dat mijn vader voor mijn verlangen zwichtte en op een jaarmarkt een viool voor me kocht, waar ik vanaf dat moment onophoudelijk op speelde.’

Hij kreeg dan ook de nodige opleiding, mede dankzij zijn beschermheer: de hertog van Braunschweig (Karel Willem Ferdinand van Brunswijk-Wolfenbüttel). Kaderend in zijn opleiding vergezelde hij als leerling een andere violist, Franz Eck (1776- ca. 1810), op een reis naar Sint-Petersburg. Bij deze reis (1803-1805) ontwikkelde hij zich verder als violist en componist. Tussen 1805 en 1812 was hij aangesteld als hofkapelmeester te Gotha bij de hertog August van Saksen-Gotha-Altenburg. Hij trad in deze periode nog op andere plaatsen op en organiseerde ook de Frankenhäuser Musikfeste.

Tussen 1813 en 1814 was hij dirigent te Wenen waar hij onder andere bevriend raakte met Ludwig von Beethoven. Vervolgens begon hij aan een grote concertreis door Duitsland, Zwitserland en Italië. In 1817 vertoefde hij als dirigent te Frankfurt. Echter, later was hij weer op rondreis (België, Londen, Parijs,..). Pas in 1822, leek hij wat tot rust te komen en werd hij hofkapelmeester aan het hof van keurvorst Willem II van Hessen-Kassel. Hij ondernam vanaf dan geen grote concertreizen meer. Hij bleef te Kassel tot aan zijn dood.

Louis Spohr huwde in 1806 met de harpiste Dorette Scheidler (1787-1834). Ze kregen drie dochters. Zijn vrouw vergezelde haar man op zijn concertreizen. Ze traden ook regelmatig samen op. Na de dood van Dorette hertrouwde Spohr in 1836 met de dochter van een vriend: Marianne Pfeiffer (1807-1892).

Van Spohr wordt beweerd dat hij de eerste was die als dirigent gebruik maakte van het bekende stokje.

Schets van het leven van een muzikant

De verdienste van deze autobiografie is het beeld dat wordt geschetst van de uitdagingen voor een succesvol muzikant-componist aan het begin van de 19de eeuw. Het is reizen van de ene plaats naar de andere in moeilijke omstandigheden. Dikwijls is het aanpassen aan plaatselijke gebruiken en moet men met de nodige diplomatie, gebruikmakend van introductiebrieven, de plaatselijke notabelen vragen of men concerten mag organiseren. Daarbij diende hij te worden bijgestaan door plaatselijke orkesten. Soms waren de leden hiervan niet zo talentvol.

Meermaals lezen we dat de kritieken aangaande concerten positief waren, doch dat hij amper iets kon overhouden na betaling van de kosten. De rondreis door Italië was bij momenten wel succesvol, met onder andere een optreden in de Scala van Milaan, doch er zijn enkele passages waar je echt medelijden krijgt met Spohr. Maar vooral met zijn vrouw en kinderen.

‘’s Nachts was er sneeuw gevallen, dus bij het vertrek de volgende ochtend was het bitterkoud. Daarom stuurde ik drie paarden terug en liet Dorette en de kinderen ook maar lopend verdergaan [...].’

 

Vergezeld van vrouw en kinderen heeft hij op de terugreis uit Italië op gegeven moment totaal geen inkomsten meer en dient hij geld te lenen van een kennis. Men kan zich de vraag stellen of dit wel verantwoord was tegenover zijn gezin. Maar dat was blijkbaar de manier hoe men aan de bak kwam.

Eens hij op een bepaalde plaats vertoeft komen kandidaat-leerlingen zich aanbieden, wat dus zorgde voor extra inkomsten. Dan diende hij nog de tijd te vinden om te componeren, blijkbaar dikwijls op bestelling van plaatselijke notabelen. Het is dan ook opmerkelijk dat we daarbij ook nog dikwijls verslag krijgen van uitstapjes, wandelingen, beklimmingen van bergen en bezoek aan musea. Waar haalde hij de energie?

Schets van een maatschappij

Het bijzondere van deze autobiografie is het verhaal dat zijdelings aan bod komt van een maatschappij die op sociologisch en politiek vlak enorm aan het wijzigen is. We zien bijvoorbeeld hoe Louis Spohr durft in te gaan tegen bepaalde conventies. Hij lijkt als het ware symbool voor de burger die in opstand durft komen tegen de gezagsdragers.

Knap is het verhaal van een voorval te Engeland waar hij op gegeven moment uitgenodigd werd voor een muziekavond bij een lid van de koninklijke familie. Hij gaat daarbij in tegen het gebruik dat muzikanten niet mochten aanwezig zijn tussen de gasten. Hun taak was voor muziek te zorgen en voor de rest konden ze in een afzonderlijke plaats wachten tot ze aan de beurt kwamen. Spohr weigerde dit resoluut; met succes. Later krijgt hij het ook aan de stok met zijn broodheer te Kassel, wanneer een toestemming voor een kleine concertreis er maar niet komt. Hij vertrekt dan maar zonder toestemming.

We zijn tevens getuige van een kantelmoment te Kassel waar de hertog zich verplicht zag een Grondwet aan te nemen (1831). Periode van de revoluties. Louis Spohr is zeer gedetailleerd in zijn biografie over deze gebeurtenissen. De kleine verhaaltjes, roddels, van het hofleven komen daarbij uitgebreid aan bod.

Opvallend is dat Spohr heel wat te vertellen heeft over de plaatsen die hij bezocht. Bij sommige passages had ik de indruk dat ik reisbrochures aan het lezen was. Zijn we getuige van het ontstaan van het moderne toerisme? We krijgen van Spohr zelfs tips over de beste strategie voor een bezoek aan het Uffizi te Firenze.

‘Op de eerste dag dat ik de galerie bezocht bekeek ik alle kunstwerken van de vaste collectie lang en aandachtig, voordat de kamers geopend werden waarin de geselecteerde kunstwerken staan.’

 

Bij een volgende reis naar Italië zal dit boek een ideale reisgids zijn. Spohr weet ons hier prima te onderhouden en sommige plaatsen zijn intussen toegevoegd aan mijn 'bucketlist'.

In de marge

Gaandeweg begint men toch de persoon Louis Spohr te doorgronden. Het is uiteraard niet evident, daar zelfkritiek niet zijn beste kant is. Ik stel mij bijvoorbeeld de vraag hoe het moet geweest zijn voor zijn gezin; al dat reizen. Dikwijls in niet al te beste omstandigheden.

Opvallend zijn de passages waar hij gedetailleerd verslag brengt van lovende kritieken aangaande concerten en composities. Je zou kunnen vermoeden dat hij toch een beetje ijdel was. Verder lijkt hij zeer negatief voor gevestigde namen zoals Beethoven en Paganini. Je zou kunnen stellen dat hij een koele bewonderaar is met vooral veel aandacht voor hun mindere eigenschappen. Jaloers?

Ook kunnen we regelmatig lezen hoe Spohr best autoritair kan zijn voor de leden van zijn orkest. Soms neemt hij bewust wat afstand, ten einde zijn gezag te kunnen bewaren. Maar hij lijkt wel een neus voor talent te hebben en overtuigt zijn werkgevers hen aan te werven.

Maar het beeld dat ik van Spohr heb gekregen is dat van een harde werker. Ambitieus, gedreven en met zin voor avontuur.

Tenslotte

Niet elke uitgave in de reeks Privé-domein kan ons bekoren. Echter, deze is een aanrader. De vertalers, Casper Bleumers en Frits Wagenvoorde, hebben prima werk geleverd. Het voorwoord van Maarten ’t Hart is de ideale introductie.

Hoort echt in de betere verzameling!

--

Titel: Levensherinneringen. Zelfportret van “de Duitse Paganini”
Auteur: Louis Spohr
Vertaling: Casper Bleumers en Frits Wagenvoorde
Pagina's: 611
ISBN: 9789029547925
Uitgeverij Arbeiderspers
Verschenen: augustus 2023

Pieter Bierhaus - Rotzak


Knock-out

Het boek Rotzak stond al een tijd lang te schreeuwen in de huiskamer om gelezen te worden. De knalgele omslag met de opmerkelijke vette typografie had zich al lag en breed in mijn onderbewustzijn genesteld. Er was geen ontkomen aan. Afijn, na het lezen van de 415 pagina's zit ik nu versuft bij te komen van de hoeveelheid bier, geweld, gevechten, boksscholen, (natuurlijk) de voetbalwedstrijden van Vitesse, het leven in Ernum en de talrijke kletspartijen. Wat een boek. Een eerlijk en bewogen levensverhaal van een tijdgenoot.

Philipp van Ekeren

De schrijfstijl van Peter Bierhaus is kaal, krachtig en recht voor z’n raap. Geheel vanuit de eerste persoon enkelvoud verteld in de taal van een doorsnee burger uit Arnhem. Geen bijvoeglijk naamwoord te vinden, geen metafoor te bekennen, geen taalverfraaiing of poëtische omschrijving. Alleen doorspekt met Arnhem's dialect dat steevast Ernums wordt genoemd. Van Vitesse afgekort tot ‘Vites’ tot ‘Kiek je een bietje uut’ of de kleuren van Vitesse 'geelswert'. Niets ontziend beschrijft het hoofdpersonage Robbie zijn leven. Alles wat hij denkt en voelt, wordt opgeschreven. Je gaat zijn onmacht voelen, zijn keuzes en opportuniteit begrijpen. Tot zijn woede aan toe. ‘Hard worden’ is zijn devies om te overleven. In staccato geschreven, zodat het ook bij de lezer extra hard aankomt. Geen woord is overbodig. Maar het maakt wel indruk. Heftig soms, erg heftig. Als een bokswedstrijd:


‘De Finale. Vijf rondes. We rossen elkaar helemaal af, We zijn even sterk. Hij valt aan, ik neem over. Ik val aan, hij neemt over. Het gaat op en neer. Ik moet steeds goed uitkijken, want hij komt soms fel en hard door. 'Blijven bewegen!' schreeuwt ome jan. Dat doe ik. Maar hij ook.’


Vanuit een jeugd in Presikhaaf, een nieuwbouwwijk van na de oorlog in Arnhem, tot Amsterdam-Noord, London, Parijs en tenslotte weer terug in Arnhem. Een vader die op een harteloze wijze zijn zoon onderwijst in het leven. Gelukkig daarentegen ook een gelovige moeder die veel liefde kan geven. Twee zusters die zo snel mogelijk het ouderlijk huis ontvluchten. In Robbie's leven is de liefde voor Vitesse een constante factor. Ook al heb je zelf misschien niets met voetballen, Peter Bierhaus geeft op een geweldige manier het clubgevoel weer. Om zich te harden in zijn jeugd gaat Robbie op boksen. De puberteit slaat in alle hevigheid toe en daarmee ook de belangstelling in seks. Op een dag belandt hij zelfs tussen de lakens bij zijn buurvrouw Marjan. School maakt hij niet af en door zijn houding, uitstraling en bravoure komt hij bij toeval terecht bij de Arnhemse Courant als leerling-journalist. Vervolgens neemt het weekblad Panorama hem in dienst en belandt hij in de hoofdstad. Mooi wordt het verschil tussen Arnhemmers en Amsterdammers uitgelicht. Na de plotselinge dood van zijn vader, sluit zijn moeder zich aan bij een extreem gelovige sekte in Zwitserland. Ook beide zusters gaan hun eigen weg.

Robbie heeft vanaf het begin last van woede-uitbarstingen. 'Een donkere wolk in zijn hoofd'. Het boksen is daarom een uitlaatklep. Maar niet voor alles. Vanwege zijn keiharde instelling bij het boksen, maakt hij ook kennis met de onderwereld. Daar verdient hij enorm veel geld naast zijn journalistieke werk. Toch voelt Robbie zich leeg, kan hij nergens aarden en voelt zich nergens thuis. De 'donkere wolk' brengt hem vaak in problemen, totdat het op een keer helemaal misgaat. Met zware consequenties. Dan gaat zijn leven rücksichtslos bergafwaarts. 'Nog harder worden' is nu zijn devies. De leegte wordt zonder resultaat bestreden door bier, heel veel bier. Of door boksen en kickboksen.

Geluk bij een ongeluk heeft Robbie echte trouwe vrienden en weer contact met zijn lieve zuster Ineke. Zij leven verandert radicaal als hij zijn oude buurvrouw Marjan weer tegenkomt en er plotseling een onbekende jonge vrouw voor zijn deur staat. Het geluk wordt in één klap vernietigd en de leegte slaat weer spijkerhard toe. Alleen nog het kampioenschap van Vites (Vitesse) kan nog blijdschap geven. Als zestigjarige beseft ook Robbie dat de oude vertrouwde wereld, dus ook Arnhem, is veranderd. In het laatste gedeelte van zijn leven leert hij een Afghaanse taxichauffeur Amar kennen. Deze voormalige vluchteling die terdege beseft hoe waardevol vrijheid is, maar is verbijsterd over de Nederlandse mentaliteit en politiek. Robbie biedt deze taxichauffeur zijn eigen woning aan tegen de wil van zijn familie. Ja, de Rotzak heeft toch een goed hart. Zijn 'donkere wolk' is inmiddels een 'heldere wolk' geworden met af en toe toch nog wat blikseminslag.


‘Eén keer per week ga ik eten bij Amar, z'n vrouw Fariha, die net als Amar afgestudeerd ingenieur is, z'n gymnasiumzoon Abdel en dochter Samira. Fariha stond erop dat ik dat zou doen toen ze introkken in mijn pand aan de Boulevard Heuvelink.'


Zoals Robbie ben ik ook geboren in 1956. Dus hebben we alle muziek en belangrijke gebeurtenissen op hetzelfde moment meegemaakt. Ik kan mij nog goed herinneren dat op mijn middelbare school in Amsterdam-Noord de Arnhemse rockband Long Tall Ernie en de Shakers in de gymzaal optraden die na de pauze waren getransformeerd in de popgroep Moans. Zelfs die komen langs in het verhaal. Ook de rellen tijdens de kroning van Beatrix, de krakersrellen rond de Nieuwmarkt, bekende Amsterdamse kroegen, het poppodium Paradiso en de opkomst van de Punkbeweging. Dit alles en vooral de herkenbare muziek uit die tijd brengen ook mijn jeugd weer boven. Van Deep Purple, de Ramones tot John Lee Hooker. Maar ook veel wereldgebeurtenissen worden aangestipt. De Molukse gijzeling, de aanslag op de Twin Towers, Aids en de kortgeleden Covid-uitbraak. Dat laatste maakt het boek actueel, maar het zal daardoor ook snel gedateerd zijn.

Ook al heb ik niets met boksen, voetballen of Arnhem, toch spreekt dit boek mij aan. Juist omdat het mij zo goed kennis laat maken met een wereld die ik mij nauwelijks kon voorstellen. Door dit persoonlijke en bewogen levensverhaal laat Peter Bierhaus ons een volslagen ander leven ervaren. En dat komt keihard binnen. Dat wel.

--

Titel: Rotzak
Auteur: Pieter Bauhaus
Pagina’s: 416
ISBN: 9789493183148
Afdh Uitgevers
Verschenen: november 2022