donderdag 21 december 2023

Herman Rohaert – PLEK


Een plek om thuis te komen

Op de avond van de presentatie, toen iedereen aan het woord was geweest, was het de beurt aan de dichter zelf om te spreken over zijn nieuwste bundel. Na alle lovende woorden, beelden en muzikale ondersteuning, verwoordde Herman Rohaert (Ninove, 1958) ingetogen en glashelder waar PLEK vooral over gaat: ‘thuiskomen’. Het klonk zo eenvoudig. Nu, na herlezing, voegen allerlei elementen zich voor mij samen tot dit ogenschijnlijk vanzelfsprekende woord: thuiskomen – een woord dat glans geeft aan het al even vanzelfsprekend klinkende Plek.

Peter Brouwer

Bij de presentatie van een eerdere bundel van Herman Rohaert mocht ik al eens iets zeggen over zijn dichtwerk en waarin het zich volgens mij onderscheidt. Ik noemde toen het ‘eigen idioom’. Woorden als ‘ziek sikkelschip’, ‘alles overspoelende jurk’, ‘verdrinkingsdurf’. Woordsequenties als ‘bestegen-bereden-belegen’. En vooral: zelfstandige naamwoorden die werkwoorden worden: ‘hoe je afstandt’, ‘straatschuimt’, ‘ik vingerkaart je huid’. En niet te vergeten woordsamenstellingen als ‘duizeldronken’, ‘verteverlangen’, ‘mompeldroom’ 1).

In zijn nieuwe bundel PLEK heeft Herman woorden en woordsamenstellingen toegevoegd aan zijn idioom, als ‘geenplek’, ‘holle nergensheid’, ‘halfnijverheid’, ‘halflandelijkheid, ‘mijn mond muit’, ‘mijn speeksel ruift’, ‘de klif van je schouders’, ‘richt mij’, ‘rijg mij’.
Ik zou Rohaert echter tekort doen als ik hem alleen op zijn idioom zou beoordelen, want de wijze waarop hij met taal speelt, heeft niets maniëristisch.

Wanneer ik PLEK naast zijn eerdere bundels Som, Lust, Last, Liefde, en Beyond here lies nothin’ leg, dan springen voor mij de volgende thema’s in het oog: verlangen, liefde, verlies, loutering, natuur. Rohaert varieert naar mijn idee eindeloos op deze thema’s, zoals Rutger Kopland dat ook wel in zijn gedichten deed, die dikwijls het karakter van een psalm hadden. Je kunt hierop kritiek uiten, zoals die Kopland ten deel viel. Maar is herhaling niet de kracht van een boodschap? Mij vallen in het werk van Rohaert vooral de consistentie en lange adem op. Alsof de dichter steeds opnieuw thema’s behandelt waarin hij zich thuis weet, en deze in een stilaan herkenbaar idioom brengt. Een onvervreemdbaar idioom omdat het zijn idioom is, dat uitdrukking geeft aan thema’s die hem passen. Met een herhalingseffect dat muzikaal aandoet, namelijk in het terugkeren van thema’s en de uitwerking ervan in motieven.
Ik bespeur bij Rohaert geen maniertjes. Evenmin is er sprake van een ‘wij-gevoel’, een schrijven over de waan van de dag in het idioom van een generatie. Herman is een klassieke dichter.

PLEK is opgedeeld in een aantal afdelingen. In de eerste twee afdelingen is sprake van een je, een ik, een zij en een we, maar nog niet heel expliciet. De derde afdeling, ongeveer halverwege de bundel, heet 'LA MER'. Daarin staat een gedicht met de titel Marine. Het begint met meeuwen, Rohaert benoemt hun ‘barnstenen oog, hun gestipte snavel, // hun krijten gehuil’ en daarna de golven van de zee. Dan, vrij abrupt volgen de woorden ‘dijen zilt en koel’. De dichter lijkt een wending te nemen, een richting te kiezen, namelijk naar de fysiekmenselijke liefde, die vanaf dan ook niet meer wordt losgelaten.
Hetzelfde ervoer ik het gedicht 'Dit', in dezelfde afdeling. Het begint met kleuren, natuur en geluiden. Het eindigt met ‘dit is gestuw, / dit is gezuig, / dit is gesteun en / dit gehijg.’ Wederom een overgang naar het intieme, wat de indruk wekt dat dit een bewuste keuze is binnen de structuur van de dichtbundel, het grote thematische geheel.

Ik noemde daarnet Rutger Kopland, die in een verzameling essays over kunst in het algemeen en poëzie in het bijzonder sprak over een ‘mechaniek van de ontroering’ 2). De associatie met Koplands ‘plek om te blijven’ kwam niet voor niets bij mij op. In het openingsgedicht Zegt ze benoemt Rohaert voor mij het onuitgesprokene, het ongezegde, dat zich ‘aanbiedt’:

‘Als ze spreekt dwarrelt as, het legt zich op je huid tot
flinterdun tapijt, mat, grijs sediment.

Haar hese, doorrookte stem.

Ze heeft het je voorgedaan, het verbrokkelen van het woord
tot gruis, tot schurende korrels op een tafelblad, je kan
ze met de hand bijeenvegen, afkloppen,

ze heeft je verleid, gedwongen om vanaf hier verder
te gaan,
verder,
en opnieuw,
voorbij aan

tot het nog ongezegde, het niet uitgesprokene
zich aanbiedt, wankel op wit, leeg, roerloos papier,
als een kalfje op te hoge poten, nog niet
schoongelikt, zonder plek:

‘Neem het in je armen!’ zegt ze.’

 

Het beeld van een kalfje op hoge poten heeft poëtische zeggingskracht en vond ik roerend. En de slotregel, ‘Neem het in je armen!’ zegt ze’, is ijzersterk.

Even overtuigend is het gedicht April, cruelest month, het is intiem, op het expliciete af: ‘(…) het stormweer van april, / het jaagt ons onder de lakens.’
‘Als een schicht vlucht ik in je vlees, / je snee die al mijn zeuren smoort, // stelp mijn witte bloeden’.
Maar daar waar je het wellicht het minst verwacht, laat de dichter het gedicht sereen eindigen, in het Bijbelse: ‘(…) ik / woon in jou als een rib.’

Dan over de omgeving. In de gedichten in deze bundel is veel ruimte en oog voor de natuur: die is alom aanwezig, concreet in de zee, wolken, dieren (een ree, meeuwen, een kalf), wintergras, bruin gerand riet, regen, een eindeloos bos, donderslag en bliksem, de roep van een uil, de stilte in het landschap. De natuur als een decor, een natuurlijke habitat en… aanlegplaats voor geliefden, zoals in het gedicht 'Schroeiwind':

'In dit kurken landschap zie ik je uitvloeien, / loom en vochtig je ogen achter het riet van je / wimpers'. 


Rohaert schrijft even krachtig over vervulde liefde als over verloren liefde en het herdenken van de geliefde, zoals in het lamento-achtige 'Kwijt' (P17)

'Waar zijn de dagen, de talloze dagen, dagen / zonder naam en niet geteld, al de dagen waar / de wolken overheen gesneld'.


Daarnaast is er de stedelijke ruimte, dikwijls een desolate plek met een eigen geschiedenis en betekenis. In Achterkant uit de afdeling met de (veelzeggende) titel 'AFGESCHREVEN LAND', verwordt ruimte tot een niemandsland dat zich schier aan het oog onttrekt: 'Een huis, geplant in het midden van een volledig leeg betonnen vierkant, een / paar voetbalvelden groot, twee gele strepen leiden kaarsrecht en evenwijdig / naar de dichtgemetselde voordeur.' Ook hier suggereert de ruimte, door middel van een deur, het menselijke. In dit geval de afwezigheid van mensen, door het dichtmetselen van die deur.

Daarnaast speelt de dichter met ruimte en fysica en probeert hij die zo exact mogelijk te beschrijven. In het gedicht 'Doordringen' staat er: ‘Als jij niet door mij geraakt, niet voelt / de frequenties, de wolken geladen deeltjes / jou toegestuurd, // als mijn afwezigheid jou niet een / leegte, tocht, huivering, // lanceer ik woorden, niet uitgesproken, / of letters pulserend op een scherm (…)’. Voor mij mogen abstracties als ‘afwezigheid’ en ‘leegte’ in een gedicht ontbreken, beelden ontstaan vanuit de taal zelf en Rohaerts idioom is beeldend genoeg en rijk van zichzelf.

De invloed van natuur en fysica op het persoonlijk-intieme, het metaforische karakter ervan, is evident. Toch eindigt een experiment bij Rohaert nooit in een hermetisch construct of een geïsoleerde gedachte. Ik heb eerder de indruk dat natuur, ruimtes, abstracties dienstbaar zijn aan het persoonlijk intieme. Alsof de dichter zich wil verhouden, steeds de mens zoekt, bij een ik en een jij wil uitkomen en eindigen. Hierdoor is Rohaerts poëzie op een vanzelfsprekende manier toegankelijk: een dichtgemetselde deur als metafoor voor eenzaamheid.

PLEK bevat veel originele metaforen waar je als het ware aan blijft haken. Ook in een gedicht als Leestekens benoemt de dichter twee zaken. Leestekens, uiteraard, maar ook hier is het intermenselijke nooit ver weg: 

‘(…) ik wil krabben aan de film van krijt tussen jou / en mij tot ik ontdek: de zwarte stippen, de komma’s, / de punten, je hebt ze, jouw dialect van zwijgen, / niet overdekt, // leestekens reik je mij aan.’


Ik begon deze bespreking met de duiding die Herman Rohaert zelf aan zijn nieuwe dichtbundel gaf: thuiskomen. Ik merkte op dat bij herlezing allerhande zaken samenvielen. Thuiskomen is een ogenschijnlijk vanzelfsprekend woord dat glans geeft aan het al even vanzelfsprekende Plek. Thuiskomen betekent echter ook dat men dat huis ooit heeft verlaten, of dat het huis zijn deuren heeft gesloten – ik roep hier nog eens de afwezigheid van mensen, door het dichtmetselen van die deur in herinnering.

Ik had bij lezing van deze bundel associaties met Schuberts Winterreise 3), vanwege het aspect van de omzwervingen van de protagonist, de wisselende landschappen, soms liefdevol dan weer desolaat en schrijnend, een inzicht dat gaandeweg ontstaat en dat zich moeilijk laat verwoorden.

Er valt veel te ontdekken in deze kloeke bundel poëzie. Door het eigen(zinnige) idioom en het herhalingseffect van thema’s en motieven, doet ze muzikaal aan. Alles overziend, gaat deze dichtbundel voor mij vooral over catharsis, loutering. In mijn beleving wordt de vanzelfsprekende plek herwonnen, nadat deze leek te zijn verloren.

Voetnoten
1) Herman Rohaert: Beyond here lies nothin’, 2019 Uitgeverij P
2) Rutger Kopland: Het mechaniek van de ontroering, 1995 Uitgeverij Van Oorschot
3) Liederencyclus van Franz Schubert (op. 89, D 911) voor zang en piano op gedichten van Wilhelm Müller.


Titel: PLEK
Auteur: Herman Rohaert
Pagina’s: 64
Uitgeverij P
ISBN: 9789464757125
Verschenen: oktober 2023

donderdag 7 december 2023

Interview – Arjen van Meijgaard over Pretpark Paradijs



‘Mijn verhalen zijn meestal gebaseerd op iets wat ik gezien heb’

Over de auteur

Arjen van Meijgaard (Den Haag, 1973) is docent Nederlands op de School voor Jong Talent, onderdeel van het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Na zijn middelbare school woonde en werkte hij een jaar in Parijs als au pair en als straatmuzikant. Hij studeerde Nederlands en Frans aan de Universiteit van Utrecht. Tijdens zijn studie verbleef hij een half jaar in Coimbra (Portugal) om les te geven bij de vakgroep Nederlands. Voor zijn docentschap was hij boekverkoper in Utrecht en Den Haag en werkte hij als onderwijscoördinator aan de Universiteit Leiden. 

In 2017 debuteerde hij met de roman We hebben alles bij ons, in 2022 gevolgd door De laatste klanken van Icarus. Onlangs verscheen bij Uitgeverij kleine Uil de verhalenbundel Pretpark Paradijs, met daarin een twintigtal zeer uiteenlopende korte verhalen die eerder zijn gepubliceerd in diverse literaire tijdschriften. Een deel daarvan werd ook genomineerd voor literaire prijzen.

Over het boek

Van Meijgaard weet de lezer in Pretpark Paradijs stante pede zijn verhalen in te trekken door met een sterke zin af te trappen en zich te beperken in het weggeven van hints. Het verhaal wordt binnen de kaders getoond, maar door spanningsvelden te creëren en spaarzaam te zijn in het beschrijven van details, wordt de lezer uitgenodigd om out-of-the-box te gluren. 

Het overgrote deel van de verhalen eindigt met een sterke pointe, die verrassend is en soms zelfs een spannende toets of een plottwist aan het verhaal geeft. De auteur weet in een relatief beperkt aantal bladzijden een krachtig verhaal neer te zetten.


Interview

Amsterdam, 21 november 2023; voor het interview hebben we afgesproken elkaar nog eens halverwege te treffen in de sfeervolle, gezellige wijnbar van Auberge Jean & Marie in de Albert Cuypstraat.

Marjon Nooij

Vorig jaar verscheen je roman De laatste klanken van Icarus, en onlangs je verhalenbundel Pretpark Paradijs. Waarin verschilt het schrijven van roman en verhaal? Waar kun je je ei in kwijt?

‘Een roman is een veel langer proces. Omdat ik naast mijn baan maar een paar keer per week kan schrijven, is een roman dan lastiger, de verhaallijn moet je goed in de gaten houden, de plot, de personages. Dat moet allemaal niet ontsporen. Bij een kort verhaal kun je die lijntjes sneller afronden en kun je bij wijze van spreken in één dag de grove schets op papier zetten om die daarna uit te werken.’

Bereid je je daar op een andere manier op voor?

‘Een roman begint met een groter een idee, met allemaal vertakkingen in aanleg die onderweg verder uitgroeien of juist gesnoeid worden. Mijn verhalen zijn meestal gebaseerd op iets wat ik gezien heb. Het verhaal ‘Nocture’ kwam tot stand nadat ik in een restaurant een wat oudere pianist in een hoekje achter een vleugel zag zitten spelen. Eigenlijk net als ‘Nachtvlinder’, ook die hoofdpersoon heb ik als het ware ergens een keer echt gezien. Dan wil ik iets met zo’n personage en ontstaat een verhaal met een kop en een staart. Tenminste, dat hoop ik.’

Een aantal verhalen is al eerder verschenen. Hoe gaat zo’n selectie voor een bundel in z’n werk?

‘De verhalen zijn inderdaad voor een deel eerder verschenen in verschillende literaire tijdschriften (De Tweede ronde, Deus Ex Machina, Lava Literair). Het leek me mooi die te bundelen, er is, denk ik, zeker een lijn in te ontdekken. De hoofdpersonen proberen een weg te vinden in de wereld die best veel van hen verlangt. Ze zijn allemaal op zoek naar geluk en die zoektocht herkennen we denk ik wel. 

Aan een paar verhalen was ik al wat langer geleden begonnen, die heb ik voor deze bundel afgemaakt. ‘Activist’, het verhaal over een ontmoeting met Gerrit Komrij, heb ik in 1998 geschreven nadat ik een dag met de schrijver en zijn vriend in Coimbra had doorgebracht. Afgelopen mei was ik weer in Coimbra, deze herontmoeting met de stad heb ik door het bestaande verhaal heen gevlochten.’

Een intrigerende en beetje paradoxale titel, Pretpark Paradijs. Komt dat overeen met het verhaal?

‘De hoofdpersoon van het titelverhaal zit in een lege kamer, een soort inrichting, en begrijpt niet goed waarom hij daar zit. Het verschil tussen goed en kwaad is hem niet helemaal duidelijk. Dat is misschien de link met het paradijs, waar het allemaal goed en mooi hoort te zijn, maar waar ook de verleiding en het kwaad in de vorm van de slang rondkruipt. De hoofdpersoon vraagt zich af waarom er nog geen pretpark is dat het Paradijs nabootst. Op zich een terechte vraag, denk ik.’

Twee van je verhalen zijn winnende verhalen voor Duizend woorden. Hoe ging dat in z’n werk?

‘Die wedstrijd was een samenwerking tussen VPRO, NRC en Uitgeverij Nieuwe Amsterdam. De enige restrictie was het maximum van duizend woorden. Uit alle inzendingen werd per week iemand uitgenodigd die zijn/haar verhaal bij het radioprogramma De avonden van de VPRO mocht voorlezen. Daar zaten dan twee schrijvers die feedback gaven op het verhaal. Ik heb twee keer meegedaan en mocht twee keer komen voorlezen (‘Camping’ en ‘Goudvis’ uit de bundel). Wim de Bie had een gesproken column aan het eind van het programma. Het was bijzonder om je eigen verhaal voor te lezen, terwijl je niet wist wie je publiek was.
Het verhaal ‘Camping’ verscheen ook nog in NRC en in een uitgave van Bulkboek.

Sommige andere verhalen zijn genomineerd. Stimuleert dat, ook al win je misschien niet de eerste prijs?

‘Het is natuurlijk al heel fijn om genomineerd te zijn. Je krijgt dan een uitnodiging om bij de bekendmaking van de winnaar te zijn, maar ik vermoedde dan altijd wel dat als je niet specifiek gevraagd werd, je niet bij de eerste drie zat. Maar goed, je hoort bij de shortlist van bijvoorbeeld de laatste 5 of 10. Zo ben ik naar Arnhem, Antwerpen en Utrecht gereisd. Soms was er een literair tijdschrift aan verbonden of een kleine uitgave, daar stond ik dan wel in. En ja, dat is zeker stimulerend, om je eigen tekst gedrukt te zien. Nu ik in de redactie van Elders literair zit, kan ik me goed voorstellen hoe de drie genomineerden van de laatste poëziewedstrijd zich voelden. Ze waren gekozen uit ruim 400 inzendingen en mochten op het podium voor een volle zaal hun gedicht voordragen.’

Waaruit bestaan je bezigheden voor onder andere het literaire tijdschrift Elders?

‘Samen met auteur Kees Ruys ben ik redacteur proza. We beoordelen de ingezonden verhalen en kijken of die voor plaatsing in aanmerking komen, op de website of in het papieren nummer dat twee keer per jaar verschijnt. Je leert enorm veel van het lezen van andermans werk. Waarom zijn bepaalde zinnen mooi en andere juist niet, wat blijft hangen, wat is cliché. Soms is de verhaallijn goed, maar de stijl minder. Andersom komt natuurlijk ook voor. 

Voor Tzum recenseer ik literatuur, dat is vergelijkbaar, ook daar leer ik van. Waarom laat een boek een bepaalde indruk achter? Beklijft het verhaal, doet het iets met je als lezer. Bij het Letterenfonds beoordeel ik af en toe een boek voor een subsidieaanvraag, dan moet je vooral kijken naar het literaire gehalte en hoe ingewikkeld het duiden daarvan soms ook is, je voelt als lezer wel of iets potentie heeft of niet.’

Het lijkt me lastig om te combineren: een baan en schrijven. Ben je ook daadwerkelijk minder gaan werken om meer te schrijven, zoals je in het vorige interview aangaf?

‘Tot de zomervakantie werkte ik op twee scholen. Dat heb ik 6 jaar gedaan, maar het kostte uiteindelijk te veel energie. Met een van de twee scholen ben ik gestopt, hoe jammer ik dat ook vind. De leerlingen inspireerden en het was leuk om met hen over literatuur en poëzie te praten en ze een beetje wegwijs te maken in die wereld. Nu kan ik meer tijd vrijmaken voor mijn volgende roman. Het verhaal gaat over de ballast die je als kind meekrijgt van je ouders. Je erft van alles: herinneringen, gewoontes, gedrag, normen en waarden, maar ook spullen. En daar moet je iets mee. Het is voor mezelf interessant om daarover na te denken en dat in een verhaal te gieten.’ 

En wanneer is het af. Volgend jaar?

‘Nee, dat zou wat veel zijn, drie boeken in drie jaar. Voor mezelf heb ik twee tot drie jaar uitgetrokken. Ik ben al aardig op weg, maar het kan nog alle kanten uit. Dat is tegelijk fijn en onzeker. Het is een proces, niets staat vast tot het af is.’ 

--

Titel: Pretpark Paradijs en andere verhalen
Auteur: Arjen van Meijgaard
Pagina's: 156
Uitgeverij kleine Uil
ISBN: 9789493323100
Verschenen: november 2023