vrijdag 28 juni 2024

Gwendolyn Brooks - Maud Martha



Sprankelende taal, verontrustend verhaal

Gedurende The Great Migration van 1910-1930 trokken vele Afro-Amerikanen naar Chicago en zelfs toen de burgerrechtenbeweging al opkwam, werden de arme etnische stadswijken uitgebreid. Dit staat bekend als Chicago’s Black Belt en het is hier waar Maud Martha Brown, het hoofdpersonage van het gelijknamige boek, opgroeit.

Maud Martha verscheen in 1953 en is de enige roman die de Afro-Amerikaanse dichter Gwendolyn Brooks (1917-2000) heeft geschreven. Bij wijze van motto schreef de auteur: ‘Maud Martha werd geboren in 1917. Ze leeft nog steeds.’ Veelzeggend, als je in gedachten neemt dat de roman volgens Brooks – die zelf ook een groot deel van haar leven in Chicago heeft gewoond –  tal van autobiografische elementen bevat en waarin ze op kritische wijze onderwerpen als klasse, raciale identiteit, gelijkheid en geslacht onderzoekt. In 1950 won Brooks als eerste Zwarte vrouw de Pulitzerprijs voor poëzie. Het voorwoord, verzorgd door Margo Jefferson, geeft duiding aan de roman.

Marjon Nooij

In vierendertig afgekaderde hoofdstukken vertelt deze coming-of-age op chronologische, maar fragmentarische wijze over het doodgewone leven en het groeiproces van Maud Martha. Tijdens de eerste decennia van de vorige eeuw groeit ze op in een middenklassengezin in een Afro-Amerikaanse arbeiderswijk van Chicago en volgt Brooks haar van een zevenjarig meisje naar een volwassen vrouw. Zoals ieder kind heeft Maud Martha haar verlangens en dromen voor de toekomst. Ze verwondert zich over de gewone dingen waar men soms zo snel aan voorbij lijkt te gaan. Maar de intelligente en zachtmoedige Maud Martha weet de dingen om haar heen op waarde te schatten en geniet van de kleuren en geuren om haar heen. Maud Martha houdt vooral van paardenbloemen – ‘alledaagse gele juweeltjes die de groene lappendeken van haar achtertuin sierden’ –, waarmee ze haar grijze leven kleur geeft en waar ze zichzelf graag in terugziet. Haar grootste wens is om zich gekoesterd te voelen en net als de alledaagse paardenbloem ‘een hartveroverende schoonheid’ te kunnen zijn. 

Brooks vestigt de aandacht op de huidskleur-hiërarchie in de zwarte gemeenschap, door Maud Martha te laten inzien dat ze donkerder van huid is dan haar twee jaar oudere zusje Helen – ‘de donkere kleur [...] van chocolademelk, gewoon zoals het uit het pak komt, als je het al zo ‘aardig’ voor me zou willen verwoorden’. Ze is zich er pijnlijk van bewust dat haar vader Helen, met haar lichtere huidskleur, lijkt te adoreren en te beschermen. ‘[…] o, die lange wimpers, die gratie, die maniertjes met haar handen en voeten.’ Helen op haar beurt schept er genoegen in om haar zusje – die graag leest en nog geen vriendje heeft –  te plagen. Ook haar broer Harry heeft meer oog voor Helen dan voor haar. Maud Martha twijfelt eraan of haar huid niet te donker is om knappe kinderen te krijgen.

Maud Martha verstaat de kunst van introspectie, is bescheiden, blijft dromen, blijft geloven in het goede van de mens. Wanneer ze ouder wordt beseft ze dat er normen gelden waaraan ze zou moeten voldoen en voelt ze de pijn van het besef dat ze als anders wordt gezien. Ze krijgt te maken met mensen die ervan overtuigd zijn dat ze beter zijn.

‘Er werd vaak gezegd dat in het huis van mensen van kleur per definitie een doordringende, onprettige geur hing. Onzin natuurlijk. Gemeen en onzin. Toch zette ze alle ramen open.
De theorie van rassengelijkheid stond op het punt om in de praktijk gebracht te worden, en ze hoopte maar dat ze gelijk genoeg was om gelijk te krijgen.’


De dood van haar grootmoeder doet haar beseffen dat ze wil ‘[…] vertellen hoe ik wil worden opgebaard; ik wil niet dat mijn hoofd zo recht ligt, ik wil mijn hoofd wat naar rechts gedraaid, zodat mijn beste kant zichtbaar is, en ik wil dat mijn linkerhand mooi op mijn borst rust, en ik wil mijn haar normaal, niet golvend. Ik wil er niet uitzien als een pop van grijze klei.’

Maud Martha trouwt met de lichter getinte Paul die zijn geld verdient als winkelbediende. ‘Niet echt knap. Maar hij had wel die uitzonderlijke mannelijkheid, verscholen in een lichaam dat niet té bruin was […].’ Hij belooft haar een luxueus leven en ze beleven gelukkige momenten. Meer dan eens loopt Maud Martha in haar omgeving aan tegen vooroordelen en vooringenomenheid van de witte mens. Een bezoek aan een bioscoop is een overwinning voor haar. Ondanks dat ze toch het ongemakkelijke gevoel heeft dat ze Zwart is tussen de witte bezoekers, doet ze bewust haar best dat niet te voelen of uit te stralen.

‘Toen de film voorbij was en het licht onthulde wat ze daadwerkelijk waren, stonden de Zwarten op tussen alle bontjes en nette kleding en vleugjes parfum en keken vol spanning om zich heen. Ze hoopten geen boze blikken te zien. Ze hoopten dat niemand eruitzag alsof ze hen als indringers zagen. Ze hadden zo van de film genoten, waren zo gelukkig, dat ze wilden lachen, op hartelijke toon tegen de andere bezoekers wilden zeggen: ‘Wat goed, hè? Was het niet prachtig?’ Dat konden ze, uiteraard, niet doen. Maar als er maar niemand uitzag alsof hij hen als indringers zag...’


Wanneer het echtpaar op een uitnodiging ingaat van het jaarlijkse Foxy Cats Dageraadbal voelt Maud Martha zich verloren in deze mondaine omgeving, vooral wanneer Paul haar aan de kant laat zitten en ze hem ziet flirten en dansen met ‘Goudglansje’. De belofte aan zijn vrouw om een financieel zorgeloos leven te leiden, weet hij echter niet in te lossen en ook de romantiek verdwijnt snel tussen hen.

‘Het is niet, dacht Maud Martha, dat ze van elkaar houden. Was het maar zo simpel. Dan kon ik de benen nemen. Was het maar zo eenvoudig. Maar het is mijn huidskleur die hem zo onbezonnen maakt. Ik probeer er mijn ogen voor te sluiten, maar tevergeefs. Wat ik vanbinnen ben, wie ik echt ben, daar heeft hij geen problemen mee. Maar hij blijft naar mijn kleur kijken, alsof dat iets onoverkomelijks is. Het is een hindernis waar hij overheen moet springen om te zien en te voelen wat ik hem te bieden heb. Hij moet erg hoog springen om dat te kunnen zien. Hij wordt behoorlijk moe van al dat gespring.’


Na de geboorte van hun dochter Paulette verliest Paul zijn baan en accepteert Maud Martha een betrekking bij Mevrouw Burns-Coopers die haar op badinerende wijze zegt voortaan de achteringang te gebruiken en liever heeft dat ze op haar knieën de vloer doet in plaats van met de stok te dweilen. De racistische en grove behandeling van haar snobistische werkgeefster grieven haar tot op het bot.

‘Ik kom hier nooit meer terug, verzekerde Maud Martha zichzelf, toen ze om acht uur ’s avonds haar schort ophing. Ze wist dat mevrouw Burns-Cooper het niet zou begrijpen. Het loon was erg goed. Precies, wat zou er als uitleg kunnen worden gegeven? Misschien dat het te veel uren waren. Míjn uitleg zou ik niet als uitleg kunnen geven, dacht ze.’


Een bezoek aan het warenhuis waar de Kerstman zijn opwachting maakt, loopt uit op een fiasco wanneer hij Paulette volkomen negeert en schoffeert. Hartverscheurend voor een moeder om te beseffen dat haar dochter in haar verdere leven vaker te maken zal krijgen met onrechtvaardigheid, diepgewortelde raciale haat en vooringenomenheid waar het huidskleur betreft. Toch weet ze zich een houding te geven en straalt zoveel kracht, strijdlust en daadkracht uit dat het de lezer diep zal ontroeren.

Ondanks tegenslagen is Maud Martha een veerkrachtig en optimistisch mens; dankbaar voor wat het leven haar heeft gegeven. Ze wordt zwanger van haar tweede kind en broer Harry keert ongeschonden terug uit de oorlog.

Het is fascinerend hoe Brooks, ondanks de tragiek en de zware lading van het racisme, toch geestige toetsen aanbrengt en lichtheid en optimisme aan haar teksten geeft. Elk hoofdstuk is een verhaal op zich dat de auteur afsluit met een sterke pointe, waarmee ze een ellendig voorval weer weet om te buigen naar iets positiefs, waarin ze ironie en zelfs hoop weet te leggen en Maud Martha haar waardigheid en veerkracht niet laat verliezen.

Maud Martha is een kleine roman met een episch verhaal en een identieke boodschap als waarover onder anderen Alice Walker, Toni Morrison, James Baldwin en Ralph Ellison schreven. Brooks vestigt de aandacht op thema’s als racisme, seksisme en klassenverschil in de Black Belt van het naoorlogse Chicago; urgente thema’s die helaas nog altijd van alle dag zijn en die Brooks ongetwijfeld uit haar eigen ervaring heeft geput. 

Het sprankelende narratief heeft een lyrische en zintuiglijke stijl dat vele herhalingen kent. Brooks verpakt het als het ware in prozagedichten, waarbij ze een spaarzame stijl hanteert door niet te veel uit te weiden. 

--

Eerder verschenen op Tzum

Titel: Maud Martha
Auteur: Gwendolyn Brooks
Vertaling: Adiëlle Westercappel
Pagina's: 158
Uitgeverij De Arbeiderspers
ISBN: 9789029548021
Verschenen: augustus 2023

woensdag 19 juni 2024

Mário de Sá-Carneiro - De bekentenis van Lúcio

 

Hallucinante ménage à trois

Met voorwoord van Arjan Peters en nawoord van vertaler Harrie Lemmens, heeft Uitgeverij Nobelman de modernistische roman De bekentenis van Lúcio van Mário de Sá-Carneiro een hernieuwde kans gegeven voor klassiekerminnende lezers. De hallucinante roman verscheen in 1914 in Portugal als A Confissão de Lúcio.

Mário de Sá-Carneiro (Lissabon, 19-05-1890) was een modernistische schrijver/dichter die op 12-jarige leeftijd al begon met het schrijven van poëzie. Ook vertaalde hij halverwege zijn tienerjaren Victor Hugo, Goethe en Schiller. Hij raakte bevriend met Fernando Pessoa, met wie hij tot zijn vroege dood correspondeerde. Van deze correspondentie zijn helaas alleen zijn aan Pessoa geadresseerde brieven bewaard gebleven, maar deze bleken evenwel een goed beeld te geven van De Sá-Carneiro. Door het innemen van een aantal flesjes strychnine beroofde hij zich - nog geen 26 jaar oud - op 26 april 1916 in Parijs van het leven.

Marjon Nooij

Hoofdpersoon en schrijver Lúcio Vaz begint zijn verklaring met de woorden dat hij tien jaar gevangen heeft gezeten 'voor een misdaad die ik niet heb gepleegd'. Hij heeft zich nooit verdedigd, 'beroofd van iedere lust om te leven en te dromen', maar heeft nu de behoefte om de feiten op te sommen om zijn onschuld te bewijzen. In zijn getuigenis - Lúcio vertelt aan het begin dat hij geen roman wilde schrijven - geeft hij aan dat hij 'niets dan de waarheid' wil vertellen, al betwijfelt hij wel of men hem daadwerkelijk zal geloven. De vraag of we te maken hebben met een betrouwbare ik-figuur rijst al meteen op, want hij zegt regelmatig dat hij iets eerlijk bekent en de waarheid spreekt. De hele roman is een flashback over gebeurtenissen van een jaar of twaalf eerder.

Aan het einde van de negentiende eeuw begeeft de twintiger Lúcio zich in Parijs in orgastische, 'min of meer artistieke kringen' die hij op lyrische wijze beschrijft en 'doorschijnend' noemt. Daar ontmoet hij de dichter Ricardo de Loureiro die 'tot in ongekende hoeken' van zijn geest weet te komen en 'die mijn ziel een beetje zou begrijpen.' Ricardo zegt van zichzelf te denken dat hij mysterieus is in de ogen van anderen; hij leeft niet, heeft geen minnaressen, verdwijnt altijd en niemand weet iets van hem. Maar Lúcio bijt zich vast in deze vriendschap. '[...] de dichter concludeerde dat alles hem thans eerder een visioen van een geniaal onanist leek dan de simpele werkelijkheid.'

Wanneer Ricardo naar Lissabon verhuist, schrijven ze elkaar gedurende een jaar maar mondjesmaat. Lúcio besluit ook af te reizen naar Lissabon. Zijn vriend blijkt daar samen te wonen met Marta en het is Lúcio niet duidelijk of ze getrouwd zijn of zelfs een liefdesrelatie te hebben. Gedrieën leiden ze een 'sereen bestaan'; een gelukkige doch 'mistige' periode voor Lúcio. Wat hem wel opvalt, is dat Ricardo veranderd is: hij heeft minder scherpe trekken en zijn gebaren, de klank van zijn stem en zijn haarkleur zijn vager; 'hij was kortom helemaal vervaagd'.

Wanneer Ricardo zich terugtrekt om te schrijven, brengen Lúcio en Marta de avonden samen door. Lúcio raakt door haar geïntrigeerd, maar komt tot de conclusie dat ze steeds raadselachtiger begint te worden, omdat hij hoegenaamd niets van deze vluchtige gestalte te weten komt. Ze lijkt gewiekst zijn vragen en toespelingen te omzeilen, net als Ricardo die ook de vragen over zijn relatie met Marta ontwijkt.

'Die vrouw had geen herinneringen, ze sprak nooit over dingen uit haar leven waar ze met heimwee aan terugdacht.' [...] 'iemand die geen verleden had - die alleen een heden had.'


Marta begint Lúcio regelmatig thuis op te zoeken en delen ze het bed met elkaar. Ze bedriegt Ricardo. Of toch niet? Marta lijkt een hersenschim van de ik-figuur. Voor Lúcio is dit het startsein van een kwellende jaloezie en een allesoverheersende obsessie - een uitspraak die hij meer dan eens bezigt. Hij voelt zich overgeleverd, gedesoriënteerd en vertwijfeld, alsof hij geen macht heeft over zijn eigen handelen. Ook bij de lezer zullen vragen oprijzen over de steeds minder wordende luciditeit van Marta.

Lúcio seksualiseert Marta en bemint haar als een bezetene. 'Wanneer onze lichamen zich verstrengelden, ging ik nu zo wild en extatisch tekeer, kuste ik haar zo gretig dat zij er een keer over klaagde.' Er ontstaat een driehoeksverhouding, waarin Marta de emulgator van de drie personages lijkt te zijn. Meer dan eens bekruipt je het gevoel dat de personages in elkaar overlopen. Ricardo vertelt Lúcio ook dat hij zichzelf niet ziet in de spiegel. De roman ademt ambiguïteit en staat vol met verwarrende, incongruente verwikkelingen en gedurende het verloop van het verhaal wordt alles steeds incoherenter. Lúcio raakt zijn grip op de realiteit kwijt, schrijft veelvuldig over hallucinaties en is geobsedeerd door suïcide, waarover hij profetisch fantaseert. Liefde, obsessie, bezetenheid en suïcide zijn dan ook de leidmotieven van de roman.

Hoe realistisch is het dat Ricardo werkelijkheid is voor Lúcio? Marta en Ricardo lijken op elkaar en Ricardo lijkt een afspiegeling van Lúcio te zijn. Sluimert er dan toch iets homo-erotisch in de roman? Ricardo kust Lúcio immers en het is opvallend dat hij al in het begin aangeeft dat hij alleen vriendschappen aan kan gaan met leden van zijn eigen sekse.

'En toen, heel geleidelijk, naarmate de muziek mooier, fantastischer werd, zag ik, ja zag ik letterlijk hoe Marta's gestalte klank na klank vervaagde, oploste, tot ze volkomen verdwenen was. Voor mijn wijd opengesperde ogen had ik nu alleen de lege fauteuil...'


Dit geniale verhaal eindigt met een moord en Marta blijkt 'in stilte vervlogen'. Het is aan de lezer, die de incoherente geest van de ik-figuur wordt ingezogen, om dit ingenieuze mysterie te ontrafelen en de puzzelstukjes te verschikken om zelf te bepalen wie nu wie is en wie wie heeft vermoord.

--

Eerder verschenen op Tzum


Titel: De bekentenis van Lúcio
Auteur: Mário de Sá-Carneiro 
Vertaling: Harrie Lemmens
Pagina's: 156
ISBN: 9789083328690
Uitgeverij Nobelman
Verschenen: april 2024


woensdag 12 juni 2024

Alan Marshall - Sheeplands. How sheep shaped Wales and the world

 

Over de rol die schapen hebben gespeeld in de ontwikkeling van de moderne wereld

Ik zal de wandelingen langs het Pembrokeshire coast path national trail niet gauw vergeten. Het was een aangename kennisname met deze prachtige kuststreek te Wales, waar ik hoopte te kunnen genieten van fauna en flora. Dat was het ook, doch ik ontmoette een spelbreker in het landschap: schapen. Overal waar je wandelde, steeds zag je velden vol met schapen. Het geblaat had iets rustgevend. Toen ik dan elders te Wales nog enkel dagen verbleef, meer bepaald Powys, was het beeld hetzelfde. Velden vol schapen. Zelfs bij de beklimming van de Pen Y Fan, hoogste berg van Zuid-Wales, zag ik overal schapen ongestoord grazen. Er waren meer schapen dan wandelaars. 

Eric Waut

Dat Wales een streek is waar het landschap witwollig wordt gekleurd intrigeerde blijkbaar ook Alan Marshall, die ter zake dan ook over zijn opzoekwerk een zeer onderhoudend boek heeft geschreven. Het verhaalt over een epische odyssee van 15000 jaar; de reis van schapen en herders van het prehistorische Perzië naar het middeleeuwse Groot-Brittannië. Tegelijkertijd leren we wat meer over de geschiedenis van Wales.

De auteur begint zijn verhaal met het domesticatieproces van het schaap zoals wij dat nu kennen. De meest waarschijnlijke voorouder van het gedomesticeerde schaap is de mouflon. Het is wat giswerk waar dit domesticatieproces exact gebeurde. Hij weet mij te overtuigen met zijn analyse van de Natufische cultuur die hij situeert in de Levant, grotendeels Zuidwest-Azië, in de periode 13000-9000 v. Chr. We krijgen daarbij een duidelijk beeld hoe de mens gebruikt maakte van zijn omgeving om te overleven. Onbekend was mij wel het gegeven dat er initieel nog geen sprake was van de typische wollen vacht. Er is blijkbaar een lang selectieproces aan vooraf gegaan.  

Regelmatig geeft de auteur ons verslag over sporen van de aanwezigheid van schapen in Wales. Een echte doorbraak kwam er blijkbaar pas met de ‘oversteek’ van Keltische stammen naar de Britse eilanden rond 500 v.Chr. Deze Keltische kolonisten brachten schapen mee, zowel om in hun levensonderhoud te voorzien, doch ook als ruilmiddel. De Romeinen kregen later de Britse eilanden in het vizier en er kwam een invasie in 43 n.Chr. In Wales was hiertegen wel hevig verzet, doch uiteindelijk vestigden de Romeinen zich door middel van forten die op sommige plaatsen aanleiding gaven tot het ontstaan van steden. Daarbij ontstonden er ook handelscontacten. Dit omvatte misschien ook de handel in textiel uit Wales naar andere delen van het Romeinse Rijk. In die periode kruisten schapenboeren in Wales hun bestaande Keltische schapensoorten met nieuw geïntroduceerde variëteiten, waaronder ‘Rhufian’ schapen (Rhufian is Welsh voor Romeins). Veel van de Britse schapensoorten stammen hiervan af. Na de val van het West-Romeinse rijk was er een gestage instroom en integratie van immigranten van het Europees vasteland die men onder de noemer van de Angelsaksen kan plaatsen. Ook nu bleven schapen een belangrijk item; onder meer Karel de Grote was zeer geïnteresseerd in handelscontacten in dat verband.  

Bij de inval van de Vikingen rond 800 n.Chr. werden er niet alleen nieuwe schapensoorten geïntroduceerd, doch ook technieken voor de bewerking van wol. Dit laatste was ook het geval bij de verovering van Engeland door de Normandiërs (1066 n.Chr.). 

Met de vestiging van de kloosterorde van de Cisterciënzers op de Britse eilanden, in Wales, onder meer de abdij van Tintern, kwam de schapenteelt in volle expansie. Tegen de 14de eeuw was wol voor Wales, dat inmiddels grotendeels veroverd was door de Engelse vorsten, een zeer belangrijk exportproduct geworden. Abdijen, maar inmiddels ook edellieden, verhandelden de wol te Vlaanderen en Italië. 

De auteur heeft ook aandacht voor de periode van de ontdekkingsreizen.  Zo zou volgens een legende een prins uit Wales, Madog ab Owain, in de 12de eeuw de Atlantische oceaan zijn overgestoken om in Amerika een kolonie te stichten.  Of deze er schapen introduceerde, is niet duidelijk. Het is in ieder geval zo dat de ontdekkingsreizen van Christopher Colombus werden gefinancierd met de opbrengst van de (Spaanse) handel in wol. Later zou hij en ook Herman Cortes schapen meenemen naar het Amerikaanse continent. Deze laatste nam een bepaalde Spaanse soort mee, genaamd Chura, die door de plaatselijke bevolking  - de Navajo – werden overgenomen. De Noord-Amerikaanse kolonisten zijn dan gaandeweg de schapenteelt gaan intensifiëren.  Er ontstond zelfs een concurrentiestrijd met het thuisland, het inmiddels ééngemaakte Groot-Brittannië. Een opvallend verhaal tussen 1870-1930 waren de zogenaamde ‘range wars’. Het onderwerp van deze conflicten was de controle over ‘open range’, of weidegronden. Eigenlijk een concurrentiestrijd tussen de rundvee- en schapenteelt. Dit ging er soms vrij gewelddadig aan toe.  

Ook in Australië en vooral Nieuw-Zeeland werden schapen geïntroduceerd. James Cook deed eerst een poging in 1776 om in Nieuw-Zeeland schapen los te laten, maar dit draaide uit op een fiasco, zo blijkt uit volgend citaat uit zijn logboek:

‘Last night, the ewes and the rams I had wit so much care and trouble brought to this place expired. We did suppose them poisoned by eating some native plant. Thus, all my fine hopes of stocking the country with a breed of sheep were blasted momentarily.’


Later werd dit toch een succesverhaal, ook al omdat intussen een schapensoort, merino, kon worden ingevoerd. Keerzijde van de medaille was dat er op sommige plaatsen overgegaan werd tot ontbossing en men zelfs grassoorten van Groot-Brittannië introduceerde. De auteur omschrijft dit als: ‘a case of ecological imperialism’. Tegen het eind van de 19de eeuw slaagde men er zelfs in om succesvol met een schip een volledige lading gekoeld vlees van Nieuw-Zeeland naar Engeland te vervoeren. 

Een ander minder bekend verhaal is dat van een groep mensen uit Wales die zich vanaf 1865 vestigde in Zuid-Amerika, meer bepaald Patagonië. Ze waren gemigreerd om hun inheemse Welshe cultuur en taal te beschermen, die ze als bedreigd beschouwden in hun geboorteland Wales. Deze vestiging verliep initieel niet al te vlot, maar uiteindelijk wist men ook de schapenteelt te introduceren. 

De auteur gaat ook dieper in op de industriële revolutie waarbij de groei van het gemechaniseerde fabriekssysteem kleinschalige huisnijverheid in een crisis bracht. Op sommige plaatsen kwam de bevolking hiertegen in opstand. 

Het verhaal eindigt toch een beetje somber. De ramp in Tsjernobyl (1986), de mond-en-klauwzeer-epidemie (2001) en finaal Brexit (vanaf 2020) hadden voor de schapenteelt in Wales een negatieve impact. Dit laatst omwille van het verdwijnen van subsidies en het gegeven dat de Britse overheid vrijhandelsovereenkomsten afsloot met andere landen buiten de Europese Unie waardoor de Welshe schapenboeren de concurrentiestrijd dreigen te verliezen. 

Met dit boek heeft de auteur de reis van schapen over heel de wereld geschetst, vooral begeleid door de mens. Via levendige portretten vertelt hij over de rol die schapen hebben gespeeld in de ontwikkeling van de moderne wereld, in tijden van vrede en oorlog. Het boek is ingedeeld in vrij korte en vlot leesbare hoofdstukken. Soms lijkt de auteur zijn onderwerp wat uit oog te verliezen, vooral in zijn beschrijving van de periode van de industriële revolutie. Ook zijn de passages waarbij hij zijn verhaal doet door gebruik te maken van fictieve personages, minder geslaagd. Toch leert hij ons heel wat bij. En dan vooral dat de menselijk beschaving niet alleen door mensen is… geschapen. Bepaalde zaken die hij beschrijft waren mij eerder onbekend. 

Al bij al is dit dus toch wel een boek dat ik zeker kan aanraden voor wie zich interesseert in Wales, ecologie en geschiedenis. De uitgave door de uitgeverij Calon is zeer geslaagd. De cover alleen al! 

Alan Marshall is geboren en getogen in Nieuw-Zeeland. Hij is de auteur van verschillende boeken en is ‘visiting professor’ aan Mahodil University (Thailand). 

--

Titel: Sheeplands. How sheep shaped Wales and the world.
Auteur: Alan Marshall 
Pagina’s: 245
ISBN: 9781915279385
University of Wales Press Calon 
Verschenen: april 2024 

donderdag 16 mei 2024

Meir Shalev - Vertel het niet aan je broer

 

Macht en wraak in de engte

De gelauwerde Israëlisch auteur Meir Shalev (1948-2023) debuteerde in 1982 met het kinderboek Michael en het monster van Jeruzalem en schreef ook non-fictie. In 1988 verscheen zijn debuutroman Russische roman, waarmee de weg naar internationale erkenning direct geplaveid werd. Vertel het niet aan je broer is de postuum in Nederlandse vertaling verschenen laatste roman over twee broers die hun leven overdenken tijdens hun jaarlijkse weerzien in Israël; een raamvertelling die regelmatig wordt onderbroken door dialoog tussen de broers. 

Marjon Nooij

De zestiger en antiheld Ithamar Diskin – een wat zelfingenomen, masculiene sportleraar in het leger – komt vanuit de VS voor zijn jaarlijkse controle bij de oogarts naar Israël gevlogen; een uitgelezen gelegenheid om bij zijn broer Boaz langs te gaan en hun traditionele broersnacht te houden, die vergezeld gaat van een ruime hoeveelheid boukha, zelfgestookte vijgenbrandewijn. Hij heeft uiteindelijk na jaren het fiat van zijn schoonzus gekregen om Boaz het verhaal op te biechten van zijn ervaring met Sjaron; een nogal directieve vrouw die hij twintig jaar eerder ontmoette in een café en die hem voorstelde met haar mee te gaan. Hij weet dat hij een uiterst knappe verschijning is, zijn ego is gestreeld en hij laat zich leiden over een wirwar van landweggetjes; een labyrint waarvan hij al vermoedt dat hij er zelfstandig niet meer uit zal kunnen ontsnappen. 

Na de vrijpartij, waarbij Sjaron stevig de touwtjes in handen houdt, geeft ze aan dat ze wil dat hij de hele nacht blijft en belooft hem als ultieme climax een rijk ontbijt te zullen serveren, in ruil voor nog meer seks volgens haar rigide regeltjes. Maar Ithamar vindt het welletjes en wil dat ze hem de weg terug wijst. Dan slaat ze haar klauwen uit en verstopt zijn bril, waardoor zijn ernstige bijziendheid hem parten speelt en hij ertoe veroordeeld is om haar spelletje mee te spelen. 

‘'Waar is mijn bril?’ vroeg ik.
‘Die heb je nu niet nodig, we zijn vlak bij elkaar en kunnen elkaar heel goed zien.’
‘Ik geloof dat ik hem naast de wastafel heb gelegd in de badkamer,’ zei ik.
‘Maak je geen zorgen. Bij het ontbijt krijg je hem, om het verschil te kunnen zien tussen het brood en de lepel.’
‘Hoe bedoel je, dan krijg je hem? Heb je hem ergens anders neergelegd?’
‘Ik heb hem neergelegd op een veilige plek, om te voorkomen dat je hem weer laat vallen, zoals bij de poort, en er per ongeluk op gaat staan.''


Net als in De kus van Esau heeft Shalev de bril opgevoerd als motief. Deze keer is het niet de weigering om de bril te dragen, maar juist het ongemak van het verlies daarvan. Ithamar’s blikveld wordt op die manier door Sjaron beheerst, hij kan niet meer waarnemen wat belangrijk is en is zijn zelfbeschikking en de regie over zijn eigen handelen kwijt. Om haar te misleiden noemt hij zichzelf Gadi – ‘mijn weelde’ –, maar ook zij blijkt zo haar geheimen te hebben en wil hem deze ene nacht in haar web spinnen. 

'‘Kom, wat heb je, Gadi? Hier hou ik niet van. Het lijkt alsof je smeekt,’ zei ze.
‘Interessant,’ zei ik, ‘met wat voor gemak je een smekende man herkent. Aan wat voor kenmerken precies?’
Ze zweeg.
‘Ik ben inderdaad aan het smeken,’ zei ik. ‘Toe, Sjaron, geef me mijn bril, heb medelijden, alsjeblieft.’
‘Je bent een slecht acteur,’ zei ze.
Ik zweeg, maar als vanzelf omklemden mijn armen haar bovenbenen nog steviger.
‘Dat is te hard! Dat vind ik niet fijn!…’ zei ze met harde, schelle stem.
Maar mijn smeekbede werd een eis en mijn omklemming een trekken. Ze wankelde, gaf kwaad een gil en zakte neer op de vloer, en ze trok het laken mee en bedekte zich, plotseling kuis.'’


Er broeit iets onderhuids in het verhaal en de vraag is waarom Ithamar het van zijn schoonzus niet eerder aan zijn broer mocht vertellen. Om Boaz niet op verkeerde ideeën te brengen? Deze lijkt in ieder geval zijn vrouw soms in het verhaal te herkennen.

Naast de door Shalev vaker gebruikte thema’s als liefde in combinatie met familieperikelen, wraak en macht, bevat het verhaal humoristische en absurdistische toetsen, waarin weer tal van Bijbelse verwijzingen zijn te vinden. Tussen de episoden met Sjaron, lardeert Shalev het geheel met anekdotes over de impact van verschillende relaties, zoals die van Ithamar’s ouders. De ervaring van beide broers is heel verschillend, maar ook hier komen macht en wraak om de hoek kijken.

Vertel het niet aan je broer is misschien niet zo groots als de lezers van Shalev gewend zijn, maar nog altijd een gelaagd verhaal met taalgebruik dat – zoals Shalev zelf graag zei – ‘rijk is als room’.

--

Eerder verschenen op Tzum


Titel: Vertel het niet aan je broer
Auteur: Meir Shalev
Vertaling: Ruben Verhasselt
Pagina's: 256
ISBN: 9789026364808
Uitgeverij Ambo|Anthos
Verschenen: januari 2024


vrijdag 3 mei 2024

Micheliny Verunschk – De brul van de jaguar

 

Het verhaal over de dood van Iñe-e en hoe ze haar naam en thuis verloor

In de periode van 1817 tot 1820 ondernemen ontdekkingsreiziger, zoöloog en natuuronderzoeker Johann Baptist von Spix (1781-1826) en botanicus Karl Friedrich Philipp Martius (1794-1868) in opdracht van koning Maximiliaan I Jozef van Beieren een Oostenrijks-Beierse wetenschappelijke expeditie door Brazilië, met als hoofddoel het gebied van de Paranáhuazú; ‘de riviermoeder, die de witte mensen de Amazone noemen’. Hun opdracht is om de flora en fauna te inventariseren. Bij hun terugreis over de Mare Tenebrosum (Zee van Duisternis) brengen ze echter ook Iñe-e en Juri mee; twee kinderen uit rivaliserende stammen, die in München worden bestudeerd aan de universiteit. 

Marjon Nooij

De brul van de jaguar is het geromantiseerde verhaal van de twee inheemse kinderen, opgetekend door Micheliny Verunschk: auteur, dichter en historicus (Brazilië, 1972). Het verscheen in 2021 onder de titel O som do rugido da onça en de auteur werd daarmee winnaar van de prestigieuze literaire Jabuti-prijs 2022 die sinds 1958 bestaat en jaarlijks wordt uitgereikt door de Brazilian Book Chamber (CBL). ‘De roman vertelt het verhaal van een van de meest schokkende misdaden die is gepleegd in naam van de wetenschap en het kolonialisme.’

Wanneer Iñe-e, telg van het Miranha-volk, ineens spoorloos in de jungle verdwijnt, wordt ze levend teruggevonden aan de oever van de rivier met naast haar een Tipai uu; een jaguar. Niemand begrijpt waarom het dier haar lijkt te beschermen en haar vader is ervan overtuigd ‘dat het voorval op een vloek duidde’. Maar het voorval verdwijnt naar de achtergrond en Iñe-e wordt ingewijd in de feesten van Yurupari, de Heer van de Vruchten.

‘Tot die vreemde man aankwam. Hij kwam met een groot gevolg alsof hij een of andere belangrijke pief was. Er stonden drie rijdieren, een kleine stoet slaven, jagers en vissers tot zijn beschikking en nog veel meer mannen, waaronder iemand uit haar familie en een andere witte man die de Miranha al kenden. Die witte man, altijd met zijn wapens aan zijn riem, was heel opgewekt, spraakzaam, goed op de hoogte van het bos en de mensen die ervandaan kwamen. Een grote vloot kano’s was dagen daarvoor al door buren aangekondigd; het vaartuig van de vreemdeling, het grootste, was overdekt met palmbladeren om hem tegen de zon te beschermen en dat alleen zei al genoeg over hoe belangrijk hij was.’


Bij de kennismaking is Martius beducht voor de oorspronkelijke bevolking en denkt te maken te hebben met een stam bandeloze menseneters. ‘Mijn ziel krimpt ineen als ik terugdenk aan die afgrijselijke degeneratie van die barbaren. Ik moet wel aannemen dat hun nalatige leven tijdens mijn wekenlange verblijf tussen die wilden zich in al zijn vormen aan mijn ogen moet hebben onttrokken, maar ik werd zo pijnlijk ongemakkelijk van hun nabijheid dat als ik in detail zou treden over de ware aard van de onbeschaafdste Braziliaanse autochtonen ik mijn lezers evenzoveel ongemak zou bezorgen.’ Maar hij krijgt Iñe-e als geschenk en samen met het jongetje Juri verscheept hij haar naar Europa. ‘Beide wetenschappers werden door haar volk beschouwd als heel wijze mannen, iets wat Iñe-e niet zag of kon begrijpen.’ 
Spix heeft zijn bedenkingen en werpt op dat zij beiden geen handelsmannen zijn, maar Martius is ambitieus en wil zijn naam vereeuwigd zien in de annalen, hoewel hij geen vooropgezet plan had. ‘Niemand had gedacht dat hij als kinderdief terug zou keren.’ Het gaat hem vooral om het meisje, opmerkingen over het lot van Juri schrapt hij.

De overtocht is tantaliserend beangstigend en de kinderen zijn wanhopig, moe en van slag. ‘[…] toen ze eindelijk op zee voeren, begreep Iñe-e niet wat die enorme deken van water haar probeerde te zeggen.’ Hierin resoneert mooi de geborgenheid van haar leven in de jungle tegen de existentiële angst van het weggerukt zijn uit haar originele habitat.

De dieren sterven het eerst, waarna er ook kinderen overlijden en de zee verandert in ‘een wispelturig massagraf.’ Iñe-e bedenkt dat ze had gewild dat ze een jaguar was geworden, zodat ze iedereen had kunnen vermoorden. Ze probeert het dier tevergeefs oproepen.

‘Niet naar de lucht kijken, Iñe-e! En zo blijft ze, haar mond halfopen, ogen op de grond gericht, de pijn drukt op elke vezel, haar hele lichaam een en al pijn en spijt dat ze die doodongelukkige grond moet betreden, een grond die harder lijkt dan welke andere ook.’


Bij presentatie aan het hof van Beieren worden de kinderen cadeau gedaan aan het Koninklijk Paleis van Maximiliaan I. Het is hartverscheurend om te lezen hoe de prinsessen hen behandelen als exotische poppen, hen meetrekken en hun haren willen kammen. De aankomst in Duitsland gaat gepaard met een strenge winter, waar de kinderen duidelijk niet tegen opgewassen zijn. Iñe-e overlijdt op twaalfjarige leeftijd aan de gevolgen van een longontsteking. Verunschk weet dit op treffend te vatten in een van de mytische scène’s: ‘Het was tijd. Uaara-Iñe-e! zei Grote Jaguar in haar oeroude stem. En in een ondeelbaar ogenblik was jaguar meisje en het meisje jaguar.‘ Op haar weg naar het licht, wetend dat ze niet meer in haar eigen lichaam zit, overziet ze het licht van het oerwoud en hoort ze ook de heldere roep van haar moeder. ‘Iñe-e, zei ze toen, heel zachtjes. En ze lachte. En Uaara-Iñe-e lachte terug, een paar kolibrievleugels fladderden onophoudelijk in haar keel, heerlijke verrukking, zoals liefde hoort te zijn.’ Ze antwoordt met een rauwe brul.

In de tweede laag van de roman ontdekt Josefa, in een museum in het hedendaagse Rio de Janeiro, het verhaal van de ontvoerde kinderen. Als afstammeling van inheemse voorouders voelt ze een diepe verbondenheid met Iñe-e en Juri en ze gaat op onderzoek uit naar hun verhaal. De kennis die ze opdoet over de onderdrukking van de inheemse volkeren, leidt haar tevens naar bewustwording van haar eigen wortels.

In korte hoofdstukken laat de auteur het perspectief regelmatig wisselen tussen het verleden van de kinderen en het heden van Josefa. Ook zijn er zeer originele perspectiefwisselingen van Iñe-e naar de jaguar, de Amazone, de ontdekkingsreizigers en Josefa. Ze krijgen allemaal een eigen stem, al is er geen sprake van veel dialoog en ontbreken dan de interpuncties. Veel inheemse woorden zijn onvertaald gelaten en het is aan te raden om de betekenis op te zoeken ter verduidelijking. Het taalgebruik wordt steeds aangepast aan het personage dat centraal staat. Zo is de taal van de hedendaagse Josefa veel moderner dan die van historische personages en weer anders wanneer het water of de jaguar spreken. De thema’s die Verunschk in haar roman verwerkt heeft zijn legio, zoals onderdrukking, diversiteit, religie, mensenhandel en geschiedenis.

Getuige de annotaties heeft ze veel onderzoek gedaan naar brieven, teksten en transcripties, en tevens naar verhalen, artefacten, liederen, tradities en gebruiken van de volkeren in het Amazone-gebied en heeft ze geput uit diverse oude geschriften van Martius en Spix, biografen en ontdekkingsreizigers. 

De auteur heeft met De brul van de jaguar een fascinerende historische roman geschreven vol zintuiglijke waarnemingen, waar ze mythische aspecten doorheen geweven heeft, die wonderschone toetsen geven aan het verhaal.

--

Eerder verschenen op Tzum


Titel: De brul van de jaguar
Auteur: Micheliny Verunschk
Vertaling: Anne Lopes Michielsen 
Pagina’s: 174
ISBN: 9789460687020 
Uitgeverij Marmer
Verschenen: 18 april 2024

donderdag 18 april 2024

Interview: Peter WJ Brouwer – Op alles wat ik ben


Interview: Peter WJ Brouwer – Op alles wat ik ben

Een sfeervol cafeetje in Arnhem had ikzelf in gedachten, maar na ampel beraad zijn we in het Bezoekerscentrum op de Posbank beland. We zitten achter twee koffies en kijken uit over een arcadisch landschap, het moet gezegd. Brouwer wijst en duidt waar Nijmegen ligt en waar Duitsland. Zijn nieuwe roman Op alles wat ik ben bleek onlangs zomaar een visionaire passage te bevatten. De auteur viel enkele weken geleden, net als zijn hoofdpersonage, met de racefiets. Hij brak zijn arm en moest worden geopereerd. En nee, dat was geen reclamestunt, maar een vervelend ongeluk dat een streep zette door ‘zijn’ Boekenweek, waarvoor optredens in bibliotheken, boekhandels en andere podia gepland stonden. Een wondcomplicatie gooide verder roet in het eten, waarna de auteur voor een week in het ziekenhuis belandde.

Marjon Nooij

En nu zitten we in jouw favoriete omgeving, vlak bij de plek des onheils.

‘Ik had die bocht al honderd keer genomen en toch ging ik onderuit. Domme pech. De Boekenweek kon ik daardoor dus op mijn buik schrijven. Ik had optredens staan in bibliotheken verspreid over Nederland en die konden helaas niet doorgaan.’

Maar als ik me niet vergis verscheen er op de dag dat je weer thuis kwam uit het ziekenhuis een mooie recensie in Argus?

‘Dat was inderdaad een opsteker. Paul Gellings verwoordde het wel grappig: volgens hem was de lancering van mijn boek omgekeerd evenredig aan de kwaliteit ervan. Het maakte mijn dag goed. Het voelt toch goed wanneer er belangstelling is voor mijn romans en gelukkig staan er weer afspraken in de agenda. Zo heb ik al lezingen voor het nieuwe seizoen en ben ik op 29 september uitgenodigd voor een interview met signeersessie bij boekhandel Het Logboek in Beilen. Dat maakt me weer blij na die domper van mijn gebroken arm.

Laten we het hebben over je nieuwe roman, die zich afspeelt in deze omgeving, de Veluwezoom en Arnhem. Had het verhaal ook ergens anders gesitueerd kunnen zijn?

‘Het had zich overal kunnen afspelen, de activistische vroege jaren tachtig, de polarisatie in een snel veranderende samenleving. Het geloof, een adolescent en een dominante opvoeding. Ik kom zelf uit Eindhoven, ben in die omgeving opgegroeid. Mijn jeugdherinneringen heb ik vertaald naar de omgeving waar ik nu al vijfentwintig jaar woon, Gelderland. Arnhem, Nijmegen en Zutphen zijn de steden waar ik regelmatig ben, optreed of met vrienden afspreek om een hapje te eten. De Veluwezoom is zogezegd mijn biotoop, het gebied waar ik loop en fiets, een decor voor gebeurtenissen in mijn roman. Maar het verhaal had zich ook ergens anders kunnen afspelen – de locatie is ondergeschikt aan de thematiek. Daarbij komt dat ik in mijn leven op meerdere plaatsen gewoond heb en me er thuis heb gevoeld. Ik pas me makkelijk aan, kan me vinden in dat motto van Martin Bril: ”het is goed om een vreemde te zijn te midden van bekende gezichten.”

Je bent dus niet aan een speciale plek gebonden. Niet in je werk, je hoofd en je romans.

‘Nee, niet echt. Wanneer ik me enkele weken terugtrek in het huis van een collega in een afgelegen plek in Frankrijk, ben ik op mezelf teruggeworpen. Inmiddels kennen de buren me, net als de Engelse eigenaar van een bistro voor locals, een plaatselijke tractorverkoper, de eigenaar van een supermarkt, de ober in een cafeetje op de markt – ik voel me er op een bepaalde manier thuis. We praten over het voorjaar, de koolzaadvelden en over politiek. Mijn eerste literaire prijs won ik in Vlaanderen. Ik heb daar vrienden voor het leven gemaakt. De uitgever van mijn eerste dichtbundel zit in Leuven. Mijn laatste roman is uitgegeven in Haarlem, en mijn nieuwe uitgever zit in Groningen. Binnenkort mag ik in gesprek met bovenbouwleerlingen van een Vlaams lyceum. Je ziet dus dat ik overal kan aarden.'

Ik wil het even met je hebben over de thematiek in je werk. Je bent voor deze roman een aantal malen naar Frankrijk afgereisd om je helemaal te storten op het schrijven. Daar vind je voldoende rust en inspiratie?

‘Ik had dit boek, dat zich thematisch afspeelt in verschillende werelden en in verschillende tijden, overal kunnen schrijven. Het is gewoon bijzonder om een aantal weken alleen met je roman bezig te zijn, te schrijven en vooral weer te schrappen.’

Hoe heb je voor Op alles wat ik ben besloten over welk onderwerp je zou gaan schrijven en in welke tijd het zich moest afspelen.

‘Het verhaal had ook ‘anders’ verteld kunnen worden – daar ben je schrijver voor. Zelfs de rol van de katholieke kerk en de Mariavereringen, die zo typerend zijn voor de historische context, zijn uiteindelijk ondergeschikt aan het verhaal: dat gaat over dubbelhartigheid, over de manipulatieve rol die volwassenen in de levens van jonge mensen spelen. Over keuzevrijheid en de blauwdruk van een opvoeding. Een Bildungsroman, want dat is dit boek, trekt zich niets aan van cultuur, tijdsbeeld en locatie.’

Je hebt altijd veel geschreven over relaties, over verbinding, identiteit, verwantschap. Liefde, vriendschap. Ik heb je eerder geïnterviewd en toen verklapte je me dat ‘dat nu eenmaal de onderwerpen zijn’ die het dichtst bij jou liggen en dat jij van mening bent dat je moet ‘schrijven over wat je kent’. Nu zijn daar thema’s als familie, dubbelhartigheid, waarheid en waan aan toegevoegd. Hoe is dat zo ontstaan?

‘Het idee voor dit verhaal ontstond tijdens het schrijven aan mijn vorige roman, Het oog van de kraanvogel. Toen ik op driekwart van dat boek was gevorderd, ontdekte ik een verhaallijn die er niet in thuishoorde. Ik zoomde sterk in op familie, terwijl familie in Het oog van de kraanvogel meer een verklarende functie heeft, op de achtergrond aanwezig is. Op de voorgrond stonden twee jongens en hun tegengestelde verwachtingen van vriendschap. Toen Het oog van de kraanvogel bijna af was, besloot ik dan ook dat mijn volgende boek een familiegeschiedenis zou worden, of in elk geval een verhaal dat sterk op familie leunde. Ook vanuit de gedachte: waarom dit verhaal, dat sterk op eigen ervaringen gebaseerd is, nu niet eindelijk eens aan papier toevertrouwen? Het is er klaar voor, ik ben er klaar voor. Bovendien leefden de meeste tantes en ooms uit mijn familie niet meer, dus voor hun oordeel hoefde ik niet te vrezen.’

Wat wilde je daar precies mee vertellen?

‘Goede vraag. Ik pakte een vel papier en schreef in hoofdletters OPVOEDING, BEKLEMMING, MANIPULATIE. Daar voegde ik het volgende aan toe: GELOOF, IDOLATRIE, TWEE GEZICHTEN, DOMINANTIE, vaag dingen vermoedend maar niet wetend waar het uiteindelijk heen zou gaan en welke ontdekkingen ik nog zou doen. Wél besloot ik vrijwel onmiddellijk een truc uit te halen: ik zou vanuit het perspectief van een meisje schrijven. Ik had dat nodig om afstand te nemen, objectief te kunnen waarnemen. Niet emotioneel in mijn eigen verhaal verstrikt te raken. Ik besloot te schrijven over een meisje, later een volwassen vrouw, die gebukt gaat onder de kuren en de willekeur van een dominante moeder. Dat was het uitgangspunt.’

Nu je over die dominante moeder begint, wil ik toch nog even terugkomen bij de Veluwezoom, het gebied waar jouw hoofdpersonage Ellen fietstochten maakt, en je hebt ons hier niet voor niets heen geloodst. Bas Steman, jouw gevierde collega-schrijver, journalist en ex-wielrenner, sprak een fragment in dat op Youtube is terug te luisteren en dat als verhaal (De Gazelle-man) werd voorgepubliceerd in het tijdschrift Elders Literair.*) Jij noemt dit hoofdstuk zelf ‘een sleutelmoment’. Waarom?

‘In de eerste twee delen van het boek volgen we mijn hoofdpersoon Ellen in een bijna dagboekachtige chronologie. De dagen van een zeventien jarig meisje rijgen zich aaneen, soms zijn die monotoon, op het saaie af, soms worden er ontdekkingen gedaan. Op een zeker moment besluit Ellen een racefiets aan te schaffen – dat was in de jaren tachtig erg in – zeer tegen de zin van haar dominante en onsportieve moeder. Die bemoeit zich sowieso overal mee, dus dit zal bij de lezer geen verrassing wekken. Zonder al te veel te willen verklappen: Ellen ontmoet een eenarmige fietser die een weddenschap met zijn vrienden heeft afgesloten. Wanneer haar moeder onbedoeld bij de gebeurtenissen wordt betrokken, komt die weddenschap onder druk te staan.’

Ik heb dit hoofdstuk met plezier gelezen. Ik vond dat de manipulatieve kant van de moeder, waarvoor Ellen zich zo schaamt, hier subliem tot uiting komt. Hoe kwam je op het idee voor deze passage?

‘Het fragment is gebaseerd op een gebeurtenis uit mijn eigen jeugd, met een familielid dat er ook wat van kon. Voor Ellen is de gebeurtenis een dieptepunt omdat ze, zelfs wanneer ze zich alleen waant, in haar eigen wereldje zogezegd, nog niet uit de invloedssfeer van haar moeder kan ontsnappen.’

Zeg dat wel. Ik werd steeds weer onaangenaam ‘geraakt’ door die moeder, om het maar eens voorzichtig te zeggen. Ze heeft kritiek op de vrienden en vriendinnen van haar dochter, op iedereen die haar in feite in de weg staat. Veelzeggend vond ik ook de feesten waar de familie ruim vertegenwoordigd is. Ellen wil voor haar verjaardag een hip verjaardagsfeest, maar de vrienden die op kussens neerhurken, die lullige discobal, het stemmige kaarslicht, afijn … het kan allemaal niet verhullen dat ze in een truttige woonkamer zitten, met een priesteroom die sigaartjes rookt en met een nare neef die zichzelf graag hoort praten.

‘Ja, maar de ironie wil dat Ellen op een moderne school zit, met progressieve docenten en een leerlingenraad, een omgeving waar duidelijk andere ideeën heersen dan bij haar thuis.’

Dat vond ik een sterk kantelmoment in je roman, het punt waarop Ellen valt voor Julian, een jongen aan wie alles anders is: hij is lid van de jongerenafdeling van een linkse partij, hij is losjes in de omgang, draagt donkere kleren, buttons...

‘Hij heeft één gezicht en spreekt met één mond. In tegenstelling tot Ellens moeder, die twee gezichten heeft en in Julian het vleesgeworden kwaad ziet. Moeder is achterdochtig, bijgelovig en probeert de gebeurtenissen met haar dominante gedrag bij te sturen.’

Je brengt het nog vrij onschuldig, vind ik, maar is de rol van de Katholieke Kerk waarvan de moeder een fanatieke belijdster is, wel zo onschuldig? Onder invloed van die kerk stuurt Ellen op zeker moment een afscheidsbrief aan Julian met daarin de volgende regels, ik citeer: “Wat je beweerde is niet waar, het is niet mogelijk je familie te overwinnen, ze achter je te laten. Er is dubbelheid in de dingen, dat is het dilemma”. Ik vond dat nogal wat, voor een meisje van zeventien. Dan zit je toch behoorlijk in de knel?

‘Dat klopt. Een adolescent gaat gebukt onder de manipulatieve kanten van een stel volwassenen, daar komt het op neer. Maar uiteindelijk zijn zij marionetten in een groter geheel, en de kerk speelt daarin een dubieuze rol. Bepaalde zaken komen niet aan het daglicht of worden onder het tapijt geveegd. Gaandeweg wordt duidelijk dat het te maken heeft met cultureel en politiek fanatisme. Dat is ook de zoektocht waar Ellen haar verdere leven mee zoet is: ‘wat bevond er zich onder dat dikke tapijt van devotie?’ Die vraag stelt ze zich keer op keer.’

Uiteindelijk brengt die zoektocht haar bij de rechts-populistische politiek.

‘Klopt. Ik was aanvankelijk helemaal niet van plan om actualiteiten te benoemen, laat staan om een historische roman te schrijven. Maar toen ik research deed, bleken zoveel zaken met elkaar vervlochten, waren er zoveel onvermoede verbanden, dat ik wel gedwongen werd om die een logische plaats binnen het verhaal te geven.’

Wat bedoel je met vervlochten?

‘Nederland had, net als de heilige Bernadette van Lourdes, een eigen Maria-zieneres, Ida Peerdeman. Ik ontdekte dat deze vrouw, een historische figuur en bekendheid in Amsterdam, dezelfde was als een geloofsidolate ‘met speciale gaven begenadigde’ kloosterzuster in mijn eigen familie. Ik kende haar uit verhalen van mijn ouders, overigens niet in al te positieve zin. In mijn roman speelt een op deze persoon gebaseerde zieneres een veelzeggende rol. Tijdens verder onderzoek naar de historische context waarin ik mijn verhaal wilde plaatsen, deed ik nog een verrassende ontdekking, namelijk over een priesteroom en broer van mijn vader. Van daaruit leidde het spoor naar het wereldje van de zeer conservatieve katholieken en uiteindelijk naar de kring rond Thierry Baudet. De werkelijkheid is altijd weer absurder dan je haar verzint. Tegelijkertijd is ze logisch en begrijpelijk wanneer we haar met terugwerkende kracht bekijken. Achteraf is alles te begrijpen. Dat Mariavereringen een voedingsbodem bieden voor een politieke partij als Forum Voor Democratie, lijkt bizar. Maar de menselijke aard laat zich niet verloochenen.’

Wat bedoel je?

‘Mensen hebben van nature de neiging om terug te verlangen naar vroegere tijden en blind te zijn voor de historische context. Van daaruit laat zich ook de Woke-beweging verklaren. Ik moet hier even een persoonlijke kanttekening maken: het is niet mijn bedoeling geweest om een manifest te schrijven waarin ik iemands katholieke opvoeding politiek probeer te verklaren. Sterker nog, ik heb geprobeerd om vanuit alle invalshoeken te kijken naar de netwerken en welke ‘verlossers’ zich daar thuis voelden. En niet alles blijft zoals het vroeger ooit was. Julian wordt in het laatste deel wethouder van een linkse partij. Maar een vriend van hem is teleurgesteld geraakt en partijlid geworden voor een populistische groepering. Dertig jaar stemmen op linkse klimaatpartijen heeft hem niets gebracht en ‘menselijke socialisten’ bestaan volgens hem allang niet meer. “Soms moet je keuzes maken die je nooit van jezelf verwacht had”, zegt hij op zeker moment.’

Jij neemt dus geen standpunt in?

‘Waarom zou ik als schrijver? Ik las ooit, dat een goede leraar (in de meest brede zin van het woord) je vertelt waar je moet kijken, maar niet wat je moet zien. Dat uitgangspunt heb ik geprobeerd te volgen bij het schrijven van dit boek.’

Heeft jouw boek in dat opzicht een boodschap?

‘Het beknellende gedachtegoed waar veel mensen van mijn generatie hun vrijheid op hebben bevochten, leeft nog altijd voort in politieke netwerken. Je kunt nooit gemakzuchtig achteroverleunen en denken dat ‘de strijd gestreden’ is. Zoals democratische waarden ook niet vanzelfsprekend zijn: we willen graag geloven dat zelfbeschikking en vrijheid een voldongen en onvervreemdbaar feit en recht zijn. Mijn hoofdpersonage Ellen worstelt daarmee, en volgens mij worstelt onze hele cultuur met het idee van een maakbare samenleving. Dat is een gevaarlijke illusie. Als mijn boek al een boodschap heeft, dan deze.’

*)
https://www.eldersliterair.nl/de-gazelle-man/

https://www.youtube.com/watch?v=55agtYxM7_w

--

Fotografie: Peter-Paul Lucker
       Titel: Op alles wat ik ben      
       Auteur: Peter Brouwer                                           
       Illustraties: Albert van der Weide
       Pagina’s: 284
       ISBN: 97899493368026
       Uitgeverij In de Knipscheer
       Verschenen: 04 februari 2024

zaterdag 16 maart 2024

Jonathan Littell - De welwillenden

 

Verzwolgen door een huiveringwekkende levensgeschiedenis

Na 962 pagina's moest ik bijkomen. Tot op de laatste pagina slaat zelfs onverwachts de waanzin nog toe. Een onvergetelijke leeservaring. Zware, maar indrukwekkende kost. Al jarenlang was ik van plan om dit boek te gaan lezen, maar ik dorst het eerlijk gezegd niet eerder aan. Een persoonlijk verhaal over de andere 'onbekende' kant, de slechte partij tijdens de laatste wereldoorlog. Angstvallig om enige sympathie te ontwikkelen of begrip te krijgen. Ik had sowieso geen intentie om over dit boek een recensie te gaan schrijven. Nu kan ik niet anders. Ik moet het gewoon delen.

Philipp van Ekeren

De welwillenden is de levenswandel van Maximilian Aue: een SS-officier die tijdens de Tweede Wereldoorlog in dienst is van de Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij. Het boek is verdeeld in een aantal hoofdstukken die qua intensiteit vernoemd zijn naar klassieke muzieksoorten. De schoonheid van muziek is echter ver te zoeken. En het verhaal is überhaupt niet na te vertellen. Directe ervaringen van Aue worden doorvlochten met het verloop van de oorlog vanuit de Duitse visie, de bureaucratie en strijd tussen alle legeronderdelen, de Jodenvervolging, zijn gedachten over filosofische vraagstukken, zijn liefde voor klassieke muziek en kunst, maar ook zijn obsessief verknipte geest wat betreft zijn seksualiteit.

Het begint allemaal heel gelaten in het eerste hoofdstuk: Toccata. Na de Tweede Wereldoorlog is de hoofdpersoon als dwangarbeider teruggekeerd in Frankrijk waar hij zijn jeugd heeft doorgebracht. Hij begint als vertegenwoordiger van een fabriek in kant en klimt op tot directeur van een nieuwe vestiging, trouwt met een vrouw uit een goede familie en wordt vader van een tweeling. Verder analyseert hij in dit hoofdstuk het verloop en eind van de Tweede Wereldoorlog vanuit alle betrokken partijen. De eerste zin luidt dan ook:

‘Mensenbroeders, laat mij u vertellen hoe het is gegaan. Wij zijn uw broeders niet, zult u antwoorden, en we willen het niet eens weten.’


In het tweede hoofdstuk 'Allemandes I en II' gaat het verhaal pas echt los vanuit de Duitse kant. Alle grote gebeurtenissen komen langs als decor. Beginnend met operatie Barbarossa, de inval van Duitse Rijk in de Sovjet-Unie. Dr. Aue die rapporten in Oekraïne moet opstellen over de tegenstanders, bevolkingsgroepen, de stemming in het veroverde gebied en speciaal over de joodse bevolking. Hij is tevens getuige van de massa-executie van 100.000 inwoners, merendeel Joden in Babi Jar (een ravijn in Kiev). Daarnaast komt hij terecht in de eindfase van de slag om Stalingrad, om op het laatste moment zwaargewond terug te keren in Berlijn. In dienst van Adolf Eichmann (een Duits-Oostenrijks SS-functionaris in het Derde Rijk en een van de hoofdverantwoordelijken voor de massamoord op de Joden) en Albert Speer (de rijksminister van Bewapening en Munitie) gaat Dr. Aue aan het werk. Zelfs Reichsführer-SS Heinrich Himmler is erg onder de indruk van Max.

‘De Führer kwam dichterbij en ik bleef hem observeren. Toen stond hij voor me. […..] Zijn zure, stinkende adem maakte de kwelling compleet; het was werkelijk niet te harden.’


Voor deze uitgave heeft Jonathan Littell ongelooflijk veel documenten, verslagen en boeken bestudeerd om dit fictieve verhaal te schrijven binnen de historische gebeurtenissen. Het gaat dan ook flink de diepte in. Als rode draad wordt deze succesvolle en ijverige SS'er halverwege het boek belaagd door twee rechercheurs die hem verdenken van de brute moord op zijn moeder en stiefvader. Dit duo blijft hem tot de laatste pagina, terwijl Berlijn door de Russen wordt ingenomen, achtervolgen. In het gehele boek is één constante: zijn trouwe en joviale vriend Thomas die altijd voor hem klaar staat en Max vaak uit de brand helpt. Zijn reddende engel.

De schrijfstijl van Jonathan Littell is sterk en krachtig. Littell is een meesterlijk verteller die de wereld dit grandioze en unieke verhaal heeft geschonken. Vaak betrapte ik mij erop dat ik helemaal opging in dit bedachte levensverhaal. En dat is op zich erg knap. Het hele verhaal wordt verteld vanuit een intiem dagboek waarin Aue soms ook de lezer zelf aanspreekt. Je wordt getuige van zijn handelen tijdens een dieptepunt van de wereldgeschiedenis. Het uitgangspunt, een persoonlijk verslag gedurende de zwartste periode der mensheid door een mededader, zal er bij de lezers flink inhakken.

Een minpunt in dit verhaal is de grote hoeveelheid afkortingen van alle krijgsonderdelen, organisaties en rangen die overal in de teksten terugkomen en amper zijn te behappen. Nadat Max Aue een kogel in zijn hoofd heeft gekregen, is de zeer uitgebreide beleving van zijn delirium ook wat overdadig wat mij betreft. Juist omdat dit vele pagina's doorgaat. Dat geldt ook voor zijn seksuele obsessie voor zijn zuster, waar hij zich volledig aan overgeeft als hij zich, aan het eind van het verhaal, terugtrekt op het platteland in de woning van de man van zijn zuster. Dit is, wat mij betreft, buitensporig en doet eveneens afbreuk aan het boek. Deze uitweidingen zijn heftig en extreem, maar vooral allemaal teveel. Daardoor raakt Littell de lezer makkelijk kwijt.

‘Er was in dat bed niets meer dat aan haar herinnerde, zelfs geen haar. […] Toen ging ik ertoe over het zelf te bevuilen, gehurkt en met mijn benen uit elkaar, het spooklichaam van mijn zuster geopend onder me, haar hoofd een beetje schuin…’


Desondanks is dit boek een aanrader. Een waanzinnige trip van een intrigerende en wanstaltige SS'er, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Ongemakkelijk, bloedstollend en toch vooral fascinerend.

--

Titel: De welwillenden
Auteur: Jonathan Littell
Vertaling: Jeanne Holierhoek en Janneke van der Meulen
Pagina’s: 984
ISBN: 9789029531566
Uitgeverij De Arbeiderspers
Verschenen: februari 2019

woensdag 28 februari 2024

Veerle De Vos - Ferdinand Verbiest en de ontdekking van China

 

Ferdinand Verbiest, de jezuïet die China opende

In 2009 opent Xi Jinping ‒ toen nog vicepresident van China ‒ in het Brusselse museum Bozar de prestigieuze tentoonstelling ‘Zoon van de hemel’. De Chinese Volksrepubliek had voor de gelegenheid een indrukwekkende hoeveelheid kunstschatten naar de Europese hoofdstad verscheept. Een van de objecten, een bescheiden tekening uit de zeventiende eeuw, toont de opeenvolgende stadia van een zonsverduistering. De astronoom die de tekening had gemaakt, had zijn werkje zelfs gesigneerd: Auctore P. Ferdinando Verbiest, Societatis Jesu, in Regia Pekinensi, Astronomia praefecto.

Robert Van der Meiren

Als VRT-journaliste en eminente China-kenner Veerle De Vos de tentoonstelling bezoekt staat ze lang stil bij de tekening. Wie was die Ferdinand Verbiest, vraagt ze zich af, en hoe kon iemand uit een onooglijk Vlaams dorpje het in het ontoegankelijke keizerrijk China schoppen tot prefect van het bureau voor de astronomie, mandarijn-astronoom, viceminister van Openbare Werken en persoonlijke leraar en adviseur van de keizer, de machtige ‘zoon van de hemel’? En hoe kregen jezuïeten in de zeventiende eeuw hoegenaamd voet aan grond in dat gesloten keizerrijk?

‘Iemand zou daar eens een boek over moeten schrijven’ zegt iemand die naast haar de tekening staat te bekijken.

Dat viel niet in dovemansoren…

Ferdinand Verbiest

Hij wordt op 9 oktober 1623 geboren in het West-Vlaamse Pittem, het vierde van zeven kinderen in een gezin dat tot de betere klasse mag gerekend worden. Na de humaniora aan de jezuïetencolleges van Kortrijk en Brugge, treedt hij nog tijdens zijn studies aan de universiteit van Leuven (1) toe tot de jezuïetenorde. Hij droomt ervan als missionaris te worden uitgezonden naar Zuid-Amerika, maar zijn aanvragen worden keer op keer door Rome afgewezen. Ten einde raad gooit hij het roer om en dient een verzoek in om naar China te mogen gaan. Dat verzoek wordt wél ingewilligd, en na een lange en bewogen zeereis kunnen hij en enkele medebroeders op 17 juli 1658 eindelijk voet aan wal zetten op Chinese bodem. Verbiest is dan vijfendertig. Zoals hem is opgedragen meldt hij zich aan bij de missiepost van Xi’An (2), ongeveer duizend kilometer ten zuidwesten van Peking. Daar krijgt hij zijn Chinese naam: Nan Huairen, “hij die goedheid koestert”.

In Peking is de achtenzestigjarige Duitse jezuïet Johann Adam Schall von Bell dan al vele jaren directeur van het bureau voor astronomie, een belangrijke functie in het keizerrijk. Hij heeft gehoord dat de nieuwkomer bijzonder onderlegd is in wis- en sterrenkunde, en hij ziet in Verbiest een geschikte opvolger. Op 14 april 1660 ontvangt Nan Huairen een keizerlijk bevelschrift dat hem ontbiedt naar de Verboden Stad.

Verbiest wordt er de assistent van Schall. Hij is nog niet lang in Peking als de jonge keizer Shunzi plots overlijdt. In de daaropvolgende verwarring omtrent de troonsopvolging geraken Schall, Verbiest en hun medewerkers in diskrediet. Vooral op aanstoken van de “klassieke” Chinese astronoom Yang Guangxian worden de jezuïeten veroordeeld voor het verspreiden van staatsgevaarlijke theorieën ‒ dat de aarde rond is, bijvoorbeeld ‒ en subversief gedrag. Door tussenkomst van de grootmoeder van kindkeizer Xuanye (3) worden de vonnissen ‒ executie voor Schall en stokslagen voor Verbiest ‒ op het laatste nippertje omgezet in huisarrest. Vanaf dan dompelt Verbiest zich, wellicht uit verveling, helemaal onder in de sterrenkunde, en dat zal hem enkele jaren later goed van pas komen.

Yang Guangxian staat nu aan het hoofd van het bureau voor astronomie. Zijn berekeningen zijn echter niet altijd betrouwbaar, tot ongenoegen van de Kangxi-keizer. De volkskalender én de kalender voor de beweging van de planeten, die het bureau heeft opgesteld voor het achtste regeringsjaar van de keizer, worden ter controle voorgelegd aan Verbiest (4) die vrijwel onmiddellijk meerdere fouten ontdekt. Hij krijgt daarop de kans om in een wetenschappelijke tweestrijd met Yang en ten overstaan van de keizerlijke entourage zijn fenomenale astronomische kennis te bewijzen (5), en daarin slaagt hij met vlag en wimpel: al zijn voorspellingen kloppen precies. Yang wordt ontslagen en vervangen door Verbiest. De volkskalender voor 1670 draagt onderaan de signatuur “Nan Huairen, Prefect van de Astronomie”.

Het tij is nu definitief gekeerd. Verbiest krijgt veel invloed aan het hof. Hij wordt adviseur van de keizer, en diens persoonlijke leraar voor meetkunde en rekenkunde. Hij introduceert diverse nieuwe technologieën, ontwerpt en giet kanonnen van verschillende kalibers (6), ontwerpt het eerste zelfrijdende wagentje (7), tekent een nieuwe wereldkaart, maar maakt ook vernuftige kleinoden ter vermaak van de keizer. Ook politiek neemt zijn invloed toe. Als in drie vorstendommen rebellie uitbreekt speelt Verbiest een belangrijke diplomatieke rol in het behalen van de keizerlijke overwinning, waarna hij gepromoveerd wordt tot viceminister van Openbare Werken.

Bij dit alles mag niet worden vergeten dat de jezuïet Verbiest in de eerste plaats de plicht had het Chinese volk te bekeren tot het christendom, maar hij beseft dat deze hemelse opdracht nooit enige kans van slagen zal hebben zonder de medewerking van het keizerlijk hof. De keizer en zijn medewerkers hebben bewondering voor Verbiests intelligentie, en hij probeert hen ervan te overtuigen dat hij zijn multidisciplinaire wetenschappelijke en technische kennis uitsluitend aan zijn geloof te danken heeft, maar dat lukt niet. Zijn inspanningen worden bovendien gedwarsboomd doordat er in Rome een tweespalt groeit tussen de dominicanen, die het bestaande “bijgeloof” brutaalweg willen vervangen door het enige echte geloof, en de jezuïeten die eerder streven naar een vorm van ’entente cordiale’ met het confucianisme. Verbiest pleit zelfs voor misvieringen in het Chinees in plaats van in het Latijn, maar daar heeft het Vaticaan al helemaal geen oren naar. Als Rome ook nog de voor Chinezen belangrijke voorouderverering wil verbieden lijkt de legalisering van het christendom verder weg dan ooit.

Als ultiem overtuigingsmiddel stelt Verbiest voor de keizer een bloemlezing samen met westerse filosofische en wetenschappelijke geschriften. Hij werkt jaren aan zijn Studie om de beginselen te begrijpen. Hij zoekt naar convergenties tussen christendom en confucianisme, vermijdt zorgvuldig iedere verwijzing naar de christelijke God, maar dan nog wordt de inhoud van het boek door de keizer omschreven als “rebels, foutief en vaag”. Het omvangrijke werk wordt daarom nooit gepubliceerd.

Gedurende de dertig jaar dat hij in China leefde heeft Verbiest zijn aanpak onophoudelijk moeten verdedigen en verantwoorden ten overstaan van zijn oversten in Rome. De stugge houding van het Vaticaan heeft er uiteindelijk toe geleid dat de (volgende) Chinese keizer het christendom in 1724 definitief verbood. De Chinese cultuur bleek té sterk voor de omwenteling die de christianisatie zou teweegbrengen.

Begin 1687 valt Verbiest van zijn paard. Hij loopt ernstige verwondingen op die in de daaropvolgende maanden maar niet willen helen. Hij overlijdt op 28 januari 1688, vierenzestig jaar oud. Hij krijgt een staatsbegrafenis, en wordt begraven op het jezuïetenkerkhof in Peking. Op zijn grafsteen laat de keizer een tekst beitelen waarin hij zijn enorme waardering voor de jezuïet uitspreekt:

‘Jij, Nan Huairen, trouw en eerlijk, bekwaam in de wetenschappen, kwam van een verafgelegen land aan de andere kant van de oceanen, om ons je groot hart te schenken. Vele jaren lang vervulde jij je ijverige taken. Dankzij jou verloopt de berekening van de tijd weer precies en is de kalender gecorrigeerd. Je observeerde de hemel, de wolken en de sterren en berekende de exacte bewegingen van de hemelse lichamen. 
Dat in die andere wereld eeuwige glorie mag uitstralen over je naam, dat je grote daden vernoemd blijven tot in de verste streken en dat je verdiensten, gegrift in deze vlekkeloze steen, zonder te vervagen, overgedragen worden aan de toekomstige generaties.’


Veerle De Vos en Ferdinand Verbiest

Gedurende ruim vijf jaar volgt de schrijfster het spoor van de  man die cruciaal was in de ontsluiting van het hermetisch  gesloten keizerrijk China naar het Westen toe. Ze interviewt  academici, verdiept zich in astronomie en spiritualisme, leest  boeken en artikels van vooraanstaande Chinese en westerse wetenschappers, en doorwroet de archieven van instellingen, universiteiten, musea en bibliotheken in Leuven, Gent, Genua, Rome, Lissabon en Peking. Daar, bij het graf van Ferdinand Verbiest op de Zhalan-begraafplaats, kan ze de reconstructie van het leven van deze bewonderenswaardige Vlaming afsluiten. Uit zijn rijkgevulde leven blijft dan geen steen meer over die ze niet heeft omgekeerd. Het resultaat is een bijzonder boeiende levensbeschrijving van een man die door de kracht van zijn intelligentie wist door te dringen tot de allerhoogste kringen van het Chinese keizerrijk.

Veerle De Vos

Veerle De Vos is erin geslaagd alle bestaande kennis over Ferdinand Verbiest bijeen te brengen. Ze schrijft haar bevindingen neer in de biografie Ferdinand Verbiest en de ontdekking van China, een gedetailleerd tijdsdocument over het Chinese keizerrijk en over de opdringerige missioneringsdrang van christelijk Europa in de zeventiende eeuw. Centrale figuur is uiteraard Ferdinand Verbiest, maar De Vos besteedt ook ruim aandacht aan de politieke, maatschappelijke, religieuze en wetenschappelijke omkadering, en aan de figuren die een impact hadden op zijn leven.

De ondertitel van het boek, Alles onder de hemel, verwijst naar de onbegrensde macht van de Chinese keizers die onbetwistbaar en exclusief beslissingsrecht hadden over werkelijk ‘alles onder de hemel’.De Vos is journaliste, ze weet hoe ze haar publiek moet boeien, ze toont zich een bezielde vertelster pur sang. Door haar vlotte, onderhoudende schrijfstijl leest Ferdinand Verbiest en de ontdekking van China als een spannende avonturenroman die de lezer vanaf de eerste pagina’s bij de arm neemt en niet meer loslaat. Het verslag over de lange en moeilijke reis van Verbiest en zijn kompanen om China te bereiken zit vol tragiek, de beschrijving van het wetenschappelijk experiment waarmee Verbiest ten overstaan van de Chinese machthebbers de juistheid van zijn astronomische berekeningen moet bewijzen, en van de voorbereidingen daartoe, is spannend als een thriller, het verslag over een reis van de keizer naar zijn geboortestreek met een gevolg van maar liefst zeventigduizend mensen is indrukwekkend en vermakelijk, de vastberadenheid waarmee Verbiest de keizer en de Chinese elite er tracht van te overtuigen dat al zijn kennis een goddelijke oorsprong heeft is bijwijlen aandoenlijk, enzovoort … Om maar te zeggen: deze biografie zit zo vol variatie dat ‘niet uitlezen’ geen optie is. De Vos citeert overvloedig uit de geschriften van Verbiest én van de mensen die in zijn wereld figureerden Europeanen zowel als Chinezen waardoor we een duidelijk beeld krijgen van de wetenschappelijke knowhow in de zeventiende eeuw, van de uitzonderlijke intelligentie van Verbiest, en van de meningsverschillen tussen enerzijds de jezuïeten die tussen de Chinezen leven, en hun religieuze oversten in het verre Europa anderzijds. Hij is er weliswaar zeker van dat zijn godsdienst superieur is aan het ‘bijgeloof’ van de Chinezen, maar is tevens ruimdenkend genoeg om vele aspecten van de Chinese cultuur zeer bewonderenswaardig te vinden. Hij stelt zich open voor de levenswijze van het volk dat hij in eerste instantie moet trachten te bekeren: ‘vergeef me dat ik dit zeg, schrijft hij, maar in vele zaken overtreffen de Chinezen zelfs de Europeanen.’ Op dit punt vraagt De Vos zich af in hoeverre Verbiest verleid werd door de Chinese cultuur: ‘Hoe dicht kwam hij bij de essentie van China tijdens zijn jaren aan het hof, vraag ik me af. Werd hij zelf verblind door het stralende licht van de Chinese beschaving tijdens zijn werk als astronoom? Ging hij de wereld vanuit een ander perspectief bekijken? Critici verweten de jezuïeten dat ze ‘plus Chinois que les Chinois’ werden, dat ze vergaten wie ze waren, waar ze vandaan kwamen, en waarom ze naar China waren gekomen.’

Bijzonder is dat De Vos het levensverhaal van Ferdinand Verbiest geregeld onderbreekt om ‒ op lichtgrijze pagina’s waardoor deze onderbrekingen gemakkelijk te onderscheiden zijn van de biografie ‒ verslag uit te brengen over de ervaringen en de moeilijkheden die tijdens haar zoektocht op haar pad kwamen. We krijgen een complete biografie, en tegelijk “the making of” ervan. Ze is openhartig over de twijfels en onzekerheden die haar in de beginfase af en toe overvielen, en is zich bewust van haar beperkingen maar ook van haar opportuniteiten: ‘Ik voel me de volgende maanden als een archeoloog die met een paar opgegraven potscherven een hele vaas moet verbeelden en heropbouwen: een persoonlijk fragment uit een dagboek, een zin in een brief die een gevoel voor humor verraadt, een paar trotse ogen die me aankijken vanuit een portret, gekrabbelde aantekeningen in de marge van een beduimeld boek. Ik sta er versteld van hoe weinig materiaal er nodig is om iemand van eeuwen geleden weer tot leven te laten komen.’

Conclusie

De Vos trekt parallellen naar vandaag. Ze ziet gelijkenissen tussen de strategie waarmee China vandaag de wereld benadert en de manier waarop de jezuïeten 400 jaar geleden China benaderden. Een belangrijke verdienste van haar boek is dat het ons een beter begrip bijbrengt over én voor het mysterieuze China van vandaag. Doch even belangrijk is dat de schrijfster ons uitdrukkelijk doet nadenken over onze actuele houding tegenover dat land. Ze waarschuwt dat het Westerse navelstaren ons weleens zuur zou kunnen opbreken, en dat het daarom tijd is om onze blik op China te verruimen en onze meningen over dit land bij te stellen:

Chinese intellectuelen hebben onze klassiekers gelezen en kennen de grote auteurs uit de Europese, Amerikaanse en Russische canon. Ze kennen onze belangrijkste schilders, kunstenaars en componisten. Hun kinderen studeren partituren van Bach en Beethoven en winnen er later viool- en pianowedstrijden mee in het Westen. Wat kennen wij van de Chinese cultuur? Welke klassieke Chinese auteurs lezen we, naar welke muziek luisteren we, wat weten we van hun geschiedenis? Wat kennen we van de Chinese filosofische stromingen behalve Yin en Yang, een Boeddhabeeld in de sauna en een beetje Confucius? Hoezeer bekijken we de wereld zonder het echt te beseffen nog altijd voornamelijk vanuit ons eigen perspectief? We can’t be bothered om echt interesse te tonen voor wat anders is.’


In elk geval is
Ferdinand Verbiest en de ontdekking van China onder de bekwame handen van Veerle De Vos een ongemeen boeiende biografie geworden. Voormalig VRT-journalist en chinacorrespondent Stefan Blommaert noemt het werk “een fijnproeverij voor liefhebbers van geschiedenis” en dat klopt helemaal. Het is tevens een ode aan de intelligentie, aan de kracht van de geest, en aan de onverzettelijkheid en het doorzettingsvermogen van één man, die met zijn begripvolle houding ten aanzien van de plaatselijke geloofsovertuigingen en gebruiken het hele Chinese keizerrijk wellicht tot het christendom had kunnen bekeren, maar daarin als het ware werd gesaboteerd door het thuisfront. Ferdinand Verbiest was (en is), zo weten we nu, voor de Chinese geschiedenis veel belangrijker dan we tot nu toe konden vermoeden. Het is trouwens opvallend hoe respectvol en omzichtig de Chinese overheid omspringt met de geschriften en voorwerpen die Verbiest heeft nagelaten.

  1. Hij studeert er o.a. filosofie, logica, natuurwetenschappen, wiskunde, ethiek, Latijn, klassieke literatuur, en maakt er kennis met relatief nieuwe disciplines als meet- en rekenkunde, en astronomie.

  2. Xi'an is de hoofdstad van de provincie Shaanxi. Ze telt vandaag ca. 11 miljoen inwoners.

  3. Xuanye was de persoonlijke naam van de Kangxi-keizer (1654-1722), derde keizer van de Qing-dynastie. Hij kwam in 1661 (als kind) op de troon, en regeerde tot aan zijn dood in 1722.

  4. Adam Schall was intussen overleden.

  5. Bijvoorbeeld: enkele dagen voor de zonsverduistering van april 1669 maakt hij voor de keizer en zijn hoogwaardigheidsbekleders een tekening met daarop de verschillende fasen van de eclips, met uitleg in het Chinees en het Mantsjoe. Zijn berekeningen blijken minutieus te kloppen.

  6. Een nogal controversiële bezigheid voor een jezuïet, die evenwel bewijst hoe ver Verbiest wou gaan om de missionering te doen slagen.

  7. Dit door stoom aangedreven wagentje wordt nog altijd beschouwd als de eerste auto.


Titel: Ferdinand Verbiest en de ontdekking van China

Ondertitel: Alles onder de hemel
Auteur: Veerle De Vos
Pagina’s: 356, met fotografische illustraties, geografische kaarten, tijdlijn en bibliografie
Pelckmans Uitgevers NV, Kalmthout (België)
Genre: historische non-fictie
ISBN: 9789464015676
Verschenen: oktober 2023