Essay
door Robert Van der Meiren
Uitgeverij
De Geus
Wat is het leven anders
dan een dans op de graven
We zijn allemaal vormen die het licht aanneemt
op het moment dat het langs materie strijkt
Over religies en sektes
‘You can check out any time you like, but you can never leave’ zong de
Amerikaanse band The Eagles in 1977 over Hotel California: je kunt er
uitchecken, maar je kunt het nooit verlaten. Dit geeft perfect mijn emoties
weer tijdens het lezen van De Jacobsboeken. Meer dan eens bekroop mij de
lust om ‘uit te checken’, om het verhaal te verlaten, het te ontvluchten … maar
ik kwam er nooit van los, het boek hield mij vast, het fascineerde en stootte
af tegelijk. De momenten dat ik het boek daadwerkelijk wilde dichtslaan werd ik
meteen overvallen door het tergende schuldgevoel dat ik een grootse creatie ten
onrechte de rug toekeerde, dat ik iets uitzonderlijk belangrijks en waardevols
dreigde te ontlopen. En dus bleef ik lezen, de fascinatie was té sterk. Meer
nog, de voortdurende angst om ook maar één pietluttig detail van deze
wonderbaarlijk waanzinnige vertelling over het hoofd te zien, maakte dat ik nog
nooit een (niet-wetenschappelijk) boek in handen heb gehad dat zo een intense
concentratie van mij vereiste, als dit (1).
Het wonderbaarlijke ‒ of het waanzinnige, ik laat de
keuze graag open ‒ begint al bij
de titel, voluit De Jacobsboeken, oftewel een grote reis over zeven grenzen,
door vijf talen en drie grote religies, de kleine niet meegerekend.
Daaronder valt de mededeling van schrijfster Olga Tokarczuk op dat het
verhaal wordt verteld “door de doden” maar dat zij het heeft aangevuld “met
behulp van conjunctuur, uit vele uiteenlopende boeken geput, alsmede geholpen
door de imaginatie, die de grootste natuurlijke gave is van de mens.” Ze
voegt eraan toe dat ze het werk heeft geschreven “voor de wijzen pro memorie,
voor mijn landgenoten ter reflectie, voor de leken
tot lering, voor de melancholici evenwel tot vermaak”. En om de
verwondering nog een extra prikkel te geven: het boek begint op pagina 914 en
eindigt op pagina 1, waarmee de schrijfster wellicht alludeert op de Talmoed en
andere Hebreeuwse boeken die, naar onze maatstaven, ‘omgekeerd’ worden gelezen.
De
Jacobsboeken gaat over Jacob Frank (1726-1791), een in Podolië (nu
Oekraïne) geboren Turkse jood ‒ zijn geboortenaam was Jacob Lejbowicz ‒
die in de tweede helft van de achttiende eeuw naar Polen trok om daar, als de
door joden langverwachte messias, een nieuw geloof te verkondigen. Het
frankisme, een multidisciplinaire maar ook sektarische religie met
elementen uit de christelijke, joodse en islamitische leringen, trok onder
Franks leiding zo’n vijftienduizend, voornamelijk joodse, volgelingen aan.
Jacob
Frank was geen unicum. In de zeventiende en achttiende eeuw gebeurde het wel
vaker dat opportunisten opstonden als de langverwachte joodse messias (6). Dat
was in die tijd binnen de grote joodse geloofsgemeenschap in Polen niet anders.
De bekendste was wellicht rabbijn Sjabtai Tsvi (1626-1676);
een groot deel van de Europese joden geloofde dat hij inderdaad hun messias
was, tot hij uiteindelijk door de mand viel en zich tot de islam bekeerde om
zijn hachje te redden. Niettemin was hij de voorloper, de inspiratiebron en de
leermeester van Jacob Frank die, net als Sjabtai Tsvi, een brug probeerde te
slaan tussen de joodse, christelijke en mohammedaanse religies.
Olga Tokarczuk reisde in de
voetsporen van Jacob Frank heel centraal Europa door ‒ of tenminste toch “over zeven grenzen”. Jarenlang
verrichtte ze intensief onderzoek om het leven van de mysterieuze sekteleider
te kunnen reconstrueren. Het was aanvankelijk haar bedoeling een essay te
schrijven, maar er bleek teleurstellend weinig historisch materiaal over de man
te bestaan, en geregeld stuitte ze op bronnen die elkaar regelrecht
tegenspraken (2). Het bleek uiteindelijk ondoenbaar een historisch correct en
objectief beeld van Jacob Frank samen te stellen, en ze besloot daarom zijn
levensverhaal in een historische roman te gieten.
Tokarczuk heeft niet geprobeerd
die verwarrende tegenstrijdigheden op te lossen of weg te werken, maar heeft ze
in haar vertelling juist meegenomen omdat “een goed boek laat zien dat de
realiteit vanuit verschillende oogpunten gezien kan worden, wat aantoont dat de
werkelijkheid gecompliceerd is” (3). Kiezen voor de historische roman gaf haar
bovendien de kans om de grote gaten in het beschikbare feitenmateriaal op te
vullen vanuit de eigen verbeelding. Het resultaat is een imposant werk, en niet
alleen vanwege zijn omvang.
Niet samen te vatten
Vooraleer aan De Jacobsboeken te beginnen las ik een aantal
recensies en commentaren, en het viel mij op hoe sterk die van elkaar
verschilden, in die mate dat ik mij soms ‒ enigszins monkelend natuurlijk ‒
afvroeg of ik wel over hetzelfde boek aan het lezen was. Nu ik het heb gelezen,
begrijp ik waarom: een schier eindeloze reeks verhaallijnen met daarin
een ontelbaar aantal personages ‒
van wie een deel halverwege het boek bovendien een andere naam krijgt ‒ maakt het gewoon onmogelijk om
dit werk in zijn totaliteit samen te vatten (4). Er zitten in dit boek té veel
verhalen, té veel personages en té veel wendingen om in één bespreking mee te
kunnen nemen.
Wie iets inhoudelijks over De
Jacobsboeken wil vertellen moet dus selecteren, en zal het vanzelfsprekend
hebben over wie of wat het sterkst aansprak. Dat verschilt van lezer tot lezer:
‘It’s all in the eye of the beholder’ weet je wel, en helaas ontsnap ook ik
daar niet aan.
Katarzyna Kossakowska, de
slotvoogdes van Kamieniec, is bijvoorbeeld een personage dat mij is bijgebleven
omdat haar theatrale gedrag mij zo bekoorde, en ook de zuur gestemde
edelachtbare heer Antoni Moliwda, de polyglot die weleens optreedt als tolk
tussen anderstaligen maar het niet te nauw neemt met waarheidsgetrouwe weergave.
Daarnaast ook pater Gaudenty Pikulski, de bernardijn die probeert te
achterhalen waarom zoveel joodse volgelingen van Jacob Frank zich plots tot het
katholicisme bekeren, en bisschop Dembowski die zich (tijdens het scheren)
afvraagt waarin christenen en joden nu precies van elkaar verschillen maar zich
wijselijk onthoudt van inmenging in dit dispuut: daar acht hij zichzelf te
belangrijk voor en bovendien wil hij graag aartsbisschop worden. Bijzonder
amusant vond ik de hoogeerwaarde heer Benedykt
Chmielowski, zielzorger en deken, en edeldame Elżbieta Drużbacka,
beschermvrouwe van joden, die een intense, ontroerend mooie ‒ en bij momenten ronduit komische ‒
briefwisseling met elkaar voeren, waarin de stijl zo anders is dat het
wel lijkt alsof Olga Tokarczuk die brieven echt door iemand anders heeft laten
schrijven. Opvallend waren ook de vele vrouwen die in dit verhaal voorbijkomen,
en vooral lijden: ‘de vrouwen die het kraambed niet overleven zijn talrijk’
(5).
Het zijn slechts enkele figuren
van de zeer vele, maar over de drie personages die naar mijn mening ‒ en naar ik aanneem ook volgens vele
lezers (6) ‒ het zwaarst op dit verhaal wegen, vertel ik hierna wat meer…
Jacob Frank, de bezieler
'Hij (i.e.
Jacob) was heel ziek geworden en het had niet veel gescheeld of hij had het
niet overleefd, en toen hij van zijn koortsaanval was bijgekomen had hij gezegd
dat hij had gedroomd. En in die droom
had een man met een witte baard tegen hem gezegd: ‘Jij reist naar het noorden
en daar ga jij velen naar een nieuw geloof brengen.’
Met die ‘goddelijke’ opdracht
vertrekt Jacob Frank naar Polen, aanvankelijk vertwijfeld want hij kent niet
eens de taal en moet bovendien vrouw en kind achterlaten, maar wel vast
gelovend in de heilige missie die hem is toebedeeld. Het “nieuwe geloof”
dat hij vol enthousiasme begint te verkondigen bij de Poolse joden is een
distillaat van de drie grote religies, het christendom, het jodendom en de
islam. Hij wil de drie religies samenbrengen in één universeel geloof, de
religie van de Drie-eenheid.
Met zijn charisma slaagt hij er
vrij gemakkelijk in hele dorpen en enkele kleinere steden te bekeren tot het
nieuwe geloof. De plattelandsbevolking sluit hem in de armen, hij spreekt hun
taal, hij praat “als een simpele Jood, als een melkman uit Czerniowce, als
een zadelmaker uit Kamieniec”. Mensen komen met hun zieke kinderen tot hem
voor handoplegging, ze willen hem allemaal zien, hem aanraken, hem horen. Ze
hangen aan zijn lippen en geloven alles wat hij zegt. Ze sloven zich uit om te
voldoen aan al zijn wensen die, heel geleidelijk, grilliger en dubieuzer
worden.
Jacob is echter ook arrogant, en met die attitude is hij in de grote
steden minder welkom. Hij acht zichzelf onfeilbaar. Als tijdens een van zijn
voordrachten iemand uit het publiek “en waarom kun jij je niet vergissen, Jacob?”
roept, antwoordt hij, laconiek glimlachend, “omdat God in mij is”. Het
wordt niet geapprecieerd door de rijke en behoudsgezinde bevolking van de grote
steden, zoals bijvoorbeeld in Lwów:
'De Lwówse Joden zijn rijk, laaghartig en verwend. Lwów is Jacob
niet zo welgezind als de arme stadjes en
dorpen. Rijke en tevreden mensen hebben niet zo’n haast om de Messias te
ontmoeten; de Messias is immers degene op wie eeuwig wordt gewacht. Elke
Messias die is gekomen bleek een valse. De Messias is dus iemand die nooit
komt. Daar komt het op neer. Ze proberen Jacob te overstemmen als hij in een
Lwówse synagoge begint te spreken. Uiteindelijk trekt hij de lessenaar los en
werpt die in de menigte, hij moet de benen nemen, want ze vallen hem woedend en
opgehitst aan.'
Toch groeit zijn aanhang gestaag. Hij vist zijn volgelingen
voornamelijk op uit de opdrogende vijver die door Sjabtai Tsvi is
achtergelaten. Hij dringt door tot de hoogste kringen van de Poolse adel. Zijn
groeiend succes voedt zijn minder fraaie kanten: hij kende vroeger geen
welstand maar raakt nu meer en meer gesteld op luxe en rijkdom. Hij is openlijk
voorstander van de vrije liefde, houdt erotisch getinte sekterituelen en ware
orgieën, en is zelf niet schuw van
een homoseksuele escapade af en toe. Ook ideologisch schippert hij, naargelang
het hem uitkomt. Hij verwerpt de Talmoed en de Thora, lijkt naar de islam over
te hellen, maar bekeert zich met zijn volgelingen tot het katholicisme om het
voortbestaan van de sekte te garanderen. Ondanks die bekering blijft hij
vasthouden aan zondige sekterituelen en vrije liefde: de overstap naar het
katholicisme is immers maar ‘tijdelijk’ en ‘doen alsof’.
Hij wordt
hooghartig en ijdel. Om hem te dienen houdt hij er een koninklijke hofhouding
op na, en gedraagt zich als een autoritaire sekteleider met tirannieke trekken:
“wee je gebeente als jullie zouden vergeten wie ik ben en wie jullie zijn”
waarschuwt hij zijn volgelingen, die bang van hem worden, en dat vindt Jacob
juist goed, want “wie bang is die heeft achting, zo is het nu eenmaal”.
Dat hij op steeds
minder plaatsen welkom is leidt tot ongeplande omzwervingen. In Warschau moet
hij voor de consistoriale rechtbank verschijnen, en wordt veroordeeld tot 13
jaar opsluiting in het klooster van Czẹstochowa, maar zelfs daar weet hij een
vrij comfortabele levensstijl aan te houden, inclusief vrouwelijk gezelschap
als hij dat verlangt. Na zijn bevrijding vindt hij een onderkomen aan het hof
van de Oostenrijkse keizer Jozef II, valt ook daar in ongenade, wijkt uit naar
Duitsland, koopt zich de titel van Baron van Offenbach, en slijt zijn laatste
levensjaren in decadente weelde, met dank aan zijn gulle volgelingen.
Al bij al was
Jacob Frank een schelm in de breedste zin, een gewiekste manipulator, een
doortrapte bedrieger en een tirannieke egoïst.
Pjotr Jakubowski, die voor zijn bekering
tot het katholieke geloof Nachman Ben Lewi heette, zit aan Jacobs sterfbed. Hij
noteert Jacobs laatste woorden, of beter: hij noteert wat hij graag als Jacobs
laatste woorden had willen horen:
'Christus zei dat hij kwam om de wereld uit
duivelse handen te verlossen. Maar ik ben gekomen om haar te bevrijden uit alle
soorten wetten en verordeningen die tot nu toe hebben gegolden. Dat moet
allemaal worden vernietigd en dan zal de Goede God worden ontdekt.'
Nachman Ben
Lewi, de chroniqueur
Hij is de
voornaamste verteller van dit verhaal, en het is via hem dat we voor het eerst
kennismaken met Jacob Frank. Nachman is een van zijn eerste volgelingen. Hij
wordt vrijwel nooit gezien zonder een koffertje met daarin zijn
schrijfmateriaal, want Nachman schrijft alles op wat van ver of dicht met Jacob
te maken heeft. Dat moet veelal in het geniep gebeuren, want Jacob houdt niet
van Nachmans aandacht voor ‘het woord’, en waarschuwt hem:
'Hebben
onze voorvaderen al niet genoeg gesproken, boven hun geschriften zitten
broeden? Wat heeft hun dat kletsen gebracht en wat is eruit voortgekomen? Je
kunt beter met je ogen zien dan met woorden spreken. Wij hebben geen behoefte
aan slimmeriken. Als ik zie dat je schrijft, sla ik op je gezicht om je weer
nuchter te krijgen.'
Maar dat is precies wat Nachman is: een slimmerik, een
geleerde. Zijn hoofdwerk is Het leven van de allerheiligste Sjabtai Tsvi,
maar wat hij over Jacob noteert bewaart hij in een geheim vakje in zijn
koffertje. Nachman “spreekt geleerd en correct, [...] het is moeilijk
hem in de hoek te praten, hij heeft bewijzen voor alles.”
Nachman kijkt op naar Jacob, hij bewondert hem, hij volgt
hem trouw en onderdanig, hij houdt werkelijk van hem. Anderzijds is hij
intelligent genoeg om sommige daden en woorden van Jacob met enige scepsis te
benaderen. Hij is kritisch, en “sommige van Jacobs daden brengen hem
behoorlijk in verlegenheid, sommige kan hij niet accepteren.”
Nachman is
dus als het ware Jacobs persoonlijke biograaf, maar is alles wat hij opschrijft
wel waarheid? Op pagina 666 schudt Tokarczuk de lezer wakker:
'Je
zou niet alles moeten geloven wat Nachman zegt en al helemaal niet wat hij
schrijft. Hij heeft een neiging tot overdrijven en excitatie. Overal vermoedt
hij tekens, overal ziet hij verbanden. Voor hem is er altijd te weinig van wat
er gebeurt, hij zou willen dat wat er gebeurt een hemelse en ultieme betekenis
had. Dat het consequenties inhield voor de toekomst, dat zelfs een kleine
oorzaak een groot gevolg kon hebben. Daarom vervalt hij vaak in melancholie.'
Jenta, de observator
Al in de
proloog maken we kennis met Jenta, naast Jacob Frank misschien wel het
belangrijkste, maar ook het meest ongrijpbare en daardoor het meest
fascinerende personage in dit boek. Jenta is de oude grootmoeder van Jacob die
vroeg in het verhaal sterft. Maar helemaal dood is ze niet, haar bewustzijn
zweeft ergens in de ‘twilight zone’ en kan door tijd en ruimte reizen.
'Jenta
ligt in de schuur en gaat niet dood en wordt niet wakker. Izrael nu, haar
kleinzoon, loopt door het dorp en vertelt met angst en beven, die alleen met
wodka kunnen gedwongen worden, over dit mirakel. Hij presenteert zich altijd als
een goede kleinzoon die hele dagen aan zijn oma wijdt en daardoor geen tijd
heeft om te werken. [...] Maar in werkelijkheid zijn het Pesele en Frejna, zijn
dochters, die zich over Jenta bekommeren. [...] Pesele, die aandachtig het
leven van de overledene observeert, als je dat zo mag omschrijven, ziet
bepaalde, zeer subtiele veranderingen. Zo houdt ze bijvoorbeeld vol, als ze dit
aan haar vader vertelt, dat Jenta kleiner wordt.'
Als een deus-ex-machina onderbreekt de ondode Jenta af en
toe het verhaal om te overschouwen wat in de wereld van de levenden gaande is.
Jenta is “zij die altijd aanwezig is en alles ziet”, Jenta is “zij
die nieuws verspreidt en die anderen onderricht”, Jenta “ziet de wereld
van bovenaf” en vertelt wat ze ziet.
Met Jenta begint en eindigt het boek. “Zonder Jenta had ik
het verhaal niet kunnen vertellen” zegt Olga Tokarczuk over haar, “ik ben haar
veel verschuldigd, ook al is ze een door mijzelf bedacht karakter. Jenta weet
alles van iedereen, kan de gedachten van de andere karakters lezen. Ze was een
grote hulp bij het schrijven.” (3)
Hoewel ze maar zelden opduikt ‒ Tokarczuk is zuinig op haar ‒ is Jenta’s verhelderend effect
van onschatbaar belang. Jenta laat de schrijfster toe geregeld afstand te
nemen, ze kan Jenta dingen laten denken, zien of zeggen die ze geen van haar
andere personages kan laten denken, zien of zeggen. Jenta verschijnt als ergens
verduidelijking nodig is die door geen van de personages kan worden gegeven.
Jenta waart als een geest door het verhaal, ze is het enige
niet-tastbare personage, ze verpersoonlijkt het magisch-realistische aspect van
deze roman, en toch is ze, naar mijn gevoel, uitermate geloofwaardig en echt.
Over Jenta valt niet te twijfelen, wat Jenta zegt is onbediscussieerbaar. Jenta
is van iedereen en van alle tijden, maar bovenal is ze een geniale vondst van
de auteur.
Een roman?
De Jacobsboeken is geen
hapklare brok ‒ ‘complex’ is in dit
geval een eufemisme ‒ en valt moeilijk in te passen in de gangbare
theorieën die het begrip ‘roman’ omschrijven. Al lezend maakte ik de bedenking
dat voor dit boek misschien wel een andere term dan ‘historische roman’ moet
worden uitgevonden, iets als ‘gebeurtenissenroman’ bijvoorbeeld, of
‘figurenroman’. Het boek is immers één lange aaneenschakeling van ontelbare
gebeurtenissen die vaak los van elkaar lijken te staan, die zich bovendien op
een wirwar van plaatsen afspelen en waarin dan ook nog eens vele honderden
personages figureren. In de beginfase ontstaat de indruk dat dit boek een
ondoordringbare, onoverzichtelijke chaos zal worden; heel toepasselijk is “Het
boek van de mist” de titel van het eerste van de zeven boeken waarin deze
roman is opgedeeld. Wie is wie, vraag je je af, wie of wat is belangrijk en wie
of wat niet, wie moet ik volgen, en wie niet? Maar … de volhouder wordt
beloond, de mist trekt op als Tokarczuk al die gebeurtenissen, plaatsen en
personages als mozaïeksteentjes op hun plaats legt tot uiteindelijk een
herkenbaar totaalbeeld ontstaat van een complexe, wisselvallige, charismatische
en mysterieuze persoonlijkheid: Jacob Frank.
Ik had het hier eerder al
vluchtig over hoe moeilijk het is om voor De Jacobsboeken de aansluiting
met de klassieke kenmerken van de
romanliteratuur te maken, en dat is logisch: het boek hééft die kenmerken niet,
het is ‘anders’. Er is amper sprake van een dominante plot, er wordt niet
opgebouwd naar een of andere ultieme, alles afsluitende climax en, behalve wanneer het gaat over religieuze of
filosofische aangelegenheden (die trouwens veelvuldig aan bod komen), voltrekt
er zich ook geen verinnerlijkingsproces: alles blijft gericht op de weergave
van het uiterlijke gebeuren. Tokarczuk houdt die techniek van de eerste tot de
laatste bladzijde aan: de inhoud, het levensverhaal van Jacob Frank, is in De
Jacobsboeken een vlakke vertelling geworden, vlak als een ‒ weliswaar
veelkleurige ‒ mozaïekvloer.
Diezelfde observerende vlakheid is ook bij de personages te zien. Wel
wordt de levensloop van een aanzienlijk aantal gedetailleerd beschreven, maar
diepgaande psychologische karakterisering blijft achterwege. Tussen de lijnen
vernemen we wel een en ander over hun existentiële of religieuze twijfels en
bekommernissen, maar Tokarczuk graaft nooit erg diep, ze beroert de zielen van
haar personages slechts aan de oppervlakte. Alweer krijgen het uiterlijke en
het zichtbare de voorkeur, ten koste van innerlijkheid en emotionaliteit.
Tokarczuk kijkt niet ín de mensen die dit boek bevolken, ze schrijft óver
hen: de titel van de meeste hoofdstukken begint trouwens met het woord “Over”.
Die nuchtere, haast functionele manier waarop de personages worden neergezet
bemoeilijkt echter de emotionele binding. Behalve met Jenta kon ik mij nooit
gevoelsmatig verbinden noch identificeren met een personage.
Tokarczuk boetseert de figuur van Jacob Frank met tastbare klei:
enerzijds de gebeurtenissen die zijn levenssfeer afbakenen, zijn
verwezenlijkingen, zijn ‘mirakels’, zijn handelingen, zijn uitlatingen en
parabels, en anderzijds de mensen die allemaal wel iets over hem te zeggen
hebben. Kortom, De Jacobsboeken vertelt het leven van Jacob Frank zoals
het Nieuwe Testament dat van Jezus: aan de hand van zichtbare en
waarneembare handelingen, maar zonder psychologische typeringen of penetrante
psychoanalyse. Door het verhaal zo aan feiten gebonden te houden (zelfs al zijn
die ontsproten aan de fantasie van de schrijfster) en zich amper op het gladde
ijs van de psychologische speculatie te begeven, heeft Tokarczuk De
Jacobsboeken bijzonder realistisch en geloofwaardig kunnen maken. Dit is
didactische geschiedenis, dit is het leven van Jacob Frank zoals het écht had
kunnen zijn.
Olga Tokarczuk, de verteller
Als ik de schrijfstijl van Olga Tokarczuk met één woord moet
kenmerken, dan is het ontegenzeglijk dit: helderheid! Ze gaat soms erg ver in
de detaillering van haar beschrijvingen, maar nooit roept ze bij de lezer
vragen op, nooit creëert ze verwarring, nergens kan ze op vaagheid worden
betrapt: alles is altijd en overal klaar, duidelijk, afgelijnd, af. Ik weet dat
het wat vergezocht is, maar ik maak graag vergelijkingen met andere
kunstvormen. Welnu, Tokarczuks schrijfstijl is als de klare lijn van Hergé, of
als het tot de essentie teruggedreven kubisme van Mondriaan: puur, zuiver, en
toch kleurrijk.
Dat die helderheid ook tot de Nederlandse vertaling is doorgedrongen
hebben we uiteraard te danken aan vertaler Karol Lesman (7), die met deze
vertaling eens te meer bewijst dat hij de vele binnenlandse én Poolse prijzen
die hij tijdens zijn carrière mocht ontvangen, absoluut verdient. Voor zijn
vertaling van een complex werk als De Jacobsboeken mag hij terecht een
prachtige pauwenveer op zijn hoed steken. Lesmans Nederlands is een ode aan de
taalkunst en een streling voor de literatuurbeminnende geest.
De vele verhaallijnen, en de vele personages met hun unieke meningen
zorgen voor een enorme variatie. Tokarczuk laat een ware rollercoaster aan
verhalen en mensen op de lezer los, maar haar vertelritme zit precies goed:
nooit te snel om de lezer kwijt te spelen, en zelden te traag om te gaan
vervelen. Uitzondering ‒ vandaar het woord ‘zelden’ ‒ zijn de soms lange
uiteenzettingen die ons de leer van Jacob Frank moeten bijbrengen; deze hadden
korter gekund en gemogen, maar anderzijds, laten we niet vergeten dat Tokarczuk
dit boek heeft geschreven “voor mijn landgenoten ter reflectie”:
voor haar Poolse lezers is dit alles wellicht bijzonder interessant.
Wie dit boek uitleest zal niet anders achterblijven dan met
bewondering voor de schrijfster. Het moet een helse opdracht zijn geweest om de
talrijke verhaallijnen tot een samenhangend geheel te kneden, en om de relaties
tussen de ontelbare personages consequent en foutloos in het oog te houden: een
‘huzarenstuk’ is een understatement. Tokarczuk geeft blijk van een verbluffende
intelligentie, die ook het Nobelprijscomité moet zijn opgevallen toen het haar
de Nobelprijs voor Literatuur voor 2018 toekende “voor een vertelkunst die met
encyclopedische passie grensoverschrijding als levensvorm vormgeeft” (8). En nu
het woord toch is gevallen: encyclopedisch is De Jacobsboeken zeker!
Enkele kritische opmerkingen
De originele Poolse editie van De Jacobsboeken bevat een
uitgebreide bibliografie die het historisch zoekwerk van Olga Tokarczuk
weerspiegelt. In onze Nederlandstalige editie is die bibliografie niet
opgenomen. Enerzijds is dat enigszins te begrijpen omdat het merendeel van haar
bronnen uitsluitend in het Pools zijn, en daarom voor ons onbegrijpelijk,
oninteressant of irrelevant. Toch is het ook een beetje jammer, een selectie
van bronvermeldingen had wat extra authenticiteit aan het werk kunnen verlenen.
Bijvoorbeeld is “Het verhaal van Jacob over de ring”, de parabel die
Jacob vertelt aan enkele reisgenoten (pagina 707), overgenomen uit het
toneelstuk Nathan der Weise van de Duitse dichter en dramaturg Gotthold
Efraim Lessing (1729-1781). Tokarczuk mag natuurlijk citeren uit andermans
werk, en in de Poolse editie zullen haar bronnen wel netjes vermeld staan, maar
voor ons lijkt deze parabel ‒ en wie weet hoeveel andere fragmenten ‒
ontsproten te zijn aan de fantasie van de schrijfster, en dat is niet zo. Het
klinkt misschien wat muggenzifterig, maar ik vind dit storend, het doet afbreuk
aan de geloofwaardigheid.
Een tweede opmerking betreft het veelvuldig gebruik van vreemde
woorden, voornamelijk Poolse en Jiddische. Achter in het boek zit (gelukkig)
een uitgebreide verklarende woordenlijst (negen pagina’s), maar voortdurend
naar achteren moeten bladeren (soms meermaals per pagina) verstoort danig de
leesvreugde. Het is een tendens die we de laatste jaren wel vaker zien: de
verklaringen van verwijzingen worden gebundeld in één lijst achteraan, terwijl
voetnoten op de pagina zelf het de lezer een stuk aangenamer en gemakkelijker
zouden maken.
En tenslotte: ik heb herhaaldelijk gewezen op het grote aantal
personages in dit boek, maar helaas is er géén namenlijst voorhanden! Die had
nochtans nuttig kunnen zijn, niet alleen omwille van de massa namen, maar ook
om de gefingeerde personages snel te kunnen onderscheiden van de historische
(9), en vooral omdat heel wat figuren halverwege het boek een andere naam aannemen.
Nu zit er voor de lezer echt niets anders op dan zelf een lijst aan te leggen.
Conclusie
Dat De Jacobsboeken het doorzettingsvermogen van de lezer
frontaal aanvalt, zal intussen wel duidelijk zijn. Wie het boek wil lezen mag
niet bang zijn van een ferme uitdaging. Ik reken mezelf tot die categorie, maar
op de vraag of ik nu echt ‘plezier’ heb beleefd aan dit boek moet ik, in alle
eerlijkheid, toch ‘neen’ antwoorden. Let wel: plezier is niet hetzelfde als
fascinatie, want gefascineerd was ik wel, met name door de onvergelijkbare
schrijfstijl van Olga Tokarczuk, door de gevarieerdheid en het aangename
vertelritme. Maar niettemin: De Jacobsboeken lezen, dat is in de eerste
plaats werken geblazen, toch als je het verhaal in alle volheid wilt meekrijgen
(9).
Het boek is meer geschiedenis dan roman. Wellicht heeft Tokarczuk
willen aantonen dat de Poolse geschiedenis voor een deel ook de Joodse
geschiedenis is. Het is allemaal ver van ons bed, en afgaand op wat ik over het
boek las, is Jacob Frank zelfs voor veel Polen een onbekende. Je moet als
Nederlandse of Vlaamse lezer dus bereid zijn bijna duizend bladzijden te lezen
over een voetnoot uit de Poolse geschiedenis. Wie echter geïnteresseerd is in
de manier waarop religies om elkaar heen draaien in hun onderlinge strijd om
zieltjes te winnen, of wie graag meer verneemt over de machinaties die
charismatische opportunisten hanteren om uiteindelijk een massa volgelingen aan
zich te binden, zal allerminst op zijn honger blijven zitten.
Oh ja, ik wil ook nog vermelden dat het boek rijkelijk geïllustreerd
is, al was de link tussen tekst en illustratie mij niet altijd duidelijk… maar
illustraties zijn natuurlijk aangenaam op zich.
De auteur
Olga Nawoja Tokarczuk werd
op 26 januari 1962 geboren in Sulechów, Polen. Ze studeerde psychologie aan de
universiteit van Warschau, en had gedurende enkele jaren een eigen praktijk. In
1989 debuteerde ze met een dichtbundel, waarna ze enkele romans publiceerde.
In 2018 brak ze
internationaal door nadat haar de Man Booker International Prize was toegekend
voor haar roman De rustelozen. Ze kreeg ook de Nobelprijs voor
Literatuur voor 2018 (haar toegekend in 2019).
Olga Tokarczuk woont nu in het kleine stadje Nowa Ruda, waar ze sinds
2015 ieder jaar een literair festival organiseert.
(1)
Het is alleen voor mezelf relevant, maar ik
vermeld het toch maar voor de grap: op mijn lijst met ‘Moeilijke Turven’ heeft De
Jacobsboeken nu Leven & Lot van Vasili Grossman van de
koppositie verdrongen.
(2)
Alleen al over Franks voorkomen bijvoorbeeld:
van een kleine, lelijke, dikke papzak in de ene bron, tot een grote, atletisch
gebouwde adonis in een andere.
(3)
Ingrid van der Graaf, Een boek dat ik hoe dan
ook moest schrijven, interview met Olga Tokarczuk voor Literair Nederland,
25 april 2019.
(4) Zie
ook: Recensie van Ellen IJzerman (prowisorio)
over De Jacobsboeken | Hebban.nl
(5)
Reinier van Houwelingen, Het sektarisch
genootschap van Jacob Frank, Literair Nederland, 18 juni 2019.
(6)
Ik kan mij goed voorstellen dat er heel wat
lezers Benedykt Chmielowski bij de drie belangrijkste figuren zullen zetten: ik
heb zelf ook getwijfeld. Zijn rol is inderdaad cruciaal, maar zo gaat het nu
eenmaal met dit boek: het lezen ervan is een allerindividueelste ervaring.
(7)
Karol Lesman vertaalde o.a. vier boeken van Olga
Tokarczuk, en ook de negentiende-eeuwse klassieker De pop van Bolesław Prus.
(8)
In het jaar 2018 werd geen Nobelprijs toegekend
vanwege een schandaal rond seksueel misbruik en financieel gesjoemel binnen de
Zweedse Academie; de Nobelprijs voor dat jaar werd in feite pas in 2019
bekendgemaakt en uitgereikt.
(9)
Ik heb dit boek gelezen met mijn tablet naast
mij en Google permanent geopend.
Nederlandse
titel: De Jacobsboeken
Oorspronkelijke
Poolse titel: Ksiẹgi Jakubowe
Auteur: Olga
Tokarczuk
Vertaling:
Karol Lesman
Pagina's: 920
Categorie:
literaire roman
Genre:
historische roman
ISBN: 978904453797
0
Uitgeverij De
Geus
Verschenen:
maart 2019