donderdag 29 april 2021

Rob Schouten - Dit moet dus de werkelijkheid zijn

Recensie door Dietske Geerlings
Uitgeverij De Arbeiderspers


‘Maar op het dronken pad naar bed knerpt het vooral van de kiezels’

In de titel van Rob Schoutens nieuwe bundel, Dit moet dus de werkelijkheid zijn, klinkt teleurstelling door. Tegelijkertijd voel je de ironie, vooral door ‘dus’, want wat is nu de werkelijkheid? Alsof die zomaar in een woord te vangen is, en alsof er zo eenvoudig een conclusie te trekken valt! Volgens de achterflap ‘rammelen realiteit en actualiteit nadrukkelijk aan de poorten van zijn omwalde vesting. Is het de toegenomen leeftijd van de dichter of de opdringerige aard van de werkelijkheid?’

Het openingsgedicht houdt een ironisch pleidooi voor onwetendheid: ‘het nieuws nietszeggend springliedje,/links rechts en van je brexit trump.’ Als je toch niets zou weten, dan zou het leven een stuk eenvoudiger zijn, al loop je dan wel het risico dat door je naïviteit je persoonlijkheid ineens op straat ligt: ‘Voor ik het wist ja wist was het geschied,/bleek ik alles met iedereen te delen,/en weg, extase van het ik!’ Echter, of de ik, die wél op de hoogte is van alles, er nu beter aan toe is, is maar de vraag, want: ‘Nu heb ik het gevoel voor proporties/en doe genuanceerde uitspraken,/heb weet van homocysteïne./ Geen idee waarom dit alles,/o rijke geest, o zoete dood, o niets!’ Van kennis wordt een mens inderdaad niet per se gelukkiger. De toon is gezet.

Vanaf de Ortelius, een cruiseschip op weg naar de Noordpool, is er in het gedicht Thule uitzicht op ‘de wit uitgeslagen wereld/van seks noch woordenwisseling,/waar ook de nacht het niet meer doet,/geen aap rechtop verzint,/zijn we er dichterbij dan ooit...’ Na een witregel komt de conclusie: ‘Dan moet dit dus de werkelijkheid zijn.’ Hier is de ironie wat subtieler dan in het openingsgedicht. Thule roept avontuur op. De realistische beschrijving van de activiteiten op het schip – ‘Thai komen soep in kommen schenken,/arctische lezingen zijn er’ – doorbreken langzaam dit beeld. Hoezo avontuur? Zulke reizen zijn immers bereikbaar voor iedereen met geld. Door de opgebouwde spanning roept de slotzin kritische vragen op: is het verantwoord dat mensen dit soort reizen maken, alleen voor hun eigen persoonlijke ervaring, om een bijzonder stukje ‘werkelijkheid’ te ontdekken? In hoeverre is die wit uitgeslagen wereld waarin nauwelijks iets te zien is, meer of minder werkelijkheid dan de drukte thuis?

De ik zit zichzelf herhaaldelijk in de weg: ‘Ik vind de liefde ingewikkeld,/volgens mijn vriendin snap ik het niet,/is zij mijn ex. Misschien hebben amoeben/en lage diersoorten het makkelijker.’ Het komt, net als in het openingsgedicht, wat larmoyant over, alsof de ik zit opgescheept met zijn eigen denkvermogen. Als je erop gaat letten, is er nog veel meer geklaag te horen, weliswaar gemaskeerd door ironie, maar toch. Zo begint De kroon op de schepping met ‘Ik kijk corona want er is niks anders./Maken wij ook wat mee; ik dacht al zonder/gebeurtenis te moeten sterven maar/gelukkig zie ik artsen en agenten.’ Ook hier vergelijkt hij de mens met amoeben: ‘we zwellen maar en slinken naargelang/op een niet serieus te nemen aarde.’ Er is inderdaad weinig wat door de dichter serieus wordt genomen, zo blijkt ook uit de zelfspot:

Ik ben die hele oorlog misgelopen
opdat ik ongestoord kon puberen
richting gesubsidieerd dichterschap,
en nu, ondanks de verkoopcijfers,
legt mij mijn uitgever geen strobreed in de weg.’

De ik lijkt teleurgesteld in het leven. Hij maakt zo weinig mee dat er straks bij zijn dood nauwelijks iets ‘zwaars’ over hem kan worden gezegd. Het is zo treurig dat je er vanzelf om moet lachen.

Helaas is de humor ook regelmatig plat en smakeloos, zoals in ‘Lust’ waar de ik nogal opschept over pikante houdingen die hij durft aan te nemen, en dan afsluit met: ‘Maar het grootste genot vind ik/uitstekende titels/en toeschietelijke teksten;/met mijn vingers duw ik pagina’s uit elkaar/en dring de zinnen binnen/roodgloeiend van de endorfine.’ Is de afdeling minneliederen misschien vooral voor mannen in de herfst van hun leven bedoeld?

'Pas op!

Echt, liefde valt op
onze leeftijd anders,
meer als een os
of muilezel.
Uit is de balts,
de musth, het burlen.
De billen brillen
van je lief.

Maar niet heus!
Hormonen spuiten jubilerend
uit dorre tepels,
het bed knarst
en ex-roofdier
kraakt de code
van de zogenaamd
sleetse vagina'

Toegegeven, de dichter speelt met de taal door doelbewust woorden te kiezen die lijken op andere woorden in deze context. Zo roepen de spuitende hormonen het woord ‘ejaculerend’ op, dat er weliswaar niet staat, maar wel een echo vindt in ‘jubilerend’. Die vondst is dan in elk geval subtieler dan de klankovereenkomst tussen ‘titels’ en ‘tieten’, of nog erger, ‘pagina’ en ‘vagina’.

Het vervelende is dat er maar een paar platitudes in een bundel hoeven te staan – en deze bevat er meerdere! – om een algeheel gevoel van teleurstelling op te roepen, die niet meer goed te kenteren is.

Titel: Dit moet dus de werkelijkheid zijn
Auteur: Rob Schouten
Genre: Poëzie
Pagina's: 72
ISBN: 9789029543767
Uitgeverij De Arbeiderspers
Verschenen: maart 2021

maandag 19 april 2021

Olga Tokarczuk - Jaag je ploeg over de botten van de doden

Recensie door Roosje
Uitgeverij De Geus

Ode aan William Blake

Pas na een dertigtal pagina’s kom je erachter dat de hoofdpersoon van dit boek een vrouw is, en het duurt nog vele pagina’s daarna voordat haar naam bekend wordt: Janina Duszejko.
Dat vond ik heel opmerkelijk. Een oude ziekelijke vrouw, die alleen woont op een berg in de buurt van de grens met Tsjechië, is het zinderende middelpunt van deze roman. Ja, zinderend is een begrip dat best gebruikt mag worden. Hoe oud ze is, wordt niet duidelijk, maar dat is niet erg. Drie kwart van de roman getuigt van een heerlijk zelfbewustzijn en van een krachtige, maar ook duistere energie. De auteur is helemaal verstopt in Janina’s hoofd. In het begin zien we door haar ogen.

Ik ben van mening dat ieder van ons een ander mens op zijn eigen manier ziet…’ (2020: 28)

Want de beste gesprekken heb je met jezelf. Dan krijg je tenminste geen misverstanden.’ (ib.: 39)

Wanneer een Mens Woede voelt, lijkt alles soms voor de hand liggend en simpel. Woede zorgt voor orde, laat de wereld in een notendop zien; Woede herstelt ook de gave van de Heldere Blik, wat in andere toestanden zeldzaam is.’ (ib.: 40)

Heerlijke zinnen van dit soort nestelen zich in je hoofd; ik had de neiging zo’n beetje alles wat Tokarczuk in het begin aan ons openbaart, te willen noteren; gewoon alles overschrijven. Die zinnen alleen al hebben zoveel zeggingskracht dat het verhaal er, wat mij betreft, niet toe doet. Maar er is wel een verhaal. In de omgeving van Janina en haar buurman Eunjer worden lijken aangetroffen van mannen; mannen die niet deugen. Wat er in ieder geval niet aan hen deugt is dat zij jagen en wrede mensen zijn. Janina is ervan overtuigd, zo lijkt het, dat de dieren uit de omgeving, reeën, zwijnen e.d., het recht in “eigen hand” hebben genomen. Er kleeft iets vreemds aan Janina. Enerzijds wil zij dat de politie de moorden oplost, anderzijds weet zij dat de dieren zich hebben gewroken. Dus waarom zou ze de politie stad weer aanmanen de moordenaar(s) te vinden?

Niet alleen is deze roman zeer feministisch, vooral in die zin dat het volstrekt vanzelfsprekend is dat een oude, onproductieve en zieke vrouw de hoofdrol speelt, maar ook is het een roman waarin de Natuur evenzeer een voor de hand liggende taak heeft. Feminisme en eko-vanzelfsprekendheid komen samen in Janina.

Maar het verhaal, de gebeurtenissen die zich afspelen in het leven van de mensen op de berg of heuvel, ontwikkelt zich. En gek genoeg vind ik dat een beetje jammer. De immense natuurgodin, die ik in Janina zag, wordt een beetje te menselijk. Het verhaal krijgt een betrekkelijk duidelijk einde. De thrillerachtige motieven en elementen werden me een beetje te letterlijk. En dat vind ik jammer. Liever bleef ik vertoeven bij half hallucinerende bergvrouw met haar vreemde en beeldende dromen.

Een heel ander thema in deze roman is William Blake, de Engelse romantische en mystieke dichter. Ik vroeg me direct al af: waarom denkt Janina in hoofdletters, willekeurige hoofdletters. Ik probeerde een relatie te zien met de dichteres Emily Dickinson, die een vreemd, idiosyncratisch hoofdlettergebruik introduceerde in haar poëzie, tot ik steeds vaker las dat Janina samen met haar oud-leerling Dionizy, Dyzio (je zult je kind maar Dionysos noemen…) William Blake aan het vertalen was. Janina gaf Engels in het stadje lager op de berg of heuvel. Dyzio werkt als ‘informaticus’ bij de politie. Ze zegt dat ze weinig van Blake begrijpt met zijn ‘schitterende dramatische beelden’ (ib.: 81): ‘Waar gebeurt het en wanneer? Is het een sprookje of een mythe? Ik vroeg het Dyzio. ‘Het gebeurt altijd en overal’, zei Dyzio met een schittering in zijn ogen.’ (ib.: 81)

De titel van deze roman is ontleend aan een gedicht van Blake, ik weet alleen niet welk…. En dat is wel een beetje stom.

De winter begint vlak na Allerheiligen. […] Dan wordt alles zwart-wit: op de omploegde velden valt sneeuw. “Jaag je ploeg over de botten van de doden’, zei ik tegen mezelf in de woorden van Blake.’ (ib.: 249)

Blakes gedichten zijn zeer mystiek en bezitten een heel eigen mythologie en eigen symboliek, die niet altijd even duidelijk is. Zijn belangrijkste prozawerk, met gravures, The Marriage of Heaven and Hell ontstond in 1790. https://nl.wikipedia.org/wiki/William_Blake en https://en.wikipedia.org/wiki/William_Blake . Blake was ook schilder. Op het album Hoe sterk is de eenzame fietser van Boudewijn de Groot zijn twee liedjes opgenomen van Blake: ‘Kindermeids lied’ en ‘De kleine schoorsteenveger’.

Ik citeer uit de Engelse Wikipedia-pagina, die veel uitgebreider is dan de Nederlandse, om Blakes idiosyncratisch hoofdlettergebruik en zijn eigen mystiek te tonen:

In The Everlasting Gospel, Blake does not present Jesus as a philosopher or traditional messianic figure, but as a supremely creative being, above dogma, logic and even morality:

If he had been Antichrist Creeping Jesus,
He'd have done anything to please us:
Gone sneaking into Synagogues
And not us'd the Elders & Priests like Dogs,
But humble as a Lamb or Ass,
Obey'd himself to Caiaphas.
God wants not Man to Humble himself (55–61, E519–20)’

Zonder dat Janina het beseft leeft zij het leven van een - onder andere - door Blake geïnspireerde natuurmystiek. Ze weet het niet, ze leeft die intuïtie, met een grotere liefde voor de Natuur dan voor mensen.

Hoewel de afloop mij niet helemaal zint is dit beslist een boek om te lezen. Uitzonderlijk van stijl, een ode aan William Blake, en een stuk makkelijker te verteren dan Tolarczuks grote epos De Jacobsboeken. Zonder de Nobelprijs zou ik vermoedelijk niet van haar gehoord hebben en een prachtige auteur gemist hebben.

Auteur

Olga Nawoja Tokarczuk (Sulechów, 26 januari 1962) is een Poolse feministische schrijfster aan wie de Nobelprijs voor Literatuur voor het jaar 2018 werd toegekend.

Tokarczuk was oorspronkelijk psycholoog. Ze haalde haar diploma aan de Universiteit van Warschau in 1985 en opende een praktijk in Wrocław en daarna Wałbrzych. Haar eerste dichtbundel verscheen in 1989 en haar eerste roman in 1993 (beide niet in het Nederlands vertaald). Literair succes kwam na het verschijnen van de romans Oer en andere tijden, in 1996, en Huis voor de dag, huis voor de nacht, in 1998. Sinds 1998 woont ze in de kleine stad Nowa Ruda, waar ze sinds 2015 een jaarlijks literair festival organiseert, Festiwal Góry Literatury.

In 2018 brak ze internationaal door na het winnen van de Man Booker International Prize voor Flights, de Engelse vertaling van haar boek Bieguni uit 2007, dat in het Nederlands is vertaald als De rustelozen.

Haar werk en persoon worden door sommige Poolse nationalisten, onder wie Waldemar Bonkowski van de PiS, als on-Pools gezien. Tokarczuk is een zelfverklaard patriot en verwerpt de aanvallen als xenofobisch en racistisch.

In 2017 is haar roman Jaag je ploeg over de botten van de doden verfilmd door Agnieszka Holland als Pokot (internationale titel: Spoor).

Op 10 oktober 2019 werd bekendgemaakt dat aan haar de Nobelprijs voor Literatuur werd toegekend voor het jaar 2018 (het jaar dat de Nobelprijs wegens enkele schandalen niet was uitgereikt).

Titel: Jaag je ploeg over de botten van de doden
Auteur: Olga Tokarczuk
Vertaling: Charlotte Pothuizen, Dirk Zijlstra
Pagina’s: 304
ISBN: 9789044542806
Uitgeverij De Geus
Verschenen: april 2020

zondag 18 april 2021

Halldór Laxness - Het visconcert

Recensie door Robert Van der Meiren
Uitgeverij De Geus

Laxness … over Laxness

“Een wijs man heeft ooit gezegd dat behalve het verlies van een moeder er niets gezonder is voor een kind dan het verlies van zijn vader.”

Met deze verrassende stelling die de lezer meteen tot filosofisch nadenken aanzet, opent Halldór Laxness Het visconcert, een coming-of-ageroman over een jongen die moet opgroeien zonder moeder en vader. Hoewel dit een van zijn latere werken is – Laxness begon eraan in 1955, het jaar waarin hij de Nobelprijs voor de Literatuur kreeg – is dit toch de eerste roman waarin hij eigen ervaringen en herinneringen uit zijn jeugd verwerkt. Door de roman in de ik-vorm (1) te schrijven, benadrukt de auteur het autobiografische karakter ervan. Prof. Dr. Alex Bolckmans noemde dit werk van Laxness ‘een gepoëtiseerde geschiedenis van zijn jeugd’ (2), een omschrijving die de lading heel goed dekt. Een opvallend intro- en retrospectieve Laxness blikt door de ogen van het hoofdpersonage Alfgrim – zijn alter ego − terug op zijn oogroei-jaren.

Het verhaal

“Het enige wat de vrouw mij heeft gegeven, behalve lichaam en ziel, was die naam: Alfgrim” vertelt de ik-figuur over de jonge vrouw – zijn moeder − die op een dag, berooid en opgejaagd, het erf van boerderij Hellinghut op loopt, daar een kind baart dat ze Alfgrim doopt, en er vervolgens weer vandoor gaat, alleen. Alfgrim wordt opgevangen door Björn van de Hellinghut en zijn vrouw. Hij noemt hen opa en oma, hoewel ze dat eigenlijk niet zijn.
Alfgrim is gelukkig op Hellinghut, “de armzaligste hut die er op IJsland te vinden is.” Zijn hele kinderwereld speelt zich af binnen de erfomheining, met daarin een draaihekje waardoor gasten komen en gaan, of soms komen en blijven, want de Hellinghut is een gastvrij oord waar iedereen die opvang zoekt, opvang vindt. Alfgrims leven is hier volmaakt, en het kind weet niet beter dan dat het nooit voorbij zal gaan (3). In zijn fantasie huist in de oude klok, die in de woonkamer van de Hellinghut staat, een merkwaardig dier dat Eeuwigheid heet, en in het trage tikken hoort hij “een tweelettergrepig woord met de nadruk op de eerste lettergreep: ééu-wig, ééu-wig.”
Alfgrim wil niets liever dan visser op grauwkwabaal worden, net als opa Björn. Maar als opa en oma van oordeel zijn dat hij slim genoeg is om naar de Latijnse school te gaan (stiekem hopend dat hij dominee zal worden) moet Alfgrim toch het draaihekje door en de geborgen leefwereld van Hellinghut een eerste keer verlaten. Die levenswending verdriet hem:

“Tot die dag was de wereld waarin ik leefde groot genoeg en ik verlangde niet naar een andere wereld. Ik had alles. Alles was op zijn eigen manier bij ons volmaakt in mijn ogen.”


Alfgrim gaat niet graag naar school, hij voelt zich onwennig tussen het rijkere volk. Alleen de muzieklessen boeien hem, want Alfgrim wil kunnen zingen zoals Gard Holm, de beroemde IJslandse operazanger, die tevens een verre verwant van oma is. Hij wil niet per se beroemd worden zoals Gard Holm, hij wil gewoon “de zuivere toon” vinden. Maar bestaat die wel?
Alfgrims geobsedeerde zoeken naar de zuivere toon, en zijn verlangen in de voetsporen te kunnen treden van Gard Holm, verdringen stilaan zijn kinderdroom om ooit grauwkwabaalvisser te worden. Opa en oma steunen hem voluit, en om de dure opleiding tot zanger in Denemarken te bekostigen verkoopt opa Björn zelfs de grond onder de Hellinghut, zichzelf en oma aldus verdoemend tot een leven in armoe.
Zo verlaat Alfgrim – noch grauwkwabaalvisser, noch dominee, noch beroemde zanger – definitief het paradijs van zijn jeugd en trekt hij “door het draaihekje van de Hellinghut dat twee werelden scheidde” waardig de nieuwe wereld in. Als hij van op het achterdek van de postboot naar Denemarken achteromkijkt, ziet hij opa en oma een laatste maal hand in hand naar huis toe lopen: “op weg naar ons draaihekje, thuis naar de Hellinghut, ons huis dat morgen met de grond gelijk zou worden gemaakt.”

Eindeloze symboliek

Laxness schrijft met liefde over Alfgrims ‒ in feite zijn eigen ‒ kindertijd. Het eerste deel van het boek is een en al vertedering en weemoed. De auteur idealiseert volop, het is duidelijk dat hij oprecht en intens van zijn kindertijd hield: binnen de omheining die zijn jonge leefwereld afbakende was alles veilig, een stabiele omgeving waarin geen ideologische keuzes hoefden te worden gemaakt, waarin alleen maar liefde en goedheid heerste. Kortom, dit was de ideale leefwereld, het absolute geluk, de hemel op aarde die “eeu-wig” had mogen blijven bestaan.

Ook de mensen met wie hij in deze wereld omgaat, geven alleen maar kleur aan Alfgrims leven. Er is bijvoorbeeld opa Björn, een zwijgzame visser die op alles sussend “nou nou, zo zo” zegt, en zijn vis altijd voor dezelfde prijs verkoopt, ongeacht de wet van vraag en aanbod. Hij is, zonder twijfel, de belangrijkste persoon in Alfgrims jonge leven. Hij bejegent zijn pleegzoon eerlijk en met liefhebbende onverbiddelijkheid. Oma is een gezellige en bijzonder intelligente vrouw met "een zee van kennis" die graag oude volksliedjes zingt, IJslandse sagen vertelt en gul bizarre levenswijsheden rondstrooit, die soms zo dubbelzinnig, scheefgetrokken, absurd of zelfs totaal van de pot gerukt zijn, dat de lezer zich vertwijfeld afvraagt: moet ik hier nu ernstig over nadenken, of word ik bij de neus genomen? Ja, ook dát is Laxness!

De lieflijke, haast pastorale toon verandert echter ten kwade eens Alfgrim door het draaihekje de moderne, snel evoluerende wereld betreedt. Over deze wereld – de échte, zeg maar – is Laxness heel wat minder enthousiast. Maar waar hij in zijn andere werken erg kritisch is tegenover de maatschappij waarin hij (noodgedwongen?) moet leven, is hij ditmaal kritisch over zijn eigen leven. Eens voorbij het draaihekje wordt Het visconcert meer een klacht over het zelfbepaalde leven, dan een aanklacht tegen het leven dat hem vanuit de omgeving wordt opgedrongen.

In deze nieuwe wereld, de wereld buiten het draaihekje, duikt Gard Holm op, als het ware de volwassen afspiegeling van Alfgrim zelf. Laxness laat hier geen twijfel over bestaan: tot tweemaal toe laat hij Gard Holm denken zichzelf te zien als hij Alfgrim ontmoet. Gard Holm is in feite een intrieste, ongelukkige man met een larmoyante persoonlijkheid. Een beroemde zanger, zo wordt gezegd, maar uit de entourage van de jonge Alfgrim heeft niemand hem ooit horen zingen. Hij belooft meermaals een optreden, maar vindt altijd wel een reden om het nooit zover te laten komen. Toch klampt Alfgrim zich in zijn zoektocht naar de zuivere toon aan hem vast als aan een reddingboei.

Met het zoeken naar de zuivere toon alludeert Laxness ongetwijfeld op zijn eigen filosofische levensqueeste (4), die vaak ook de onderstroom in zijn andere boeken is. Zijn leven lang werd hij religieus en ideologisch heen en weer geslingerd tussen katholicisme, taoïsme, het Mormoonse geloof, socialisme en communisme. Nergens vond hij de definitieve rust, maar dat dé ideale levensvisie – dé zuivere toon − wel moet bestaan, daar twijfelde hij niet aan, zoals blijkt uit dit gesprekje tussen ik-figuur Alfgrim en Gard Holm:

‒ ‘Is het waar’, vroeg ik, ‘dat er maar één enkele zuivere toon bestaat?’
– ‘Dat is zeker waar’, zei de zanger. ‘Jammer genoeg, zou ik haast zeggen.’


Dat Alfgrim, nu een jongeman, uiteindelijk zijn zoektocht buiten IJsland verder wil zetten, is gewoon een kopie van wat Laxness zelf ook deed: hij was nog geen achttien toen hij de wereld introk, eerst naar Europa, later naar de Verenigde Staten en Canada.

Het draaihekje als scheiding tussen een geïdealiseerde en de reële wereld, de klok als zinnebeeld van onbereikbare eeuwigheid, de juiste toon als metafoor voor de perfecte levensvisie… De symboliek in Het visconcert mag dan overweldigend zijn, ze is tegelijk ook gemakkelijk te doorzien en dat maakt deze roman erg toegankelijk. Doorgaans wordt Onafhankelijke mensen beschouwd als Laxness’ topwerk, maar Het visconcert mag er zonder schaamte naast staan. De eenenveertig vrij korte hoofdstukken lijken allemaal opzichzelfstaande verhaaltjes, maar vormen uiteindelijk toch één coherente vertelling. Laxness’ poëtische taalgebruik is prachtig, zoals steeds, maar tegelijk ook eenvoudig en aansluitend bij de spreektaal: zijn leven lang ijverde Laxness ervoor de literatuur dichter bij het volk te brengen. Dat ook wij, de Nederlandstalige lezers, van die verfijnde volkstaal kunnen genieten is uiteraard geheel te danken aan het sublieme vertaalwerk van Marcel Otten.

Liefde voor land en volk

Laxness' hele oeuvre is doordrenkt van een diepe liefde, respect en bewondering voor de IJslanders, hun geschiedenis en hun cultuur. Zijn vaak voorkomende en soms erg scherpe maatschappijkritiek heeft altijd een constructieve ondertoon. Er is hem veel gelegen aan het behoud van de IJslandse traditionele eigenheid, die voor hem niet alleen erg waardevol is, maar vooral ook uniek: geen enkel volk ter wereld staat in het leven zoals de IJslanders dat doen. Op naturalistische wijze omschrijft hij de IJslanders als vechters voor een beter leven, voor een betere toekomst. Ze putten kracht uit een schier onuitputtelijke reeks van wel heel unieke ‒ soms ernstige, soms bizarre, maar veelal komische ‒ levenswijsheden waarmee ze de ergste tegenslagen te lijf gaan, én overwinnen. Ook Het visconcert ontkomt hier niet aan, de volkswijsheden worden kwistig rondgestrooid zoals bijvoorbeeld in volgend fragment. Ik geef toe, je kunt het wellicht afdoen als barkrukkenfilosofie, maar hier spreekt het eerlijke, volkse hart van de IJslander. Aan het woord is Alfgrim en let op de licht fatalistische ondertoon, ook typisch Laxness trouwens: 
 

“Daarentegen herinner ik me dat mijn opa op medelevende toon werd gevraagd hoe het de mensen in Akugaard verging die het afgelopen jaar hun kostwinners op zee hadden verloren en dat hij onmiddellijk antwoordde: 'Die hebben genoeg verse vis te eten.' Evenzo was bij ons het gebruikelijke antwoord als er werd gevraagd hoe het met iemand ging: 'Pff, die is dik zat' en dat betekende dat het hem goed ging, of zoals men in Denemarken zegt dat 'hij gelukkig was'. Als het slecht met iemand ging, dan werd iets gezegd in de trant van: 'Tja, het is hem af te zien' en als degene over wie werd gepraat meer dood dan levend was, werd gezegd: 'Ach ja, hij krijgt de boter niet meer zacht.' Van iemand die op zijn sterfbed lag werd gezegd: 'Ja, die heeft nu geen proviand meer nodig, de arme ziel.' Van een jongeling die op sterven lag werd gezegd: 'Het ziet er niet naar uit dat-ie ooit z'n grijze haren hoeft te kammen.' Een echtscheiding werd met deze woorden afgedaan: 'Ja, dat is me daar een rare toestand, volgens mij.' Op de Hellinghut was ieder woord kostbaar, ook de kleine woorden”.


Conclusie

Er valt veel te ontdekken in deze roman. Het boek deed mij, wat dat betreft, denken aan The Lord of the Rings van J.R.R. Tolkien (5), een boek waarin de lezer steeds nieuwe dingen ontdekt, hoe vaak hij het ook herleest. Wellicht moet Het visconcert ook een keer meer gelezen worden om alle verborgen allusies te ontdekken, om alle omfloerste fijnzinnigheden te ontrafelen en om alle verdoken toespelingen te doorzien. Maar de belangrijkste conclusie kan evenwel niet anders zijn dan deze: Het visconcert is een prachtige en (alweer) verrassende roman van een van de grootste schrijvers van de vorige eeuw.

De auteur (6)

De IJslandse auteur Halldór Kiljan Laxness ‒ eigenlijk Halldór Gudjónsson ‒ werd op 23 april 1902 in Reykjavik geboren als zoon van een arbeider die later boer werd. Hij was voorbestemd voor het priesterschap, studeerde theologie en literatuur en verbleef in 1922-23 in het Benedictijnerklooster van Clervaux in Luxemburg. Tussen 1927 en 1929 reisde hij door Noord-Amerika, keerde zich daarop van het katholicisme af en omarmde het socialisme. Toch zou hij zijn leven lang geplaagd worden door ideologische en religieuze twijfels, die niet zelden hun weerspiegeling vinden in zijn werk.

Halldór Laxness heeft een indrukwekkend oeuvre aan romans, gedichten, toneelstukken, reisverhalen, kortverhalen en essays bij elkaar geschreven. Zijn romans zijn meestal episch, en sluiten vaak aan bij de Oudijslandse heldensagen en de Oudnoorse saga's. Overweldigende natuurbeschrijvingen, diepgaande psychologische analyse, bijtende satire en onverholen maatschappijkritiek kenmerken zijn werk, evenals een opvallend luchtige en vaak komische toon. Halldór Laxness kreeg in 1955 de Nobelprijs voor de Literatuur "voor zijn levendige epische kracht die de grote narratieve kunst van IJsland heeft vernieuwd." Hij overleed op 8 februari 1998 in Mosfellsbær.

Uit Laxness' indrukwekkende oeuvre heeft Marcel Otten deze zeven werken vertaald: Salka Valka (Salka Valka, 1931-32), Onafhankelijke mensen (Sjálfstæt fólk, 1934-35), De klok van IJsland (Íslandsklukkan, 1943-46), De gelukkige krijgers (Gerpla, 1952), Het visconcert (Brekkukotsannál, 1957), Het herwonnen paradijs (Paradísarheimt, 1960) en Aan de voet van de gletsjer (Kristnihald undir jókli, 1968).
Het licht der wereld (Ljós heimsins, 1937) is een vertaling door Annie Posthumus van het eerste deel van de tetralogie Ólafur Kárason.
Atoomstation (Atómstöðin, 1948) is een vertaling door Elsa Collet, op basis van de Duitse vertaling.

(1) Mijn kennis van Laxness’ werk reikt niet verder dan de vertaalde boeken. Voor zover ik heb kunnen uitzoeken, is Het visconcert de enige roman die Laxness in de ik-vorm schreef. Ik legde de vraag voor aan vertaler en Laxness-kenner Marcel Otten, en hij bevestigde mijn vermoeden.
(2) Zie Moderne Encyclopedie der Wereldliteratuur, Uitgeverij E. Story-Scientia, 1968, Vol. V, p. 18. Prof. Dr. Alex Bolckmans (1923-1990) was professor aan de Rijksuniversiteit Gent waar hij de Scandinavistiek uitbouwde tot een volwaardige studierichting. Ik had het geluk bij hem de cursus Wereldliteratuur te mogen volgen.
(3) Toegegeven: dit zinnetje heb ik van Wim Sonneveld geleend.
(4) Aldus vertaler Marcel Otten in zijn nawoord bij Het herwonnen paradijs.
(5) Voor het overige hebben beide werken niks met elkaar gemeen, stilistisch noch inhoudelijk, en ik schrok zelf een beetje van de vergelijking.
(6) Deze biografie lijkt sterk op deze die op www.hebban.nl staat. Geen plagiaat echter: de versie op Hebban is ook van mijn hand.

Nederlandse titel: Het visconcert
Oorspronkelijke IJslandse titel: Brekkukotsannál
Auteur: Halldór Laxness
Vertaling: Marcel Otten
Genre: naturalistische roman
Pagina's: 318
ISBN: 9789044503395
Uitgeverij De Geus
Verschenen: januari 2003

zaterdag 17 april 2021

Thomas Bernard - De kelder. Een onttrekking

Recensie door Eric Waut
Uitgeverij Vleugels

De kelder. Een onttrekking


Een openingszin van een recensie kan niet steeds uitdrukken dat een recent gelezen boek onherroepelijk een meesterwerk moet worden benoemd. Laat mij dan in bijkomende orde aanhalen dat ik meer en meer op zoek ga naar werk van Thomas Bernhard. Alsof ik chocolade ontdek op latere leeftijd. 

In deze recente uitgave (originele titel Der Keller. Eine Entziehung uit 1976) zijn we getuige van een belangrijk moment in het leven van de ik-figuur. Het is in feite een autobiografie, doch de auteur verwerkt wel eens regelmatig autobiografische elementen in zijn werk.

Als zestienjarige gymnasiast neemt hij op weg naar school het drastische besluit een totaal andere weg te nemen, naar de andere kant van de stad (Salzburg). 

“Jarenlang had ik elke morgen als ik wakker werd gedacht dat ik de mij door mijn opvoeders, mijn beheerders opgelegde weg moest verlaten, maar ik had er de kracht niet voor (..)”

Hij gaat zich aanbieden bij het arbeidsbureau op zoek naar een nieuwe richting in zijn leven. Daarbij kiest hij voor het leven van winkelbediende in een kruidenierswinkel in een achterstandswijk, Scherzhauserfeld. De winkel wordt uitgebaat door mijnheer Podlaha die hem koel ontvangt en hem onmiddellijk het magazijn laat aanvegen. Alsof er geen duidelijker signaal kan bestaan dat men aan de basis dient te beginnen. Maar de ik-figuur heeft het naar zijn zin. 

“In deze kelder ligt misschien wel mijn toekomst, dacht ik, en hoe meer ik me bezighield met de gedachte dat ik in die kelder zou blijven, des te duidelijker werd het mij dat mijn besluit het juiste besluit was geweest.”   

Het is 1947, de puinen van de oorlog liggen nog te smeulen. Je voelt regelmatig de wereldstorm nog nadenderen. De oorlog behoort nog tot de poëzie van de teruggekeerde, de verminkten houden zich op de vlakte. De geschiedenis is nog niet al te helder beschreven. De aanwezigheid van de Amerikanen en rantsoenbonnen (en de macht van de kruidenier in dat verband), alles mooi omschreven in enkel prachtige passages van deze novelle. 
  
Gaandeweg leren we dat het niet alleen de school is waaraan hij wilde ontsnappen, doch eerder een uitzichtloze toestand thuis. Een meedogenloze confrontatie met armoede en ellende. Negen mensen in drie kamers die elkaar voortdurend op de zenuwen werken. De relatie met zijn grootvader is in feite het lichtpunt, of is er de druk om goed te doen voor hem die hem beklemt? Het is een wat betreurenswaardig figuur die in de krappe woning werkt aan een boek, een soort filosofisch werk. Zijn grootvader is de enige die hem volgt in zijn keuze. Of hem tot keuzes verplicht? 

“En waarschijnlijk is hij het geweest die me ertoe heeft gebracht het vermetele, van alle kanten onjuist geachte besluit in de daad om te zetten, dankzij mijn gevoel voor zijn autoriteit.”  

Het is dan uiteindelijk niet enkel de kruidenierswinkel die hem de geestelijke onverstoorbaarheid weet te bieden. Een kentering komt er als hij in de ban van muziek raakt. Hij volgt zanglessen en lijkt op weg naar een nieuwe carrière. Maar het leven heeft zo zijn kantelmoment. Keuzes zijn hier niet aan de basis.  

Mijn tweede werk van Thomas Bernhard is weer een absolute meevaller. Het lezen van Thomas Bernhard brengt je in een soort loden bewusteloosheid. Een ritueel van herkenning neemt je in. Je ontwaakt in een angstdroom. Wat waren de momenten waar je een levensbepalende beslissing nam? Ben je geworden tot wat men voor jou allemaal had voorbereid? Keuzes die men had kunnen maken. 

De auteur legt hier zijn ziel bloot. Deze vertaling is een onderdeel van een vijfdelige autobiografie:  Die Ursache (1975), Der Keller (1976), Der Atem (1978) Die Kälte (1981) en Ein Kind (1982). 

En weer een prima vertaling, net als De dagschotelaars, uit het Duits van Ria van Hengel. 

Dat uitgeverij Vleugels ons nog meer mag bieden van Thomas Bernhard. 

Titel: De kelder. Een onttrekking
Auteur: Thomas Bernhard
Vertaling: Ria van Hengel
Pagina’s: 97
ISBN: 9789493186286
Uitgever: Uitgeverij Vleugels
Verschenen: oorspr. 1976 ; 2021

dinsdag 13 april 2021

Lize Spit - Het smelt

Recensie door Philipp van Ekeren
Uitgeverij Das Mag

Onherstelbaar beschadigd


Mijn verwachting was hoog gespannen. Mijn nieuwsgierigheid groot. Simpelweg omdat er de afgelopen jaren veel positieve berichten over 'Het smelt' voorbij zijn gekomen op de sociale media. Enthousiast begon ik aan de 480 pagina's van deze jonge Belgische schrijfster. Vlaanderen heeft deze eeuw voor mij persoonlijk al veel mooie literatuur voortgebracht zoals 'Marcel' en 'Godenslaap' van Erwin Mortier of het fenomenale 'Wil' van Jeroen Olyslaegers om maar een paar hoogtepunten te noemen.

Het relaas van een opgroeiend meisje in een klein (fictief) dorpje in Vlaanderen. Duidelijk een 'coming of age' roman van een meisje in een zwaar instabiel gezin op het rurale platteland. Het verhaal is geschreven vanuit haar standpunt en beleving. De hoofdstukken springen heen-en-weer tussen het heden (bezoek aan een feest) en gebeurtenissen uit het verleden (2001 en 2002). De hoofdstuktitel geeft dit duidelijk aan. Hiermee ontrafelt Lize Spit de rode lijnen van het verhaal. Als eerste de vriendschap met haar twee leeftijdsgenoten en tevens hartsvrienden, de ontluikende seksualiteit van alle drie, de zelfdoding van een broer van één van haar vrienden en zijn herdenkingsfeest, de ontwikkelingsstoornis van haar zusje en de algehele toestand van haar familie.

Op zich sterke ingrediënten om een schitterend verhaal te schrijven. Maar dat is helaas niet het geval. Ten eerste omdat het verhaal doorspekt is met onnodige uitweidingen en beschrijvingen. Dit maakt het verhaal tamelijk uitgesponnen. Ten tweede omdat de hoofdpersoon en verteller Eva alles van een afstand bekijkt en beleeft. Je weet en voelt niet wat er écht in haar omgaat. Geen twijfel te bekennen. Alsof het leven haar overkomt. Een uitzondering hierop zijn haar zorgen over haar zusje Tesje. Dat wordt namelijk prachtig beschreven. Haar vermoedens dat het niet in orde is met haar zusje, meegaan in haar rituelen alleen maar om in contact met haar te blijven omdat de ouders al zijn afgehaakt. En uiteindelijk, samen met haar oudste broer, actie onderneemt om haar hulp voor haar te regelen. Aandoenlijk en intens. Vooral mooi weergegeven vanuit de visie van een jeugdige Eva. Dit is helaas de uitzondering. Als de relatie van Eva met haar zusje Tesje de leidraad zou zijn in het gehele verhaal had het verhaal wat mij betreft aan kracht gewonnen.

'Wat zou jij het ergste vinden? Vroeg ze. De hond was net even opgehouden met onrustig baantjes trekken, moeder bleef in de donkerte achter. 'De hond dood of papa dood?' Aan de manier waarop ze het vroeg, wist ik wat haar antwoord was.

De seksuele ontwikkeling van de twee jeugdvriendjes en Eva is in een kinderlijk spel gegoten waarbij een raadsel het hoofdingrediënt is om alle buurmeisjes uit de kleren te krijgen. Eva speelt hier eigenlijk de rol van onafhankelijke jurylid. Bij het laatste spelletje draaien de rollen om en gaat het dan ook helemaal mis. Tot het sadistische aan toe. Ik werd er zelfs misselijk van. Deze gebeurtenis heeft dan ook een enorme impact op Eva en betekent het einde van haar vriendschap met haar vrienden. En het leidt uiteindelijk ook tot de finale aan het einde van het boek. Dat laatste vind ik erg gezocht. Ik begrijp heel goed dat een heftige jeugd zonder enige warmte en genegenheid diepe sporen nalaat. Maar dit is echt ongeloofwaardig. Het komt gekunsteld over. Ook kan ik de laatste daad van Eva niet echt duiden. Is dit haar wraak? Iedereen genadeloos confronteren? Alle bekenden straffen? Temeer omdat zij zelf mededader was en alles wat haar is overkomen vrij gelaten beleeft en beschrijft. Misschien is de emotionele blokkade wel een natuurlijk bescherming om te overleven. Maar dat komt bij mij niet zo over. Ook al hunkert ze op eind naar een berichtje of teken van leven van haar ex-vrienden, broer of zusje. Ik kan er niet teveel over zeggen om de clou niet te verklappen.

Wat mij wel van het hart moet is het feit dat ik als Amsterdammer aardig moeite had met de vele onbekende Vlaamse woorden en uitdrukkingen die worden gebruikt (zoals 'kramakkelige', 'schellen', 'rekker' of 'opgepompte jams').

Lize Spit kan wel schrijven. Met een toegankelijke en natuurlijke schrijfstijl weet zij haar hele jeugd goed te beschrijven. Maar dat is voor mij niet genoeg. Met name omdat haar jeugd verteld wordt vanuit de eerste persoon wil ik haar afwegingen, twijfels, overwegingen en aanhankelijkheid meemaken. Of in haar onmacht meetrokken worden. Dat voelde ik dus niet.

Titel: Het smelt
Auteur: Lize Spit
Pagina's: 488
ISBN: 9789082410617
Uitgeverij Das Mag
Verschenen: november 2015

maandag 12 april 2021

Maarten 't Hart - De nachtstemmer

Recensie door Dietske Geerlings
Uitgeverij De Arbeiderspers

‘Registers open en zie daar’

In
De nachtstemmer trekt Maarten ’t Hart meerdere registers open. Zo wordt de lezer niet alleen getrakteerd op een tragikomisch liefdesverhaal, maar ook op allerlei interessante weetjes over de kunst van het orgelstemmen, klassieke muziek, de bijbel en bijbelvertalingen. Het is een vermakelijk boek dat regelmatig een glimlach bij de lezer ontlokt, maar soms ook een kleine frons.

Het verhaal begint met een vrij droog motto: een fragment uit een werk van A.P. Oosterhof en A. Bouwman over orgelbouwkunde. Toch staan daar allerlei essentiële elementen in, die in het verhaal een belangrijke rol spelen:

Het stemmen van een pijporgel is een moeizaam werk, dat een scherp gehoord, omzichtigheid, spierbeheersing, logisch denken, zin voor praktisch handelen en bij dit alles geduld en uithoudingsvermogen van een stemmer vergt. Alleen in een ruimte waar het volkomen stil is en met een vaardige helper bij de klavieren kan hij zijn taak naar behoren verrichten en bij een groot orgel en gunstige klimaatomstandigheden ook voldoening hebben van zijn werk.

Het verhaal gaat over de orgelstemmer Gabriel Pottjewijd, die in een dorp dat niet bij name wordt genoemd, maar zeer waarschijnlijk Maassluis is, het Garrelsorgel van de Groote Kerk gaat stemmen. Daarvoor logeert hij in het Zeemanshuis. De eigenschappen die in het motto genoemd worden, zijn inderdaad allemaal eigenschappen waarover Gabriel beschikt. In het dorp ontmoet hij de dochter van de Braziliaanse Gracinha, het meisje Lanna, dat hem kan helpen met het indrukken van de toetsen. Men zegt dat zij geestelijk gehandicapt is, maar zij blijkt bij nader inzien ook over veel eigenschappen uit bovengenoemd motto te beschikken, waaruit Gabriel concludeert dat zij allesbehalve ‘debiel’ is. Vooral haar uithoudingsvermogen valt in eerste instantie op, omdat zij een middag lang alleen toetsen kan indrukken, zonder dat het haar verveelt. De broer van Gabriel is psychiater en oppert – als Gabriel hem aan de telefoon heeft – dat het meisje wel eens autistisch zou kunnen zijn, omdat ze uitblinkt in haar feilloze gehoor en eentonig werk kan doen, zonder verveeld te raken.

Als Gabriel de eerste avond in het Zeemanshuis doorbrengt, maakt hij kennis met een bijbelgroep, waarmee hij op een vermakelijke manier in gesprek raakt. Zij bespreken het bijbelverhaal van Bileam en de sprekende ezel. Geen van de aanwezigen heeft het over het feit dat het misschien wat vreemd is dat Bileam het vanzelfsprekend vindt dat de ezel kan praten. Door het gesprek tussen Gabriel en de leden van de bijbelgroep maakt de lezer meteen kennis met de scherpzinnigheid van Gabriel en zijn grote kennis van de bijbel. Verderop in het boek blijkt dat Gabriel de bijbel niet alleen van voor naar achteren kent, doordat hij met de bijbel is opgevoed, maar ook doordat hij de bijbel gebruikt om andere talen te leren. Omdat hij de tekst in het Nederlands zo goed kent, kan hij eenvoudig achterhalen wat er in de andere taal staat. Overigens kocht hij de vertalingen vooral om indruk te maken op een vrouw. Zo was zijn – inmiddels overleden – vrouw Lore een Duitse en om Duits te leren had hij dus een Duitse bijbelvertaling gekocht. Omdat Gabriel inmiddels zo veel vertalingen heeft gelezen, is hij erachter gekomen dat vertalingen lang niet altijd zo nauwkeurig zijn en vooral wat ‘aanrommelen’ op het gebied van gesteenten, dieren en muziekinstrumenten, alsof de vertalers niet de moeite hebben genomen zich in deze materie te verdiepen alvorens een goede vertaling te geven.

Als Gabriel samenwerkt met Lanna, worden zij altijd nauwlettend in de gaten gehouden door haar oogverblindende moeder Gracinha, weduwe van een kapitein. Gracinha gaat soms als een ‘Xantippe’ tegen hem tekeer, maar nodigt hem vervolgens wel uit voor een tosti en een lekkere soep, en later ook voor heerlijke andere maaltijden. De gesprekken tussen haar en Gabriel zijn aandoenlijk, soms ook hilarisch, vooral als hij haar er steeds op wijst dat ze het woordje ‘er’ moet gebruiken:

‘ “Nou, hier doen ze niks anders, zijn hele dag op uit je foppen en stangen, willen je altijd tussen nemen. Is lust in hun leven.” “Daar heb je ’t weer, zijn ér de hele dag op uit je te foppen, willen je ertussen nemen. Maar als ze er steeds op uit zijn je te foppen, dan fop je toch terug?” “Kan ik niet, ben te serieus, heb totaal niks gevoel voor humor, ik kan eigenlijk niks, alleen maar eten koken, ik ga er toetje maken.” “Nee, daar geen ‘er’, maar wel een lidwoord, ik ga hét toetje maken.” “Ja, weet ik wel, maar niet erg als je weglaat.” “Nee, maar dan hoor je wel meteen dat je geen Nederlandse bent (...)”

Gracinha is bijzonder gecharmeerd van Gabriel, niet omdat ze hem aantrekkelijk vindt, want zij vindt hem ‘saai’ en niet ‘sexy’, maar omdat hij haar dochter voor vol aanziet, in tegenstelling tot haar dorpsgenoten. Zij komt met het idee dat Lanna misschien van hem het vak kan leren. Gabriel heeft daar wel vertrouwen in, al is hij bang voor de reacties van buitenstaanders. Omdat Gracinha een alleenstaande, bloedmooie vrouw is, wordt Gabriels omgang met haar met argusogen bekeken door het mannelijk volk. Hij krijgt een dreigbrief en daarna allerlei geheimzinnige waarschuwingen. Omdat Gabriel allesbehalve een held is, maar ook een Einzelgänger, is het lastig om als lezer deze bedreigingen serieus te nemen. Het is net of de verteller je in het ootje neemt.

In het hele boek voel je het plezier van ’t Hart in het schrijven, maar ook zijn liefde voor de kunst, voor het orgel, klassieke muziek en de bijbel. In deze roman is de plot eigenlijk ondergeschikt aan dit plezier en deze liefde, alsof de auteur er en passant nog een leuk verhaal omheen heeft verzonnen waar het eigenlijk niet om draait. Dat verhaal wordt op een gegeven moment ook tamelijk bizar en ongeloofwaardig. Toch neem je dat als lezer voor lief, omdat het voelt als een knipoog.

Ruimtes zijn in De nachtstemmer vol betekenis. Het belang van de stilte die nodig is voor het orgelstemmen, waarnaar in het motto al wordt verwezen, komt regelmatig terug in het boek, ook op spannende momenten dat Gabriel alleen in een doodstille kerk denkt te zijn en toch iemand hoort ademhalen. Hij moet daarnaast zijn werk regelmatig onderbreken door het lawaai van allerlei werkzaamheden in de haven, zoals rinkelende ankerkettingen, klinkhamers en gierende pneumatische boren. Al die geluiden klinken niet voor niets mee in een verhaal dat voor een groot deel gaat over ‘afstemmen’.

Het is jammer dat ’t Hart af en toe de neiging heeft om mooie onderliggende patronen die een ervaren lezer zonder probleem meekrijgt, nog eens uit te leggen. Zo vergelijkt Gabriel diverse zaken uit het gewone leven met het orgelstemmen. Dan is het jammer als hij dominee Berenschot laat zeggen: ‘(...) maar ik vind het wel verhelderend dat u de geloofsafval vergelijkt met hangers in een kerkorgel. Ach ja, u ziet natuurlijk beroepshalve het hele leven via de omweg van het kerkorgel. Dat is mij de vorige keer reeds opgevallen. Mooie metafoor, geloofsafval is als het verval van een kerkorgel.’ Het is niet fijn om als lezer de metaforen die echt niet zo verstopt zaten, door een dominee uit het verhaal uitgelegd te krijgen.

Al met al is De nachtstemmer een vermakelijk boek met veel wetenswaardigheden. Ook werpt het een kritische blik op de samenleving, waarin de Einzelgänger meer oog voor zijn medemens lijkt te hebben dan de massa, die een waarschijnlijk autistisch meisje als geestelijk gehandicapt bestempelt. Of dat nog helemaal van deze tijd is, is de vraag.

Titel: De nachtstemmer
Auteur: Maarten ’t Hart
Pagina's: 315
ISBN: 9789029542548
Uitgeverij De Arbeiderspers
Verschenen: juli 2019

donderdag 8 april 2021

Irene Vallejo - Papyrus

Recensie door Koen de Jager
Uitgeverij Meulenhoff

Noodzakelijk boek over boeken


Papyrus
van de Spaanse schrijfster Irene Vallejo wordt aangeprezen als een ‘ontroerende en eigentijdse hommage aan het boek’ op de achterkant en de voorkant spreekt van ‘Een geschiedenis van de wereld in boeken’. Dat is nogal een breed begrip, maar als liefhebber van boeken over boeken kon ik dit maar moeilijk laten liggen. Het is een boek van ruim 500 pagina’s. Pure tekst, geen afbeeldingen, uw verbeelding moet het hem doen.

Dat was geen probleem. Het is een vlot geschreven boek, waarbij enige voorliefde en misschien kennis van de klassieke oudheid best handig is. Het boek is namelijk verdeeld in twee delen. Deel 1 heet Griekenland bedenkt de toekomst en deel 2 De wegen van Rome. Hebt u die kennis of voorliefde (nog) niet; niet getreurd, saai en stoffig wordt het nergens.

Dat heeft te maken met de vertelkunst van Vallejo. We sluiten in de eerste zin meteen aan bij een stel ruiters die in Griekenland op zoek zijn naar boeken in opdracht van Ptolemaeus, de farao van Egypte, die boeken nodig had voor de bibliotheek van Alexandrië. Niet minder dan alle boeken ter wereld (die gelukkig wat overzichtelijker was dan de onze) moesten daar terecht komen. Zo komen we dus in Alexandrië, gesticht door Alexander de Grote. De grote veroveraar die nooit ging slapen zonder een dolk en de Ilias van Homerus onder zijn kussen. Alexandrië, waar de legendarische bibliotheek onderdeel was van het Mouseion, of de Tempel der Muzen. Een centrum van geleerdheid en wetenschap van de toenmalige hellenistische wereld. Talloze boekrollen moeten er hebben gelegen, die wat anders ter hand werden genomen dan een boek in onze dagen;

'Een boekrol werkte heel anders dan een boek met bladzijden. Bij het openen van een rol papyrus trof je een lange rij tekstkolommen aan, die van links naar rechts liepen. Al lezend rolde de lezer met zijn rechterhand de rol af en met zijn linkerhand rolde hij op wat hij net gelezen had. Een kalme, ritmische, verinnerlijkte beweging; een trage dans.'

Die boekrollen werden gemaakt van papyrus en er wordt uitgebreid stilgestaan bij het belang hiervan én de verschillen ten opzichte van het perkament. Dat werd namelijk belangrijk toen er een boycot kwam van papyrus en men in het (nu) Turkse Pergamon een oude oosterse techniek perfectioneerde om op dierenhuid te schrijven.

In dit deel van het boek staat Vallejo uitgebreid stil bij het belang van de Ilias en Odyssee van Homerus. Wat erg aangenaam is dat ze moeiteloos verbanden legt met het heden. Zo stond de wereld op zijn kop toen Bob Dylan de Nobelprijs voor Literatuur toebedeeld kreeg, maar Vallejo geeft subtiel aan dat de oude barden een goed deel van de klassieke literatuur uit hun hoofd kenden en in die liederen uitlegden wat er in de wereld aan de hand is. Zo is die Nobelprijs ineens niet zo vreemd meer. In haar woorden;

'Een Nobelprijs voor Oraliteit. Hou oud kan de toekomst zijn.'

Die verbinding met het heden zoekt Vallejo vaker en dat maakt het een levendig boek. In de dystopische roman Fahrenheit 451 van Ray Bradbury worden alle boeken verbrand. Zo dystopisch was dat echter niet, want in het jaar 213 voor Christus beval de Chinese keizer Qin Shi Huangli precies hetzelfde. Alle boeken moesten weg, de geschiedenis diende bij hem te beginnen. Ik houd erg van dit soort weetjes. Nog mooier is het verhaal van de ‘schildsmijter’ Archilochus. Je schild wegsmijten en wegrennen was de grootste schande die een Griekse krijger kon overkomen, maar hij deed het en stond zich er op voor. Hij vond het grappig zich te presenteren als anti-held, hoewel hij wel degelijk moedig was;

‘Het schild dat ik tot mijn spijt in een struik gooide, een uitstekend ding, daar zwaait nu een Thraciër mee. Maar ik heb mijn huid gered. Wat kan me dat schild schelen? Weg ermee. Ik koop wel weer een nieuw, dat net zo goed is.’

Maakt u zich geen zorgen, hij stierf volgens goede gewoonte keurig op het slagveld.

Maar er staat zo veel meer in dit boek. In het deel De wegen van Rome wordt uitgebreid stilgestaan bij de boekhandelaars uit het verleden en het heden, het begrip ‘klassieker’ en vrouwenstemmen uit heden en verleden. Ook de toekomst van het boek krijgt aandacht. Vallejo ziet het, bij monde van professor Victor Lapuente Giné, niet zo somber in;

'Als we iets ouds met iets nieuws vergelijken – zoals een boek met een tablet, of een non die in de metro naast een chattende puber zit – , denken we dat het nieuwe meer toekomst heeft. In feite is het precies omgekeerd. Hoe langer een voorwerp of een gewoonte onder ons is, hoe meer toekomst dat voorwerp of die gewoonte heeft… Het is waarschijnlijker dat er in de 22e eeuw nog nonnen en boeken zijn dan Whatsapp en tablets.'

Van die nonnen ben ik niet zeker, maar ze heeft een punt, sommigen zaken kunnen moeilijk verbeterd worden (boek, stoel, wiel, u kent ze wel). Daarom hoop ik dat er nog lang boeken verschijnen en dit soort boeken over boeken; ze zijn beiden zeer noodzakelijk.

Titel: Papyrus
Auteur: Irene Vallejo
Vertaling: Adri Boon
Pagina's: 536
ISBN: 9789029094207
Uitgeverij Meulenhoff
Verschenen: maart 2021

zondag 4 april 2021

Simone Atangana Bekono - Confrontaties

Recensie door Dietske Geerlings
Uitgeverij Lebowski 


‘Salomé Henriette Constance Atabong. Dat ben ik’

Het debuut van Simone Atangana Bekono, Confrontaties, begint met een confrontatie op het veldje dat de gymzaal van groep zeven of acht scheidt van het asielzoekerscentrum. Een paar jongens gooien muntjes naar een zwarte man achter het hek en roepen ‘Pak dan, pak dan’. Een meisje vraagt waarom ze dat doen. De jongens zeggen lachend dat hij toch geld nodig heeft. De ik-persoon, Salomé Atabong, kijkt toe en hoopt dat de man de muntjes niet opraapt. Terwijl de rest al lachend achter de juf naar school loopt, blijft zij nog even staan en kijkt de man aan. Hij draait zich om en loopt, zonder de muntjes op te rapen, weg. Met deze eerste confrontatie is meteen duidelijk hoe dun de scheiding is tussen racisme, pesten en eventueel goede bedoelingen, maar vooral ook hoe makkelijk mensen zich kunnen verschuilen achter die goede bedoelingen en daarmee vrijuit lijken te gaan, en hoe dit gemak zich al op jonge leeftijd manifesteert. Als je, net als Salomé Atabong, zelf aanhoudend op deze scheidslijn balanceert, omdat je huid donker is en je een afrokapsel hebt, is het leven een keten van confrontaties, die uiteindelijk kunnen leiden tot een explosie. Simone Atangana Bekono laat op een indringende manier zien hoe zich stukje bij beetje een drama voltrekt in het leven van de zestienjarig Salomé.

Salomé zit vast in een jeugddetentiecentrum, omdat ze op een middag twee schoolgenoten ernstig heeft mishandeld. Tot overmaat van ramp herkent ze haar psycholoog, Frits, van een tv-programma waarbij Nederlanders in Afrika proberen te leven als de lokale bevolking, wat erop neerkomt dat ze deze mensen vooral belachelijk aan het maken zijn. Salomé krijgt diverse woedeaanvallen, omdat het voor haar onmogelijk is met deze man haar problemen te bespreken. Dat Frits, met deze televisieachtergrond, psycholoog is in een jeugddetentiecentrum is misschien niet helemaal geloofwaardig, maar als je bedenkt hoeveel kijkers zulke programma’s trekken en hoeveel mensen zonder gewetensnood daarom kunnen lachen, is het wel duidelijk hoe ‘normaal’ dit gedrag in onze samenleving gevonden wordt, net als bij de confrontatie van de schoolklas met de asielzoeker, en hoe onbegrepen een meisje als Salomé zich dan moet voelen bij een witte man van wie het volstrekt onduidelijk is of hij wel betrouwbaar is, terwijl zij zich hier juist veilig zou moeten voelen.

Terwijl de dagen in het centrum voorbijkruipen, probeert Salomé zich in te houden bij de verschillende ruzies tussen de andere jongeren en begeleiders, zodat ze wel vooruitgang boekt en er kans op ‘rehabilitatie’ is. Deze term wordt overigens vlijmscherp bekritiseerd, want letterlijk betekent het dat je weer teruggaat naar waar je vandaan komt, en dat is onmogelijk als je iets vreselijks hebt gedaan, want je kunt dat nooit meer ongedaan maken en je zult dat dus altijd bij je dragen en nooit meer terug kunnen naar de situatie van daarvoor.

Je krijgt ook niet alleen het leven in het centrum mee, maar ook diverse terugblikken naar vroeger, haar gezin met vader, moeder en zus, met wie ze via de telefoon of tijdens bezoekuren nog wel contact heeft, de reis naar Kameroen naar haar tante Céleste en oom Honoré. Salomé blijkt een verlegen en gevoelig meisje dat niet helemaal in de pas lijkt te lopen met de rest. Zij is intelligent, leest heel graag, trekt zich het liefst terug, heeft eczeem en kroeshaar dat alleen maar met behoorlijk geweld en olie in vlechten gekamd kan worden. Wat dat betreft staat het haar bijna symbool voor de situatie waarin het meisje zit. Ze begrijpt niet waarom het haar niet gewoon zo mag zijn zoals het uit zichzelf valt, waarom het gevlochten moet worden. Het haar is ook aanleiding voor anderen om haar ‘aap’ te noemen, maar ook voor een vriendelijke voorbijganger om ‘welkom in Nederland’ tegen haar te zeggen, terwijl zij hier al haar hele leven heeft gewoond. Op het gymnasium is zij een van de weinigen met een andere culturele achtergrond. Je hebt maar twee mensen nodig die er plezier aan beleven om je het leven zuur te maken, zegt ze, en het schoolgaan wordt een ware hel. Twee jongens, Salvatore en Paul, hebben het voortdurend op haar gemunt, en elke dag is ze bang dat zij haar vinden. Haar vader heeft in de schuur een boksbal opgehangen om haar weerbaar te maken en zo ontwikkelt ze een enorme kracht.

Het boek krijgt een beklemmende gelaagdheid door de angst- en koortsdromen die Salomé heeft, waarin een vrouw met bloedende ogen en enorme zwarte vleugels wild krijst als een Furie. Ze doet haar denken aan Medusa. Vanaf het moment dat ze terugkwam van de reis naar Kameroen, had ze ‘het gevoel alsof de raarste beelden aan elkaar verbonden raakten, beelden die niks met elkaar te maken leken te hebben.’ Dit leidt steeds vaker tot een poëtische kluwen van zinnen waarin herinnering, droom en werkelijkheid door elkaar kronkelen: 

‘motherfuckers nee/want ik had het bloed in mijn mond het bloed tussen mijn tanden en toen kreeg ik pas echt met het ijzer en het bloed en de vuisten de smaak de kracht de wind is guur en ik heb een stok in mijn hand zie alles duidelijk de afstanden de kleuren en hoe alles zich tot elkaar verhoudt./Je moet met elke slag een stap naar voren doen, zei papa, alsof je dóór je vijand heen slaat./Het zijn een mond en een vuist en ze zoenen./Het is heerlijk./Ik ben vrolijk en wakker en zie alles. Het is licht en koud en ik ben wakker het gekrijs. Ik sta in de wereld ik ben naakt in de woestijn ik ben gigantisch licht ik ben wakker ik krijs met ellebogen zwemmend in vlees./Ik besluip niemand, maar het gevecht is stil. Er is niets zo stil als drie lichamen die botsen in een weiland aan de rand van de provinciale weg (...)’

Hier zie je ook hoe de taal voor elkaar krijgt dat je de mens gaat zien als een vloeibaar geheel dat kolkend kan overkoken als er allerlei gevaarlijke grondstoffen aan toegevoegd worden.

Simone Atangana Bekono opent de ogen van de lezer voor hoe ingewikkeld het is om volwassen te worden in zo’n ingewikkelde situatie, waarbij je je voortdurend moet afvragen wie je bent, of je wel mag zijn wie je bent, of je je moet aanpassen en hoe je dat dan moet doen, omdat je voortdurend van alle kanten tegenstrijdige signalen krijgt. Het is een boek dat ook heel geschikt is om leerlingen met allerlei verschillende achtergronden te laten lezen en het te bespreken op school. De auteur zet Salomé Atabong zo zuiver neer, met alle woede-uitbarstingen, tegenstrijdige gedachten en af en toe behoorlijk grove taal, dat je haar als lezer wel in je hart moet sluiten.

Titel: Confrontaties
Auteur: Simone Atangana Bekono
Pagina's: 224
ISBN: 9789048842438
Uitgeverij Lebowski Publishers
Verschenen: september 2020

vrijdag 2 april 2021

Joseph Ponthus - Aan de lopende band. Aantekeningen uit de fabriek

Recensie door Marjon Nooij
Uitgeverij De Arbeiderspers

Prikklokken en stinkende, fokking eindeloze dagen

De liefde trok Joseph Ponthus (1978) naar Bretagne, nadat hij in het noorden van Frankrijk een literatuurstudie had doorlopen en als sociaal werker in Parijse achterstandswijken verstandelijk beperkten begeleidde. In zijn arbeidsveld lag het werk niet voor het oprapen aan de Franse Noord-Westkust en via het uitzendbureau ging aan het werk in de vis- en vleesverwerkingsindustrie. Zijn dagelijkse ervaringen documenteerde hij in een dagboek, dat hij bewerkte tot zijn experimentele debuutroman À la ligne, waarmee hij meteen de Grand Prix RTL-Lire 2019 won en als vierde auteur de prestigieuze Le Prix Régine Deforges in de wacht wist te slepen. De Franse lezer sloot Ponthus met zit debuut direct in het hart.

Het werk aan de lopende band is voor hem zuiver een middel om zijn brood te verdienen, hij wist waar hij aan begon, maar het lijkt verdacht veel op een vorm van 'moderne slavernij'. Zijn volharding haalt Ponthus uit de terugkerende gedachte aan de klassieke parabel Kathedraal van de vrome Paul Claudel (1868-1955), waarin duidelijk wordt gemaakt dat het glas ook halfvol kan zijn.

Eentonigheid, afstomping, het ritme van de werkdag en -nacht, de voortdurend repetitieve handelingen in een stinkende fabriek vol slachtafval en altijd werken zonder dat hij daglicht ziet, worden met grote urgentie beschreven. De korte zinnen, verstoken van elke interpunctie, volgen elkaar snel en doorlopend op als één lange stream of conciousness. Ponthus laat zijn tekst als het ware afrollen, waarmee hij de lopende band symboliseert. Het gaat maar door, omdat de band blijft doorlopen. Het repetitieve komt tevens tot uiting in het ritme van de tekst: de vrije verzen, strofen, mantra's, haiku's, alexandrijnen, kwatrijnen. Zelfs het omkleden aan het begin van de dienst is elke keer hetzelfde ritueel.

'Ik laat tahoe uitlekken/Als de tahoe is uitgelekt leg ik hem in een kuip/Dek de kuip af zet die ergens in een hoek om voor/Een of ander kant-en-klaargerecht te worden gebruikt/Maar dat is een andere productielijn' [...]

Tahoe-uitlekker/Wie 's nachts nog nooit negen uur achter elkaar tahoe/Heeft laten uitlekken zal er nooit iets van snappen/Pech gehad/Ik ouwe lul weet wat het is en jij niet/Het is niets om trots op te zijn/Geen minachting voor de niet-arbeiders/De minachting/Ik denk aan het meesterwerk van Godard probeer me/De filmmuziek van George Delerue te herinneren/'Le thème de Camille' zou hier denk ik heel goed passen/Maar het lukt me niet/Silenzio […]

De uren verstrijken of verstrijken niet ik ben de weg kwijt/Ik verkeer in een vreemde extatische staat tussen waken en/Slapen zo'n beetje als wanneer je in slaap valt en je gedachten/Al naargelang het werk van het onbewuste alle kanten opvliegen/Maar ik droom niet/Ik val niet in slaap/Ik ben aan het werk

Ik laat tofoe uitlekken/Ik herhaal die woorden/Als een mantra […]'

Buiten de voortdurend herhalende handelingen gedurende de negen uur die hij op zijn werk is, raakt ook zijn privéleven noodgedwongen in de bepaalde cadans van werken, eten, slapen, werken. Door de nachtdiensten zit hij voor zijn gevoel geheel en al gevangen in zijn werk.

'Kortom/Het is zeven uur 's ochtends/De zon is op/Ik moet gaan slapen/Ik weet niet wat ik moet drinken/Een kopje koffie of een glaasje rode wijn'

Ponthus observeert, geeft een zeer realistische, zintuiglijke beschrijving van het geestdodende bestaan in de fabriek – het perspectief deels van binnenuit (ik-perspectief), deels van buitenaf, afstandelijk en minder betrokken (jij-perspectief) – en het werk dat hij aan den lijve meemaakt. Je voelt de kou, het zware werk. Je ruikt de geur van stront en bloed dat tot in zijn poriën dringt. Zowel fysiek als mentaal valt het slecht betaalde werk hem zwaar, vooral wanneer het werk handmatig moet worden gedaan als de machines de geest geven. Wanneer de voorgaande ploeg het quotum niet heeft gehaald, moet de volgende er extra hard aan trekken. (Berichten over de dubieuze arbeidsomstandigheden in de Franse abattoirs hebben het afgelopen jaar ook in ons land voldoende stof doen opwaaien.) Soms deelt hij de boosheid van zijn collega's, maar meedoen aan de staking mag hij niet als uitzendkracht, dus houdt hij zich gedeisd vanwege de angst om aan het einde van de dag ineens geen werk meer te hebben.

Toch is zijn boek geen aanklacht, hij zet juist verschillende werelden tegenover elkaar: beroepsdeformatie (het zijn geen dode dieren, maar zware, onhandige dingen) en oorlogsgeweld (aan de lopende band moorden zonder erbij na te denken); het bewustzijn uitschakelen uit zelfbehoud. Doordat hij het werk gaat begrijpen, wordt zijn boek juist een eerbetoon aan de arbeiders. Wat zijn moreel op peil houdt is de liefde voor zijn vrouw, hun puppy PokPok, zijn kracht, het leven en de solidariteit tussen hem en zijn collega's. Paradoxaal is dat hij tot de ontdekking komt dat hij door het geestdodende werk mentaal tot rust is gekomen en 'zijn fokking angstaanvallen'  zijn verdwenen.

De Franstalige titel À la ligne betekent niet alleen 'aan de lopende band', maar duidt ook op de opmaak van de tekst die volledig 'aan de kantlijn' is geschreven.

Als motto heeft hij gekozen voor een uitspraak van Apollinaire. 'Het is ongelooflijk wat je niet allemaal kunt verdragen', waarmee hij al aangeeft dat hij het afzien en oprekken van zijn grenzen heeft ingezet als thema.

Om niet te verzanden in afstomping, is het zijn redding dat hij zijn klassiekers kent en daaraan kan denken. Hij maakt gebruik van name dropping, citeert onder andere Zola (De mijn, de eerste vakbond) en Apollinaire (die ook gebruik maakte van de perspectiefverschuivingen tussen 'ik' en 'jij', en met zijn gedicht Zone een half-surrealistisch beeld schetst van de rafelranden van een gemeenschap.) Hij 'zingt luidkeels overstemd door het lawaai van de machines' de liedjes van Charles Trenet en in gedachten converseert hij met Proust, Baudelaire, Hugo, Beckett, Marx. Tijdens het werk heeft hij alle tijd om over de literatuur na te denken en ontstaat het plan om alles op te schrijven, waarbij het tempo van het werk het ritme maakt van zijn tekst. Ondanks de ferme taal die hij gebruikt, leest het boek als poëzie in proza, lieflijke taal, en krijgt de fabriek zo nu en dan zelfs iets poëtisch.

'Welke poëzie valt er te ontdekken in de lopende band het razende tempo en het geestdodende werk/In machines die het nooit goed doen of veel te snel gaan/In die eindeloze nacht waar het vale licht van de tl-buizen weerkaatst op de witte tegeltjes van de muren het roestvrij staal van de werktafels de transportbanden de viesbruine vloer/In de dode dieren die je de hele nacht door loopt te duwen tot aan het krieken van de dag/Geen vogel komt ooit door een verborgen kier naar binnen vliegen'

Door gebruik te maken van humor, bijtend sarcasme en zelfspot is dit erudiete, uiterst originele debuut zeker geen sombere leesbeleving. De volharding en de eerlijkheid geven het zelfs een ontroerende toets. De ritmische, hallucinante, puntige en poëtische teksten heeft Floor Borsboom fantastisch omgezet in het Nederlands. Van Ponthus zal er helaas geen tweede roman meer verschijnen, daar hij op 23 februari 2021 aan de gevolgen van kanker is overleden.

Titel: Aan de lopende band. Aantekeningen uit de fabriek
Auteur: Joseph Ponthus
Vertaling: Floor Borsboom
Pagina's: 264
ISBN: 9789029540636
Uitgeverij De Arbeiderspers
Verschenen: juli 2020