Recensie door Roosje
Uitgeverij Vleugels
Zonder
titel*
We volgen
gedurende zes
dagen een man zonder naam,
een ik-personage, tijdens zijn leven en het schrijven van zijn literaire stuk,
dat de volgende titel draagt: Moerassen**. We volgen hem in zijn
dagelijkse doen, in de struggle zouden we nu zeggen van de urban
jungle van zijn agenda, verplichtingen, sociale bezoekjes van vrienden -
bijvoorbeeld van best friend Hubert -, andere literatoren op
letterkundige avondjes, van zijn bff - hij slaapt bij haar maar niet met
haar; hiermee geeft hij indirect te kennen niet hetero te zijn; de bff
heet Angèle -, van een reisje, van het schrijven en afronden (?, dat is nog
maar de vraag) van zijn boek Moerassen.
Het boek is nog
net in de 19e eeuw geschreven maar doet direct erg modern aan. Vanaf de eerste
woorden weet je als lezer dat dit geen gewone roman is, of een
autobio, of een toneelstuk, of poëzie, terwijl alle genres in dit boek
voorkomen. Bovendien krijgt de naamloze schrijver geen naam, is zijn werk
misschien een écriture automatique? Dat is het ook niet helemaal. Het
boek is een mengelmoes van dagboek, roman, autobiografie, toneelstuk en poëzie.
Ik dacht
aanvankelijk: dit is een roman met sterke autobio-kenmerken.
Wat natuurlijk
ook direct opvalt - en daar is Gide heel expliciet in - is dat dit boek zowel
het schrijfproces toont van het boek en tegelijk het onderwerp
ervan is. Een boek over het schrijven van een boek; en dat boek heeft sterkte
autobiografische én algemeen-menselijke trekken; het is bedoeld als een egodocument
én als platform voor filosofische en literair-theoretische uiteenzettingen.
Dat doet
allemaal erg zwaar aan, maar zo schrijft Gide helemaal niet. Hij schrijft met
grote luim en ironie, maar ook met grote ernst en aandacht voor de algemeen
menselijke zwaarmoedigheid en diens existentiële twijfel..
Voor de
zekerheid expliciteert Gide ons helemaal voorin zijn boek:
‘Ik wacht
met het uitleggen van mijn boek tot anderen het mij uitleggen. Het eerst te
willen uitleggen maakt dat je al meteen de betekenis ervan beperkt; want we
mogen dan wel weten wat we te zeggen hebben, we weten niet of dat ook het enige
is wat we zeggen…’ (2019: 11)
Wij lezers
worden expliciet uitgenodigd een duit in Gides zakje te doen. Echter, wat
blijkt in het verloop van het boek? Die lezers zijn blijkbaar niet de contemporaine ‘letterkundigen’, die op een
cultureel avondje bij vriendin Angèle, hem alsmaar over Moerassen
(onder)vragen en hem aan een filosofische en literair kruisvuur lijken te
onderwerpen. Tenminste, zo ervaart de ‘Schrijver’, een enkele keer ‘het
Schrijvertje’ genoemd, het. Hij krijgt het acuut benauwd ondanks de ventilator
die Angèle heeft laten aanbrengen, en hij moet weg.
Moralist
Barnabé zegt - in parafrase -: u wilt de mensen dwingen tot handelen, want u
hebt een afkeer van stilstand, maar de daden moeten uit henzelf voortkomen.
(ib.: 63).
Galéas zegt -
nog steeds in parafrase -: je geneest een zieke niet door op zijn ziekte te
wijzen, maar te tonen wat gezond is. (ib.: 64).
De ‘grote’
dichter Valentin Knox (ongetwijfeld ironisch bedoeld, rdv): gezondheid is geen
belangrijk goed, het is slechts de middelmaat van alles. Ziekte is juist geen
gebrek maar zij heeft een meerwaarde: een gebochelde is een mens plus
een bochel. (ib.: 64-65). Kijk eens bij Vergilius, waar Tityrus de normale mens
vertegenwoordigt: ’…het is de mens die niet tegelijk met ons sterft en die
leeft met hulp van ieder van ons.’ (ib.: 66) Die uitspraak is natuurlijk
helemaal tegen het verkeerde been. Die Tityrus van Vergilius is juist de
hoofdpersoon in het boek van de Schrijver. Die Tityrus staat symbool, of is een
metafoor voor, De Tevreden Mens; de mens die zijn moerassige land beziet en er
gelukkig mee is. Natuurlijk is er veel beter en vruchtbaarder grond denkbaar,
grond die je kunt bewerken en waar je geen koorts (malaria!) oploopt, maar het
is zíjn land en hij doet het ermee.
De Schrijver
zou graag een Tityrus zijn en vol tevredenheid neerliggen - Tityrus recubans
bij Vergilius - maar zo is hij niet. Het platteland en de buitenlucht doen niets
voor hem, integendeel. Na het literaire avondje van Angèle is hij totaal van de
kaart. In bed heeft hij de meest uiteenlopende, maar in ieder geval vreselijke
gedachten, die langzaam overgaan in een afschrikwekkende toestand van illusoire
beelden in de overgangsfase van waken naar slapen, om natuurlijk uit te monden
in een onontkoombare nachtmerrie, waaruit hij angstzwetend ontwaakt en volkomen
in de put en uitgeput is. Hij stelt
niets voor als schrijver, etc etc.
Toch, een
enkele keer kijk hij uit het raam - het raam van Angèle - en mompelt: ‘Het
leven, het leven van anderen! Dat, het leven! Het leven zien! Wat het toch is
te leven!’ (ib.: 93) Een uitspraak die iets van vitalisme heeft, maar dat kan direct weer omslaan
in diepe wanhoop en afkeer van datzelfde ‘Leven!’.
Een reisje met
Angèle moet uitkomst brengen. De Schrijver zoekt het platteland om ruim te
kunnen ademen. Het reisje bekomt hun slecht. Niet zozeer de bestemming is van
belang, zo beweert de ik, met élan, maar het vertrek. Hoe dan ook, het miezert
zowat de hele dag en Angèle heeft slechts haar parasol meegebracht en haar
paraplu thuisgelaten. In een donkere schuur wachten zij tot het weer opklaart.
Hij houdt een
agenda bij maar kijkt er zelden in. Hij schrijft zaken op om ze niet te hoeven
herhalen, zoals hij ook voortdurende losse blaadjes vol schrijft met invallen en
poëtische oneliners. Zijn agenda corrigeert hij ook net zo makkelijk weer. Zo
staat er op een dag: proberen om 6 uur op te staan - dat noteert hij vrijwel
iedere dag. Dan wordt hij op een dag om 8 uur wakker en voelt zich ziek; dan
streept hij 6 uur door en vervangt dat door 11 uur.
Ironie en
ernst, tegenstellingen, eigen observatie en de mening van anderen, als ook de omstandigheid
dat het verhaal niet verloopt langs causale lijnen, maken dit boek en dit
verhaal, dat eveneens het scheppingsverhaal van het boek is, tot een
meerlagig avontuur, met absurdistische trekken, waarin het uitstekend past dat
het boek niet maar bij één genre is onder te brengen. Woordspelig als in
ironische stukken; woordspelig als in poëzie. De structuur is heerlijk
circulair; het eindigt ongeveer zoals het begon, behalve dat Hubert vervangen
is door Gaspard en Moerassen door Polders. Over Polders werd
eerder opgemerkt dat hij dat maar eens wilde voltooien. Of Moerassen nu
einde gekregen heeft? Ja zeker, en wel dit:
‘Om zes uur kwam mijn trouwe vriend Gaspard.
Hij kwam van
het schermen. Hij zei: ‘Hé! Zit je te werken?’ Ik
antwoordde: ‘Ik schrijf Polders…’
(ib.: 114)
Hulde aan de Uitgeverij Vleugels die dit boek opnieuw heeft uitgegeven.
* Omdat Gide
zijn boek geen eenduidig genre geeft, besluit ik maar net zo (?) tegendraads
mijn stukje geen titel te geven, als was het een modern abstract schilderij (I
wish…).
In het Frans Paludes,
een archaïsche benaming die nog slechts voorkomt in de medische term paludisme
= malaria. Paludes verwijst naar het Latijn - palus, paludis
- van met name Vergilius, die prominent in Gides tekst voorkomt. Verder zijn er
connotaties met ludes = spel; pa-lude (fonetisch voor pas lude)
= zonder spel: spel en ernst, hetgeen slaat op de toon van Gides tekst. Het
spelen met woorden, hun vorm en betekenis is van belang in deze tekst en wijst
al vooruit op het absurdisme als van dada (mijn opvatting, rdv; lees ook
nawoord van vertaalster Hannie Vermeer-Pardoen).
*** Automatisch schrijven (ook wel
écriture automatique genoemd)
is het schrijven zonder vooropgezet idee, met het doel de tekst te gebruiken
voor een literair doel.
Literair
gezien kan automatisch schrijven worden vergeleken met improviseren. De auteur
schrijft wat in hem opkomt, ongeacht of het syntactisch juist is of niet. Het
idee is dat men zo het onbewuste aanspreekt en op die manier tot nieuwe en onverwachte
teksten kan komen, die evenwel qua idee dicht bij de opsteller liggen. De
ontstane teksten worden vaak (niet per se) verwerkt tot poëzie, waarna ze
dikwijls geredigeerd worden. Auteurs die automatisch schrijven toepasten zijn:
André
Breton, Louis Aragon en Guillaume Apollinaire.
Automatisch
schrijven wordt wel een surrealistische techniek genoemd omdat deze voor het
eerst doelbewust werd toegepast bij Dada en het surrealisme.
Auteur
André Paul Guillaume Gide (Parijs, 22 november 1869 – aldaar, 19 februari 1951) was een Frans schrijver en
winnaar van de Nobelprijs voor Literatuur in 1947.
Gide
was de zoon van een protestantse vader uit de Midi en een uit een katholieke familie
afkomstige maar tot het protestantisme bekeerde moeder uit Normandië. Hij was
een van de belangrijkste schrijvers van zijn generatie.
De
streng protestantse opvoeding door zijn moeder heeft hem schuldgevoelens en
frustraties opgeleverd als jongeman. Ook zijn nicht Madeleine Rondeaux, met wie
hij opgroeide en met wie hij ten slotte huwde, was puriteins; hun huwelijk was
louter een spirituele verbintenis en is nooit geconsummeerd. Later raakten zij
vervreemd, maar haar terminale ziekte bracht hen weer bijeen; zij overleed in 1938. In 1923 kreeg Gide
ondertussen een overspelige dochter bij Elisabeth van Rysselberghe, de dochter
van Théo en Maria van Rysselberghe.
Gide
heeft zich uiteindelijk bevrijd van deze hem verstikkende banden. Door het
lezen van de werken van Nietzsche, door ontmoetingen met schrijvers als Oscar
Wilde en door de ervaringen tijdens zijn Afrikaanse reizen ontwikkelde hij zijn
geestelijk evenwicht als universeel humanist wiens non-conformistische
levensstijl werd aanvaard.
André Gide streefde ernaar open te
blijven staan voor nieuwe kunststromingen als dadaïsme en surrealisme, of de
mystieke kunst van William Blake, wiens werk hij vertaalde.
Op
middelbare leeftijd ging hij een langdurige vriendschap en verhouding aan met
de vijftienjarige Marc Allégret (1900-1973), die hij adopteerde en die later een bekend filmproducent
zou worden.
Terugkerende
thema’s zijn het religieuze en het
zinnelijke, waarbij de balans in de loop der jaren steeds vaker naar het
zinnelijke doorsloeg. Vanaf zijn eerste werk schreef Gide over zijn eigen
leven, zijn eigen psyche; het zou hem nooit lukken zijn eigen 'Ich' uit te
sluiten. Zijn werk wordt narcistisch genoemd.
Zijn
homoseksualiteit komt in zijn werk pas later aan de oppervlakte: in de vroegere
werken draait hij er nog wat omheen. Toen hij echter in de jaren negentig van
de negentiende eeuw drie jaar doorbracht in Algerije, viel veel van zijn
geremdheid van hem af, mede doordat hij verliefd werd op de jonge Athman.
Daarna verschenen zijn grote werken l'Immoraliste (1902) en la Porte étroite (1909). Tijdens WO I
schreef hij Corydon (gepubliceerd na de oorlog, in 1924) waarin hij de
homoseksualiteit in een gunstig daglicht stelt en zich beroept op grote figuren
als Blaise Pascal en Montaigne. Overigens was hij voorstander van een viriele
vorm van homoseksualiteit, die hij beschouwde als niet "tegen de
natuur", maar wel "tegen de norm". In 1926 kwam Les
Faux-monnayeurs uit, door Gide wel zijn "enige roman" genoemd. Het
was in ieder geval zijn monumentaalste.
Berucht
is zijn houding tegenover de veelzijdige kunstenaar Jean Cocteau, op wie hij
altijd heeft neergezien, zonder dat de reden daarvoor ooit duidelijk is
geworden. Gides dagboeken wekken de indruk dat er (deels seksuele) jaloezie in het
spel was.
Toen
van de Amerikaanse auteur Gore Vidal in 1948 het openlijk homoseksuele The City
and the Pillar uitkwam - een doorbraak in de VS - stuurde Gide de schrijver een
exemplaar van Corydon.
In de
jaren twintig begon Gide zich te bekommeren om de maatschappelijk zwakkeren.
Hij werd een voorvechter van gelijkberechtiging van de vrouw en was voorstander
van een humanere behandeling van misdadigers.
In de
jaren dertig had hij, zoals vele schrijvers in die tijd, sympathie voor het
communisme, vooral onder invloed van het evangelie. Maar na een reis naar de
Sovjet-Unie in juni 1936,
in gezelschap van Jef Last, keerde hij ontgoocheld
terug. Naar aanleiding van dit bezoek schreef hij een destijds opzienbarend
reisverslag Retour de l'U.R.S.S. (1936) dat scherpe kritiek bevatte op de
toestanden die hij had aangetroffen. De Sovjet-autoriteiten waren niet gelukkig
met dit boek, waardoor Gide in de Sovjet-Unie in ongenade viel. Hij verloor
vele communistische en socialistische vrienden.[1]
In de
jaren veertig ontwikkelde zijn denken over het concept van de vrijheid zich:
absolute vrijheid, aldus Gide, was zowel schadelijk voor de maatschappij, als
voor het individu.
Als
oprichter van de Nouvelle Revue française (1909, na een abortief begin in 1908), maar vooral
als vrijgevochten schrijver, heeft Gide een enorme invloed uitgeoefend op
latere generaties Franse schrijvers en op de ontwikkeling van de moderne Franse
roman, de Nouveau roman.
Het
werk van André Gide is
geprezen en aangevallen, maar zowel voor- als tegenstanders erkennen zijn
meesterschap over de vorm. Hij kreeg eredoctoraten van diverse universiteiten,
waaronder Oxford. In 1947 ontving Gide de Nobelprijs voor Literatuur. In 1952
zette de Katholieke Kerk zijn werk op de lijst van verboden boeken.
Titel:
Moerassen - Paludes
Auteur: André
Gide
Vertaling:
Hannie Vermeer-Pardoen
Pagina's: 135
ISBN:
9789078627753
Uitgeverij
Vleugels
Jaar: 1895;
1926; 2019