Recensie door Koen de Jager
Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar
Ik weet het niet
Van Nescio ("Ik weet niet",
pseudoniem van Jan Hendrik Frederik
Grönloh) had ik nog niets gelezen, maar de titels De uitvreter, Titaantjes, Dichtertje, Mene
Tekel waren genoegzaam bekend. Ik wist dat deze gelezen
dienden te worden als Nederlands literatuurliefhebber.
Die
vier verhalen bieden 150 pagina's met een aantal van de bekendste karakters en
zinnen uit de Nederlandse literatuur. Een must read? Dat weet ik niet maar ik
ben blij dat ik ze heb gelezen, omdat ik die zinnen en karakters kan plaatsen
nu.
Als
eerste De uitvreter.
Nescio debuteerde ermee in 1911
in het literaire tijdschrift De Gids. Het verhaal gaat
over Japi, de uitvreter, die op
ieders zak leeft behalve de zijne. Het begint met één van Nescio's beroemdste
zinnen:
'Behalve den man, die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa
vond, heb ik nooit een wonderlijker kerel gekend dan den uitvreter.'
Het
verhaal wordt verteld door de journalist Koekebakker
en gaat naast Japi over de niet-succesvolle schilders Bavink en Hoyer. Het
zijn allemaal figuren die zich afzetten tegen de maatschappij, maar waarbij dat
niet bijster goed lukt. Het gaat zelfs zover dat het niet goed afloopt met
Japi, maar leest u dat vooral zelf. De schrijfstijl is sober en prettig
archaïsch. Zo vertelt de auteur over Japi;
'Schilderen leek 'm wel aardig, als je 't goed kon. Hij kon niks, en
daarom deed i maar niks. Je kon toch de dingen niet zoo weergeven als je ze
onderging. Hij had maar één wensch: te versterven, onaandoenlijk te worden voor
honger en slaap, voor kou en nat. Dat waren je grote vijanden.'
Ook Titaantjes begint met een
klassieke zin: 'Jongens waren we - maar aardige jongens. Al zeg ik
't ze.'. Koekebakker
en Bavink komen in dit verhaal terug
en de thematiek is dezelfde als in het eerste verhaal, protest tegen de
maatschappij, maar ook weer tegen wil en dank. Ook dit mislukt ten dele, wamt
Koekebakker blijkt ineens redelijk succesvol te zijn en ook Bavink schildert
een meesterwerk. De tragiek is dat hij eindigt in het gesticht.
Dichtertje Ee is kantoorbediende die daarnaast
verzen schrijft. Hij wil een groot dichter worden maar is te fatsoenlijk om
meeslepend te leven:
'Een groot dichter te zijn en dan te vallen. Als 't dichtertje er over
dacht, wat hij eigenlijk 't liefst zou willen, dan was 't dat. De wereld ééns
te verbazen en ééns een liaisonnetje te hebben met een dichteres. Jarenlang had
hij dit telkens weer gedacht, naïvelijk.'
Opmerkelijk
in dit verhaal is de invoeging van een persoonlijke noot van Nescio. Zijn vrouw
hielp hem als corrector van zijn teksten, maar de teksten van dit verhaal
vielen niet altijd in goede aarde bij haar, omdat hij zich afzette tegen de
burgerlijkheid van het huwelijk. Daarom last Nescio aan het begin van hoofdstuk
zes de volgende tekst in:
'Voor ik verder ga wil ik even vertellen dat ook mijn manuscripten
door mijn vrouw worden overgeschreven en dat ze de poëzie in dit verhaal niet
begrijpt. [...] Gek, in andere verhalen vindt ze zulke dingen
niet zoo erg. 'k Denk dat 't komt doordat ik dit geschreven
heb. Ze moet toch den auteur weten te onderscheiden van meneer Nescio, maar dat
gaat haar te hoog. De situatie is voor mij pijnlijk, mijn huiselijk geluk is
ietwat gestoord, toch ga ik door.'
Het
laatste verhaal, Mene Tekel,
werd pas toegevoegd bij de vierde druk. Het bestaat uit een aantal korte
verhalen die eerder los werden gepubliceerd. Ook hier speelt Bavink weer een rol, als Nescio's
beschrijving van een zonsondergang ruw wordt onderbroken:
'Toen zei Bavink: 'Ik word een beroemd man,' zooals een ander zou
zeggen: 'Ze hebben me een dubbeltje te veel afgezet,' en we voelden ons
bekocht, alle drie, Bavink, Bekker en ik.'
Dat
is meteen de verwijzing naar de titel Mene
Tekel, uit het feest van Belsazar (het boek Daniël uit de
Bijbel), wat zoveel betekend als 'geteld en gewogen'.
In
de tijd bezien waren dit opzienbarende verhalen, over het zich afzetten tegen
de maatschappij, in begrijpelijke burgermanstaal, door figuren waarmee het niet
zelden tragisch afliep. Die ophef zou er nu niet meer zijn, maar lees je wat
meer over de achtergronden en herlees je dan stukken zoals ik heb gedaan met
dit boek, dan komen de verhalen tot leven. Het loont de moeite.
Auteur
Jan Hendrik Frederik Grönloh (Amsterdam,
22 juni 1882 – Hilversum, 25 juli
1961), pseudoniem Nescio (Latijn
voor "Ik weet (het) niet"), was een Nederlandse schrijver van
neoromantische verhalen in een deels op Multatuli
geïnspireerde stijl. Zijn bekendste titels zijn de drie novellen De uitvreter (1911), Titaantjes (1915) en Dichtertje (1918).
Hij werd op 22 juni 1882 in de Amsterdamse Reguliersbreestraat 49 geboren als
oudste van vier kinderen van een eveneens Jan
Hendrik Frederik Grönloh genaamde winkelier en smid en Martha Maria van der Reijden. Zijn roepnaam was Frits. Na zijn geboorte verhuisde het gezin naar Amsterdam-Oost, waar hij vanaf februari
1888 de openbare lagere school in de 1ste
Van Swindenstraat bezocht en in 1894 naar de driejarige HBS ging aan de Mauritskade te Amsterdam. Van 1897 tot 1899 zat hij op de Openbare Handelsschool
aan de Keizersgracht. Vanaf 1899
vervulde hij verschillende kantoorbaantjes, tot hij in 1904 in dienst van de
exportfirma Holland-Bombay Trading Company trad en in de jaren daarna opklom.
Van 1901 tot 1903 was hij
betrokken bij de idealistische kolonie Tames,
die hij met een aantal vrienden had opgericht in de buurt van Huizen. Dit was
in navolging van de kolonie Walden, opgericht door Frederik van Eeden. Nescio was lid van de SDAP. Hij was dus
duidelijk een idealist, al had hij zich in het dagelijks leven neergelegd bij
de plichten van de moderne maatschappij.
De onbereikbaarheid van
idealen was een belangrijk thema in zijn literaire werk. De vrienden van de Tames stonden model voor Bavink, Bekker en Kees Ploeger,
die in het werk Titaantjes van Nescio een grote rol spelen.
In 1906 trouwde hij met Aagje Tiket. Het echtpaar kreeg vier
dochters. Ze woonden eerst op de Ringkade,
die later Transvaalkade ging heten,
maar verhuisden verschillende keren binnen Amsterdam;
naar de Laanweg in Noord, en de Middenweg en het Linnaeushof in Oost. Nescio verbleef ook enige tijd aan de Achterweg 22 in Groet.
In zijn werk vormt Amsterdam meestal het decor. Nescio kon
zich nogal opwinden over de veranderingen in de stad. In het emotioneel geladen
slot van De uitvreter wordt in een bijzin nog stelling genomen: "Den winter bracht ik in Amsterdam
door, waar ze druk bezig geweest waren, mooie huizen af te breken en er
leelijke voor in de plaats te zetten, al tobbende." Behalve de stad Amsterdam speelt ook het platteland
rondom de hoofdstad en rondom Nijmegen een
zeer belangrijke rol in Nescio's werk. Zijn beschrijvingen van het weer, de
natuur en het landschap van dit gebied vormen een belangrijk deel van zijn
literaire nalatenschap.
Nescio overleed op
79-jarige leeftijd in ziekenhuis Zonnestraal te Hilversum en werd begraven op de Nieuwe Oosterbegraafplaats in Amsterdam. Hoewel hij in 1954 de
Marianne Philipsprijs ontving, volgde pas na zijn dood werkelijke erkenning
voor zijn belangrijke bijdrage aan de Nederlandse literatuur.
Titel: De uitvreter,
Titaantjes, Dichtertjes, Mene Tekel
Auteur: Nescio
Pagina's: 131
ISBN: 9789038897653
Uitgeverij Nijgh & Van
Ditmar
41e Druk!!!!!!!
Verschenen: Juli 2013
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Laat gerust een reactie achter.
Dat wordt zeer op prijs gesteld en we willen graag weten wat je ervan vindt.