Essay door Roosje
Uitgeverij Querido
Eva en Carry, hand
in hand
of Let’s talk about sex, baby...
En waarom is dit zo’n moeilijke roman...
of Let’s talk about sex, baby...
En waarom is dit zo’n moeilijke roman...
Een vriendelijk verzoek
van de dames van het literaire blog metdeneusindeboeken
kwam mijn kant op gerold: voelde ik ervoor een essaytje te schrijven over Carry
van Bruggens Eva, dat als extra boek in het klassieker-genootschap
zou worden gelezen en besproken? Omdat deze keuze ook een beetje van mij was
gekomen, wilde ik aan dit verzoek voldoen, enigszins aarzelend. Sinds een
aantal weken teisteren Carry en Eva mijn gedachten en mijn dromen. Nou ja, dat
laatste is een soort van dichterlijke overdrijving. Ik bedoel natuurlijk: de
taak valt mij zwaar.
Ik zal daarom direct
bekennen dat Eva voor mij, en ook
voor anderen, zo vernam ik, een moeilijk te duiden boek is. Er zijn meer
moeilijke boeken geweest, ik noem maar Absalom,
Absalom! van William Faulkner, misschien de lastigste roman die ik ooit
las? Toch wilde ik dit boek niet zomaar terzijde leggen omdat ik voor Carry van
Bruggen als vrouw, auteur en feministe een soft
spot heb.
Wat doe je als je weinig
vat krijgt op een boek? Wat doe ik? Ik ga het vergelijken met andere romans die
ik gelezen heb. Ik ga op zoek naar secundaire literatuur. Dan staat de
studiebol in mij ineens weer op de stoep. Gelukkig zijn er de onvolprezen dbnl.org en de evenzo onmisbare openbare bibliotheek. Ik
wist al van het bestaan van het boekje van Jan Fontijn
en Diny Schouten, Carry van Bruggen
(1881-1932), in de reeks De
Engelbewaarder, 1978. Dit boekje is samengesteld uit teksten en uitspraken
van Carry van Bruggen zelf en van anderen over haar; keurig aan elkaar gesmeed.
In dat boekje en op de dbnl vond ik een artikel van Hannemieke Postma, Een
verkenning van ‘Eva’, in: De Nieuwe
Taalgids, jrg 69 (1976), nr. 6: 518-533. Beide publicaties stammen uit een
tijd dat de belangstelling voor Van Bruggen opleefde, natuurlijk onder invloed
van de vrouwenbeweging in de jaren 60 en 70.
Bij romans die ik lastig
vind bedenk ik me: hoe lees ik eigenlijk? Ik ben me er inmiddels van bewust dat
ik zo snel mogelijk een kader probeer te scheppen waarbinnen ik het verhaal en
de personages kan ‘opsluiten’. Kadreren, structureren, zo werkt denk ik het
menselijk brein. Snel in kaart brengen, risico’s en kansen inschatten. Daarvan
werd ik me ook bij het lezen van Otmars
zonen van Peter Buwalda bewust: de eerste 200 pagina’s dacht ik alsmaar:
waar gaat dit over, waar is het verhaal, waar is het ‘nu’? Buwalda stelt je op
de proef want pas na 200 bladzijdes begin je een beetje door te krijgen waar
het over gaat. Ik ben misschien een ongeduldige lezer: schiet nou op met het
maken van je punt, denk ik. Maar dat is niet altijd de bedoeling van het
verhaal en van de auteur. Er zijn mensen die een boek een bepaald aantal
pagina’s de kans geven; ik heb geen vast aantal pagina’s. Het komt zelfs voor
dat ik een boek herlees en dat pas bij tweede lezing mij de schellen van de
ogen vallen. Ik durf niet te bekennen bij welke boek dat was.
Hoe begon Eva? De roman begint prachtig: een
nieuwe eeuw, een nieuw begin, de wereld is onbezoedeld onder een mantel van
witte sneeuw. Wie is de hoofdpersoon die dit meemaakt, die een maagdelijke en
hoopvolle wereld aan haar voeten ziet liggen? Hoe oud is zij? Hoe heet zij?
Weet je eigenlijk wel dat het een meisje/vrouw is?
‘Gisteravond laat al hing hij (d.i. de nieuwe eeuw, zo heet dit eerste hoofdstuk, rdv) boven de daken klaar, de rosse lantaarns sloegen er hun gloed tegen aan en vannacht heeft hij zich laten zakken-, de sneeuw. Het is de eerste sneeuw van het nieuwe jaar, het is de eerste sneeuw van de nieuwe eeuw-, sneeuw die de wereld vernieuwt. Het is vandaag de Nieuwe Eeuw-, gister liep de Oude Eeuw ten einde.’ (1980: 817).
Een variatie op Een nieuwe lente, een nieuw geluid
(Gorter), denk je. In de derde alinea lees je dat het gaat om een ‘zij’. En er
is sprake van een ‘hij’ die op reis is. Wie is die ‘hij’? Je bent snel geneigd
te denken: een minnaar, een echtgenoot, een vader misschien? Ik bedoel te
zeggen, je probeert zo snel mogelijk een structuur en een betekenislaag aan te
leggen in hetgeen je leest. Al snel heb je door dat Eva zo’n boek is waar dat
maar moeilijk lukt. Ik concludeerde: dit is een roman waarin een stream of consciousness gebruikt wordt,
zoals in veel romans van Virginia Woolf, bijvoorbeeld: Mrs Dalloway, To the lighthouse; en van Henry James, zoals in What Maisy knew, en in James Joyce, Ulysses. Dat vereist een vorm van zeer
aandachtig en onbevooroordeeld lezen. En dát is nu net de moeilijkheid. Ik heb
geprobeerd een vergelijking te maken met de romans van de bovengenoemde auteurs,
die ik gelezen heb. Waren deze romans makkelijker te interpreteren, makkelijker
te lezen, makkelijker om het gebeurde te reconstrueren? Soms denk ik van wel,
maar ik denk eigenlijk dat de romans van Woolf c.s. net zo lastig zijn als Eva.
De stijl van Van Bruggen
lijkt nog enigszins impressionistisch als die van Couperus; maar het blijkt dat
zij weliswaar begonnen is als een soort Nieuwe-Gidser
maar later het estheticisme van de Beweging van Tachtig resoluut van de hand
wees.
Ook is er de neiging de
gedachten van Eva - want dat de hoofdpersoon zo heet, vermoed je al voordat
haar naam ongeveer op de helft van het boek eindelijk valt - te interpreteren
als depressief omdat Van Bruggen zelf leed aan depressies. De vereenzelviging
van Eva en Carry ligt meer voor de hand omdat deze roman, meen ik, een van haar
meest autobiografische is. Maar een autobiografische roman kun je niet
gelijkstellen aan een autobiografie!
Omdat we nauwgezet op de
hoogte gehouden worden van Eva’s gedachten en overdenkingen, twijfel,
frustraties, etc, lijkt het alsof ze depressief is. Ik vermoed dat we gewend
zijn aan moderne romans waarin hoofdpersonen ‘struggelen’ met het leven en met
zichzelf; we interpreteren dat als ‘depressief’. Eva’s aarzelingen worden door
Van Bruggen gevisualiseerd met puntjes (...), die natuurlijk meteen een
associatie oproepen aan Couperus, en daardoor impressionistisch maar die door
Van Bruggen niet zo bedoeld zijn.
Dit kunnen redenen zijn
dat een aantal lezers de hoofdpersoon Eva als ‘depressief’ kenschetsen. En
eigenlijk moet ik toegeven dat dat mijn neiging ook wel een beetje was, in
eerste aanleg.
We moeten ons verplaatsen
in een meisje van rond 1900 (of 1927, het jaar waarin de roman gepubliceerd
werd, maar 1900 is ‘realistischer’), een jong meisje, want veel later blijkt
dat ze in het begin van het boek net 18 jaar geworden is. We lezen haar
gedachten en gevoelens, niet haar handelen, of veel minder haar handelingen.
Wat een mens denkt kan anders zijn, is waarschijnlijk anders, dan zijn/haar
handelingen. Dit meisje staat op de rand van de volwassenheid en seksualiteit
houdt haar bezig, maar zij noemt het niet zo; het is een verborgen terrein,
zeker voor een jonge vrouw aan het begin van de 20e eeuw. In dit licht moeten
we ook de vermelding van Colette’s Claudine
zien, een Franse erotische roman. Ik dacht in het begin dat ze misschien
zwanger was; daar deden mij haar voorzichtige en duistere gedachtes aan denken,
misschien van die leraar. Maar in het begin lopen de personages van de leraar
en de broer, David, van wie je dan nog niet weet dat hij haar tweelingbroer is,
compleet door elkaar heen.
Deze roman leest moeilijk
omdat je iedere keer je voorstelling moet bijstellen, steeds krijg je meer info
en moet je je beeld anders inkleuren. In het begin weet je niets en je probeert
zicht te krijgen op het plaatje. Dat is exact wat Eva in de roman ook doet: ze
probeert zicht te krijgen op háár plaatje. Dat is dus precies waar de roman
over gaat: een vrouw probeert zicht te krijgen op haar leven en probeert dat
ook zelf vorm te geven. Eva formuleert het zelf ook zo: ze moet de legpuzzel
van haar leven zelf te maken; de stukjes moeten in elkaar gaan passen. Ze probeert
een zo compleet mogelijk mens te worden: intellectueel, seksueel, ethisch,
bovendien wil ze een goede moeder en een goede echtgenote zijn. Ze wil ook een
ethisch goed mens zijn, de juiste waarden voorstaan en uitdragen. Is dat het
socialisme? Het moederschap? Het docentschap? Echtgenote zijn? Ze weet het
niet. En dan die strijd tussen gevoel en verstand, wat moet je daarmee?
Postma noemt dat ‘tijdrekkend vertellen’. Je verwacht als
lezer dat alles wat Eva denkt direct aan jou kenbaar gemaakt wordt. Maar dat is
niet zo, zo werkt literatuur niet, zo werkt deze roman niet. Postma geeft als
voorbeeld: in hoofdstuk 1 maakt Eva een wandeling van een half uur; dat neemt
10 pp’s in beslag; hierover gaan 3 over seksualiteit; 5 over een herinnering
aan haar geliefde leraar (van wie bijles heeft, niet omdat ze dom is maar juist
omdat ze zo slim is), en de gesprekken die zij gevoerd hebben.
Hiermee zijn we er nog
niet. Behalve een coming of age-roman
of een bildungsroman is dit boek m.i.
ook een tendensroman, een ideeënroman. Het thema is: een vrouw is
een mens en kan zich net als een man ontwikkelen tot een zelfstandig en
zelfbewust wezen. Een uiterst feministisch thema dus. Dit hoofdthema wordt
geconcretiseerd in Eva’s seksuele ontwikkeling; Eva wordt ten lange leste een
vrouw met een zelfbewust en gezond erotisch gevoel. Een zeer feministisch en
gewaagd thema. Overigens noemt Postma de seksualiteit een motief, maar het is
altijd een beetje een gesteggel wat nu een thema is en wat een motief. De twee
liggen een beetje in elkaars verlengde.
Deze mix van tendensroman en bildungsroman vergemakkelijkt het lezen niet.
Postma probeert te
verduidelijken dat de stijl van de roman ook verandert in de loop van het boek
en dat dat samenhangt met de ontwikkeling van het personage Eva. Stijl en
menselijk ontwikkelingsniveau en hoe Eva over zichzelf en het leven denkt
veranderen; Postma laat dat onder andere zien aan het gebruik van het ik-, je- en zij-perspectief.
Maar ik geloof dat ik haar uitleg niet helemaal overtuigend vind.
Dat gebruik van ik, je en zij van Eva over zichzelf is ingewikkeld, maar we denken immers
ook ingewikkeld over onszelf. We denken soms ik, we denken soms je over onszelf als we bijvoorbeeld in - interne
- dialoog zijn met onszelf of met anderen, of wanneer we onszelf iets proberen
op te leggen: “Eva, je moet nu eens wat assertiever worden” (mijn voorbeeld,
rdv, CvB zou het woord assertief niet
gebruiken). Maar het gebruik van zij, het personale-perspectief
noemt Postma dat, vind ik zelf moeilijk te duiden. Mijn gedachten hierover zijn
zo troebel dat ik maar geen poging doe ze te formuleren.
Alle informatie die we als
lezer krijgen, komt uit Eva zelf. Soms herinnert Eva zich wat andere mensen
over haar zeiden, bijvoorbeeld dat ze een 'allumeuse'
zou zijn, een echte flirt, een verleidster, maar zelf overdenkt ze of ze dat
ook zo vindt, nee, dat vindt ze eigenlijk niet.
Dat alle info alleen maar
van de hoofdpersoon komt is het volstrekte tegendeel van hoe de info uit een auctoriële roman tot jou als lezer komt.
In de laatste vorm is er een vertelinstantie van buiten die ons van alles
meedeelt; die instantie kan in alle hoofden kijken, weet het verloop van het
verhaal; zij moet het verhaal en de personages alleen maar gestructureerd en
spannend tot ons brengen.
De personale roman, zoals dat heet, is het volstrekte
tegenovergestelde. We kunnen alleen maar weten wat het personage zelf denkt en
aan ons meedeelt. Dat kan betekenen dat we niet een ‘werkelijk’ beeld van de
realiteit krijgen. Kortom: modernisme (Joyce, Woolf, wellicht ook Henry James,
die wat eerder schreef). Ik ga daar nu verder niet op in; hierboven staan
prachtige links.
Aanvankelijk meende ik ook
dat de hoofdpersoon wat aan de zwaarmoedige kant was, maar dat is, denk, ik een
vertekening die optreedt wanneer je alleen maar te maken krijgt met de
gedachten, twijfels, overdenkingen, afwegingen, leermomenten van één personage.
Je krijgt dan ook de indruk dat zij zich wat afzijdig houdt van anderen, dat is
soms ook wel zo, maar die eenzijdige gerichtheid suggereert, niet altijd
terecht, dat zij moeilijk connectie kan maken met anderen. Je zit als lezer
voortdurend alleen maar in Eva’s hoofd. Ga maar eens na wat je zelf de hele dag
door denkt, waaraan allemaal, welke afwegingen je maakt, waar je over twijfelt,
waar je geen zin in hebt; dat alles betekent niet per se dat je depressief bent.
In deze zin is deze roman van Van Bruggen misschien zelf wel een ultieme psychologische roman. Ik hou niet zo van
de term psychologische roman, want
wat aangeduid wordt met dat genre vind ik over het algemeen te cliché.
Van Bruggen zelf had de
bedoeling met Eva een ethisch-levensbeschouwelijke
roman te schrijven. Van het estheticisme van de Beweging van Tachtig moest ze
niet veel hebben noch van het naturalisme van Emants en Van Deyssel. Over het
gedachtegoed van Frederik van Eeden was ze wel te spreken; kijk maar eens hoe
vaak ze het heeft over Johannes Viator
van Van Eeden en ook van zijn De kleine
Johannes. Veel heb ik gelezen van Van Eeden maar Johannes Viator staat nog in de kast. Ik weet heel goed hoe het
boek eruitziet, aan de buitenkant. Het is een boek over de liefde. Van Eeden
was socialistisch maar vooral spiritueel en esoterisch geïnteresseerd. Dat
esoterische lees ik tussen de regels in Eva ook. De exaltatie die de natuur in
Eva oproept raakt aan het numineuze, het goddelijke (zonder van God te zijn);
de roman eindigt ook met de vermelding van de Unio Mystica, Alles is Een. Daarbij moest ik zelf ook denken aan
Etty Hillesum, een joodse schrijfster en filosoof ten tijde van WOII. Daar ga
ik hier niet op in.
Ook had ze niet veel op
met de vrouwenbeweging uit haar tijd; zij was daar eenvoudig te eenzelvig en te
individualistisch voor, en te intelligent, denk ik.
De ontwikkeling van Eva en
de eenheid van de roman: die beide moet je echt zien als onlosmakelijk met
elkaar verbonden (dat toont Postma redelijk overtuigend aan). Die eenheid wordt
gedragen door het gebruik van motieven en terugkomende herinneringen. Iedere
keer lezen we herinneringen aan thuis, aan David, aan de natuur, aan vrienden
en vriendinnen, school, de leraar aan het begin die haar opstel leest en op ze
een enorme crush heeft,; iedere keer krijgt die herinnering een diepere kleur
en betekenis. David staat natuurlijk voorop, ook als hij dood is, maar ook iets
simpels als de Bengaalse lucifers (een keer of drie, denk ik); het moederschap
ook, haar leven op school, het socialisme, de boeken die ze leest (Colette,
Frederik van Eden, en nog veel meer).
Eva denkt in
golfbewegingen; van elke golfbeweging blijft wat over, een woord, een flard
herinnering, en de resten worden samengevoegd tot één inzicht; wat voorheen
irrelevant leek, warrig, onverklaarbaar, onduidelijk, blijkt bij te dragen aan
Eva’s inzicht. Wat Eva denkt en waarop ze het denkt, daardoor wordt ze als
personage gekarakteriseerd (met oa dank aan Postma).
Eerder heb ik al gezegd
dat seksualiteit een thema is in dit boek, een betekenisdrager misschien wel,
vrouwelijke seksualiteit moet ik zeggen, want Eva tobt ook over het verschil
tussen de ervaringen van mannen en van vrouwen. Ze merkt dat mannen een ander
idee hebben over liefde en seks dan vrouwen, dan zijzelf. Bij haar man Ben
vindt ze bovendien niet die lichamelijke sensatie die haar gelukkig maakt. Ze
houdt van hem maar haar eigen schaamte en zijn gebrek aan seksuele hartstocht
doen haar naar andere mannen kijken, en niet alleen kijken, ook zoenen (oa
André, dokter Jaap). Mannen en vrouwen vinden dat Eva een flirt is. Zelf vindt
ze dat uiteindelijk niet of ze onderzoekt in zichzelf wat dat nou betekent zo’n
woord.
Postma stelt met grote
zekerheid dat David homoseksueel is; ik zie het eerder als intense suggestie,
net als de suggestie van de onzedelijke - lesbische - kus van Addy op Eva’s
mond. Absoluut komt homoseksualiteit aan de orde in deze roman, maar wel door
de ogen van Eva. Ze heeft tolerante opvattingen daarover; ze is namelijk een
heel ruimdenkende vrouw, in principe, qua denkbeelden en qua gevoel.
Het socialisme speelt een
belangrijke rol in haar leven maar ook hiertoe stelt zij zich afstandelijk op,
net als Van Bruggen zelf: wel is er de overtuiging maar de zin zich aan te
sluiten bij de grote groep ontbreekt.
In zekere zin voelt Eva
zich meer op haar gemak met mannen, vermoedelijk vanwege het intellectuele
gehalte van de relaties maar ook door het erotische aspect bestaat. Met het
vrouwengedoetje voelt Eva zich minder op haar gemak, maar ze heeft ook
vriendinnen.
De roman wordt verteld in
acht hoofdstukken, die alle een periode uit Eva’s vertellen, over school,
David, kinderen. Het laatste hoofdstuk speelt zich behoorlijk veel later af;
dit is het meest geëxalteerde hoofdstuk. Van Bruggen gaat helemaal los in
beschrijvingen van gelukzaligheid. Eva lijkt haar bestemming bereikt te hebben.
Ze heeft nu een erotische ervaring gehad die haar helemaal gelukkig maakt.
Lichaam en geest zijn één geworden. En het gelukkigst van alles is dat er no strings attached zijn. Haar minnaar,
een man die ze heel vroeger ooit in het voorbijgaan zag tijdens een concert
(muziek is belangrijk; ik moest denken aan Hermann Hesse, De steppenwolf), is getrouwd met een invalide vrouw. Eva en hij
kunnen niet samenzijn. Dat verdriet haar niet, in tegendeel. Ze is vrij, ze heeft
haar bestemming bereikt, ze is een gelukkige en vervulde vrouw. Mocht ik eerder
denken dat Eva een koele, getraumatiseerde, zwaarmoedige vrouw was, het laatste
hoofdstuk bewijst absoluut het tegendeel.
‘...en het einddoel van alle vrijheid is het rustig tegemoetzien van de dood.’
(ib: 973) (vrij naar Montaigne; de laatste zin van de roman)
Nog niet heb ik het gehad
over de naam Eva. Die is niet toevallig; die van David natuurlijk ook niet;
beide namen zijn Oudtestamentair, of voor joden uit de Thora. Eva staat voor de
Vrouw der vrouwen; het is Eva die in het Paradijs het voortouw neemt tot de
menselijke ontwikkeling; zij plukt de appel van de Boom van Goed en Kwaad; door
Eva worden wij waarlijk mens, in plaats van als een soort dier te blijven rondkuieren
in de Hof van Eden. Van Adam moeten wij het niet hebben. Eva is de waarlijke en
volkomen vrouw, de waarlijke en volkomen mens zelfs. Zo feministisch als het
maar zijn kan!
Een laatste opmerking wil
ik nog maken. Die gaat over het belang dat de natuur speelt in deze roman: het
water (dat vaak staat voor bewustwording, zeker bij meer esoterisch
geïnteresseerden; zie bijvoorbeeld ook Kate Chopin, The Awakening), het kanaal, de sloten, de zee, de Waddenzee, de
Waddeneilanden, de weides, de molens, het groen, de sneeuw (de
onbezoedeldheid), enfin... In alle natuurbeschrijvingen is zij gelukkig. De
natuurbeschrijvingen raken aan het numineuze. Ik zie daar een soort Natureingang in. De Natureingang is een
begrip uit de Middeleeuwse lyriek. Gedichten over de liefde en de
onmogelijkheid van de liefde worden voorafgegaan door een bepaalde lyrische
natuurbeschrijving, die over het algemeen de geestestoestand en het
gevoelsleven van de dichter, de troubadour, onthullen. Een krachtige topos, die
nog steeds gebruikt wordt, meer dan over het algemeen onderkend wordt. In Eva wordt deze toop veelvuldig gebruikt.
En ik denk dat de natuurbeschouwing in ieders gevoel en grote rol speelt. Als
je gelukkig bent ziet het er buiten mooi uit, de vogeltjes fluiten, de bloemen kleuren
dieper dan je gewend bent, de bomen staan fier in het blad. Als je droevig
bent, zie je juist de kale takken van de bomen, het uitgedroogde gras, het dode
vogeltje.
Eva
van Carry van Bruggen, Eva en Carry, twee loten aan eenzelfde stam; een moeilijk
boek, maar een belangwekkend boek: modernistisch, feministisch, zelfbewust en
intellectueel. Daarom geef ik toch vijf sterren.
Ik hoop dat Carry van
Bruggen gelezen blijft worden. Zij is de Nederlandse Virginia Woolf.
bron |
Auteur
Carry van Bruggen,
schrijversnaam van Carolina Lea de Haan (Smilde, 1 januari 1881 – Laren, 16
november 1932) was een Nederlandse schrijfster. Ze schreef ook onder de
pseudoniemen Justine Abbing en May. Ze was de bijna een jaar oudere zus van de
Nederlandse schrijver, jurist, significus en politicus Jacob Israël de Haan,
die geboren werd op 31 december van hetzelfde jaar.
(rdv: dus in werkelijkheid
niet haar tweelingbroer)
Van Bruggen bracht haar
jeugd door in Zaandam en was een van de zestien kinderen van een streng
joods-orthodoxe voorzanger (chazan). In 1900 werd ze onderwijzeres in Amsterdam
en in 1904 trouwde ze met de journalist en schrijver Kees van Bruggen. Met hem
ging ze in Nederlands-Indië wonen.
Boeken
In 1907 kwamen Carry en
Kees van Bruggen terug naar Nederland, toen ook haar eerste boek werd
gepubliceerd, In de schaduw. In 1914 (in dat jaar schreef zij Het Joodje)
verhuisde het echtpaar van Amsterdam naar het Noord-Hollandse Laren, maar het
was geen goed huwelijk en ze scheidden in 1917. In haar boek Een
coquette vrouw (1915) verwerkt zij haar ervaringen van haar mislukte huwelijk.
Ze hertrouwde in 1920 met kunsthistoricus Adriaan Pit en nam de naam Carry
Pit-de Haan aan, maar bleef schrijven onder de naam Carry van Bruggen. In deze
periode schreef ze onder andere Prometheus (1919), Eva (1927) en haar bekendste
werk Het huisje aan de sloot (1921). Het laatste is een verhalenbundel met 25
korte episodes uit het leven van "een meisje en haar
tweelingbroertje", ofwel herinneringen uit haar jeugd in Zaandam. Haar
'taalboek' Hedendaagsch Fetischisme (1925) bevat een kritische beschouwing over
taal en taalkunde.
Depressiviteit
Van Bruggen leed aan
klinische depressie en vanaf 1928 werd ze regelmatig in verpleeghuizen
opgenomen. In 1932 overleed ze in haar woonplaats Laren aan een longontsteking,
opgelopen nadat ze door een overdosis slaapmiddelen in coma was geraakt. Gezien
haar regelmatig gebruik van een groot aantal slaapmiddelen (barbituraten) is
het niet zeker of het om zelfdoding gaat. Ze ligt –onder haar schrijversnaam
Carry van Bruggen– begraven op het algemene gedeelte van het Sint Janskerkhof
in Laren.
Canon van de Nederlandse
letterkunde
Carry van Bruggen is
opgenomen in de Canon van de Nederlandse letterkunde, die in 2002 door de leden
van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde werd omschreven. Als auteur
staat zij op plaats 46. In
de lijst van Literaire werken staan haar studie Prometheus- een bijdrage tot
het begrip der ontwikkeling van het individualisme in de literatuur (op 83) en
haar roman Eva (op 107).
Standbeeld
Sinds 1997 staat er ter
herinnering aan Carry van Bruggen in de Zaandamse spoorbuurt een bronzen beeld
door Helen Frik van een boekenkast met haar werken. Naast het Carry van
Bruggenhof in Laren zijn er ook in andere plaatsen (waaronder Assen, Den Haag, Utrecht,
Apeldoorn, Zwolle, Castricum, Hoofddorp, Wormerveer en Smilde) straten naar
haar vernoemd.
Titel: Eva; in: Vijf
romans
Auteur: Carry van Bruggen
Uitgever: Querido
Jaar: 1980
ISBN: 9789021454511
Aantal pagina’s (totaal):
980
(Het is mijn eigen boek;
Eva is ook apart uitgegeven, oa als Salamandertje)
Heel interessant artikel, goed aangepakt en beter gefundeerd dan het meeste wat ik op het net ben tegengekomen over Eva, maar jammer genoeg in beroerd Nederlands, met taalfouten, overbodig Engels ('een enorme crush'; 'struggelen' ipv worstelen, hoezo?) en modieuze afkortingen ('info'). Ook vind het veelvuldig gebruik van 'ik' storend ('Ik ga daar nu verder niet op in') en het belerende, uitleggerige (waarom moeten wij weten dat wat de roman niet is een 'auctoriële' roman heet?). En wat is een intense suggestie eigenlijk?
BeantwoordenVerwijderenHoezo vond je het nodig om deze reactie te plaatsen? Voel je je nu beter?
Verwijderen