Bespreking door Roosje
Uitgeverij Meulenhoff
Zomerjurken, zee, zorgeloosheid, zoiets…
'Of is ons heimelijk bewust dat wij het essentiële, dat wij begeren, nooit zullen zien? Op het vertrek komt het aan, op de steeds hernieuwde poging, het opbreken, het zich niet gewonnen geven.F.C. Terborgh’ (motto op p. 7)
Een van mijn liefhebberijen is het herlezen van romans. Vroeger deed ik
dat met name om te zien of ik het boek nog steeds zo goed vond. Dat deed ik
voor het eerst met Vestdijks De kellner en de levenden. Het was een grote
verrassing: dit boek werd met iedere herlezing steeds beter! Ik geloof dat na
herlezing nog geen enkele roman door de mand is gevallen. In ieder geval komt
me geen voorbeeld voor de geest.
Oek de Jongs romandebuut Opwaaiende zomerjurken zag ik staan tussen de
luisterboeken van de bibliotheek. Verzot op luisterboeken ben ik; dan kun je zo
fijn multitasken. Vorig jaar was zijn nieuwste roman Zwarte schuur me
tegengevallen. Ik heb zo’n beetje alle romans van De Jong gelezen en ook nog
een paar essays. Cirkel in het gras en Hokwerda’s kind staan op dit moment het
verst van me af. Tijdens de herlezing van Opwaaiende zomerjurken viel me ineens
op hoe steady de thematiek en motieven in het fictieve werk van De Jong zijn.
Edo Mesch aka Oskar Vanille is een jongen die gepest wordt. Hij heeft
een lui oog dat afgeplakt wordt en hij draagt een bril. Reden te over om zo’n
cycloopje buiten te sluiten. Dat pesten van die kinderen is niet het
allerergste wat hem overkomt; dat wil zeggen het is wel degelijk erg maar de
werkelijke reden van buitensluiting is hijzelf. Hij is een moeilijk kind,
stuurs, weinig toegankelijk, neurotisch en overgevoelig.
‘Dagenlang had zijn moeder al het mogelijke gedaan om hem in evenwicht te houden. Steeds had ze op kritieke momenten met een blik van verstandhouding, een fronsen van haar wenkbrauwen of met listig voetenwerk onder tafel zijn vader en zijn jonger broertje en zusje eraan herinnerd dat hij ontzien moest worden. Nu en dan had ze op subtiele wijze de afspraak onder zijn aandacht gebracht om hem er op de dag zelf niet mee te overvallen. Iedere avond had ze op de rand van zijn bed gezeten en hem zoveel vlinderkusjes gegeven als hij maar wilde.’ (1979: 9)
Wat mij nu direct opvalt is de overeenkomst tussen Edo en de jonge
Marcel Proust. Later in de roman is er sprake van dat Edo schrijver wil worden
en dat hij beseft dat ‘hij zijn eigen personage moet worden’. In het begin van
deel Drie vraagt Edo zich af wat de verloren tijd nu eigenlijk is? Hoe subtiel
kan intertekstualiteit zijn? In ieder geval een stuk subtieler dan de
intertekstualiteit in Zwarte Schuur. En zo is deze debuutroman ook een roman over wordend schrijverschap en
de wording van een roman: een prachtig meta-niveau. Ook daar ben ik dol op: op
romans die gaan over het schrijven van een roman; als je goed leest merk je dat
er best een hoop boeken gaan over het schrijven van een roman. Ik ga geen
uitputtende opsomming geven, dat is ondoenlijk, maar denk eens aan een paar
boeken die vorig jaar verschenen zijn: Grand Hotel Europa van Ilja Leonard
Pfeijffer; Kamers anti-kamers van Niña Weijers. Ik denk dat niet iedereen het
met eens is waar het Kamers anti-kamers betreft. In de roman van Pfeijffer is
het overduidelijk.
De intertekstualiteit met Proust en het meta-niveau waren mij bij vorige
lezingen niet opgevallen. Herlezen is derhalve geen tijdsverspilling. - Grapje!
-
Oké, ik geloof dat de opbouw van mijn stukje niet helemaal ordelijk
verloopt. Nu ja, lees gewoon per alinea, dan zal het wel goed komen.
In het eerste deel van dit boek is Edo een jongen op
lagere-school-leeftijd. Hij hangt aan zijn moeder, die erg lief voor hem is en
ook toegeeflijk, maar toch voelt hij zich niet erg op zijn gemak in het gezin.
Zijn vader moet op militaire herhalingsoefening; er zijn vast veel mensen die
totaal niet weten wat dat voorstelt. Even kort: vroeger was militaire dienst
verplicht voor jongens van een jaar of 18; na het vervullen van de dienstplicht
moesten oudere mannen minstens een keer op herhaling om de geleerde
vaardigheden opnieuw te oefenen. Dat is dus met het vervallen van de
dienstplicht verdwenen. In ieder geval, Edo is bang dat zijn vader niet meer
terugkomt en in de oorlog zal blijven. Daardoor vervreemdt de vader (nog) meer
van zijn zoon.
Edo voelt zich een buitenstaander, hij probeert Oskar Vanille te zijn,
een veel leuker jongetje. Hij voelt zich niet helemaal veilig in zijn huis, hij
voelt dat hem iets ontbreekt. Of dat ‘iets’ zich in de buitenwereld te bevindt
of in zichzelf, daar heeft hij geen idee van. In Pier en oceaan, deel een wordt
dit thema van zich een vreemde voelen in zijn eigen huis, ook zeer goed
uitgewerkt. En in Zwarte schuur vind je dit ook terug. Genoeg ‘bewijs’ om deze
thematiek te gaan beschouwen als horend bij Oek de Jong. Tijdens het lezen van
Pier en oceaan een paar jaar terug overviel me deze problematiek; ik werd
erdoor uit het veld geslagen; ik herkende het vermoedelijk.
Edo is klef met zijn moeder, misschien een beetje te klef, je voelt
ergens een Oidipouscomplexje opwellen. Onderdrukte erotiek is in het leven van
Edo altijd een issue; de goede lezer valt op dat dit eigenlijk in alle romans
van De Jong zo is. Seks en erotiek worden weggedrukt, want sociaal natuurlijk
ongepast en niet in overeenstemming met de control freak die Edo eigenlijk is.
Als kleine jongen is hij een soort van verliefd op zijn moeder en op de
buurvrouw; de vrouwen trekken samen veel op. Hun opwaaiende zomerjurken tijdens
een fietstochtje geven een ultiem gevoel van geluk: een bewegingloosheid die
tegelijk een heel dynamisch is. Het gaat om zwoel weer, zon, zee, water,
zeilen, dat doet Edo graag, om vrouwenlichamen, misschien zou ik moeten
schrijven: zeemeerminnenlichamen, zoiets als de liefdesgodin Afrodite, die uit
het schuim der zee geboren werd, die van Botticelli bijvoorbeeld. Maar nu slaat
mijn verbeelding wel erg op hol. In die onbewuste associatie moet je het wel
een beetje zoeken.
In de twee latere delen van deze roman blijkt Edo nog steeds een voorkeur
te hebben voor oudere vrouwen en ook voor vrouwen die echte of een soort van
familie zijn. Ze zijn wel én niet bereikbaar voor hem. De paradox is in Edo’s
leven niet ver te zoeken.
Deel twee en drie gaan over latere periodes in zijn leven. In de liefde
is hij wel en niet succesvol. Het zal niet verbazen dat het meisje met wie hij
een tijd een relatie heeft, door hem verlaten wordt. Edo zoekt veiligheid en
warmte maar het verstikt hem tegelijk. Hij weet niet goed hoe hij hiertussen de
juiste weg moet vinden, behalve misschien in het opschrijven ervan.
De mannen vormen vrijwel altijd een bedreiging voor deze gevoelige en
kwetsbare jongen. Hij probeert die mannen op hun eigen gebied te verslaan of
het nu een intellectueel steekspel is of een plas-sessie in een openbaar
toilet. O, ja, Edo stond er eigenlijk niet echt te plassen maar oneerbare
handelingen met zichzelf te verrichten. En dan is plassen niet makkelijk. Edo
delft het onderspit, dat verbaast niet, of zeker is het zo dat hij zich
voortdurend vernederd voelt. Hij kan niet anders dan een heel pedant ventje
spelen. Een raar maar waar: de Nederlandstalige literatuur loopt over van de
pedante ventjes.
‘‘Waar is God nu?’’ ‘Begin je weer,’ grinnikte ze. ‘Hij is overal.’Dat wist hij zo onderdehand (sic!) wel, maar hij begreep het niet. Daarom stelde hij de vraag steeds opnieuw, in de hoop dat ze een ander en duidelijker antwoord zou geven.‘Overal,’ herhaalde hij. ‘Dus ook in mijn kamer?’’ (ib.: 18)
God, religiositeit, mystiek, de behoefte aan een hogere macht, de
esoterische ervaring of hoe je het ook wilt noemen, is zeker ook een De
Jong-thema. Er is behoefte aan een hogere macht, aan een sublimatie van het
gewone leven, aan het speciale dat niet af te dwingen is: dat wordt ook wel
genade genoemd, gek genoeg speelt het begrip ‘genade’ geen rol hier.
Of noem het dan maar bij zijn naam: Verlossing. Edo’s queeste is behalve
het schrijverschap, de Verlossing. De Verlossing uit het beklemmende
ondermaanse bestaan met zijn onzekerheden en zijn dwangneuroses of wat een mens
dag en nacht kwelt. Ook in Zwarte schuur.
Wanneer hij nog een klein kind is breng je als lezer veel sympathie op
voor de gevoelige en tobberige Edo. Naarmate hij ouder wordt en pedanter, een
nare jongen toch eigenlijk, is het moeilijker om daarin de kwetsbare jongen te
blijven zien. Mensen die het heel moeilijk hebben met zichzelf zijn niet zo
sympathiek. Die pedanterie doet niets af aan de roman. Er gebeurt niet zo verschrikkelijk
veel, niet veel in de buitenwereld, ja, wel wat natuurlijk, maar het is vooral
de binnenwereld van deze intelligente tobber wiens dagelijkse leven een hel op
aarde is, die je aandacht helemaal opslorpt. Zomerjurken, zee en zorgeloosheid,
zoiets….
Heb je nog niets gelezen van Oek de Jong, of alleen Zwarte schuur, dan
moet je dit romandebuut beslist lezen. De Jongs stijl hier is echt geweldig en
zoveel mooier dan in zijn laatste roman.
Over de auteur
Oebele Klaas Anne (Oek) de Jong (Breda, 4 oktober 1952) is een
Nederlandse schrijver.
Oek de Jong (1952) is de zoon van voormalig staatssecretaris Klaas de
Jong Ozn. en Dies Windig. Zijn jeugd bracht hij door in Dokkum en Goes. Hij
studeerde kunstgeschiedenis in Amsterdam.
Hij debuteerde in 1975 met "De onbeweeglijke Tze" in het
Hollands Maandblad. In 1977 verscheen De hemelvaart van Massimo, een
verzameling korte verhalen waarvoor hij de Reina Prinsen Geerligsprijs kreeg.
In 1979 volgde zijn doorbraak met Opwaaiende zomerjurken, een roman die
positief ontvangen werd door de pers en door lezers en die met de Ferdinand
Bordewijk Prijs beloond werd. Zes jaar later, in 1985, verscheen Cirkel in het
Gras. Deze roman was in vergelijking met de bildungsroman Opwaaiende
zomerjurken van een heel ander slag, veeleer een ideeënroman. Dit boek werd ook
goed ontvangen. (lees verder op wikipedia)
Titel: Opwaaiende zomerjurken
Auteur: Oek de Jong
Uitgeverij: Meulenhoff
Jaar van uitgave: 1979
Aantal pp’s: 272
ISBN: 90 290 0590 4
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Laat gerust een reactie achter.
Dat wordt zeer op prijs gesteld en we willen graag weten wat je ervan vindt.