Bespreking door Sandra van der Plaats
Uitgeverij Cossee
‘Ik geloof altijd dat het ons niet slecht kan gaan..’
(Engeltje)
‘Uit de verte ziet een huwelijk er heel simpel uit: twee mensen trouwen met elkaar en krijgen kinderen. Je hebt een gezellig leventje samen, bent zo lief mogelijk voor elkaar en probeert hogerop te komen. Kameraadschap, liefde, een beetje vriendelijkheid, eten, drinken, slapen, de zaak, het huishouden, zondags een uitstapje, een enkele keer ’s avonds naar de bioscoop. Klaar is kees!'
In de geschiedenisboeken kom je hem meestal niet tegen: de gewone man – hun problemen, hun verlangens, en hun onvrede. Het is vooral de gewone, kleine man, die, - zolang hij maar het gevoel krijgt, dat hij er mag zijn – tevreden is met een schouderklopje of een pilsje op zijn tijd. (‘die da oben kriegen noch jedes Mal die Taschen voll, während auf der Ebene des kleinen Mannes a la Fallada alles in allem ein ganz hübsches Feuerchen aus Wut, Hass und Erbitterung glimmt.‘).
Hans Fallada (1893-1947) was in zijn tijd wereldberoemd door zijn maatschappelijk kritische romans, waarin hij schreef over de ervaringen van ‘de kleine man’ gedurende het interbellum en de oorlogsjaren in Duitsland.
Kende de belangstelling voor zijn oeuvre in de jaren na zijn overlijden een terugval, sinds 2009 is Fallada, dankzij de publicatie van zijn roman ‘Alleen in Berlijn’ – over het verzet van een simpel arbeidersechtpaar tegen Hitler – wereldwijd herontdekt. Hij wordt gerekend tot de belangrijkste Duitse schrijvers van de 20e eeuw, die de pijnpunten van die tijd genadeloos vastlegde en diep doordrong tot de menselijke ziel.
Hans Fallada, - geboren als Rudolph Ditzen -, voelde het niet als zijn bestemming om te vluchten, en in exil te leven, noch om verzet te plegen. In plaats daarvan legde hij het leven van de kleine, vertwijfelde Duitsers in het Derde Rijk vast. Deze passieve houding ten aanzien van dat regime zien we ook terug in de hoofdpersonen van zijn boeken: zij proberen niet de wereld te veranderen, maar worden opgevoerd als weerloze slachtoffers van een corrupt systeem.
Thomas Mann verklaarde eens dat alle boeken die tussen 1933 en 1945 in Duitsland zijn gedrukt, 'minder dan waardeloos zijn, en niet ter hand genomen kunnen worden. ‘De geur van bloed en schande hangt ze aan, en ze moeten allemaal tot pulp vermalen worden. Hij schuwde het misbruik van de propaganda van ‘slachtofferschap.’ Fallada zelf zegt om zijn capitulatie te rechtvaardigen: 'Ich liebe nicht die hohe Geste’
Het is niet altijd duidelijk of Fallada een uitgesproken antifascist was. Hij accepteerde schrijfopdrachten van Goebbels, die erg van zijn werk gecharmeerd was. En aanvaarde zonder enig verzet, dat er passages in zijn werk door de Reichsschrifttumskammer herschreven werden om onderdeel te kunnen zijn van de nazi-ideologie. Literatuur was immers een belangrijk propagandamiddel en diende veelal als statussymbool voor de nazi’s. Bij publicatie in 1932 van deze roman had hij zelf ook al delen geschrapt. In plaats van zich openlijk tegen het opkomende fascisme uit te spreken, schreef Fallada vooral 'Unterhaltungsliteratur,’ en richtte hij zich met simpele taal op de lezer uit de lagere klasse.
’Wat nu, kleine man?’ is een roman vol tegenstellingen. We zien de antipolitieke houding van Fallada ten aanzien van het opkomend fascisme, versus de houding van zijn hoofdpersonen, die vooral in de roman ‘Alleen in Berlijn’ in opstand komen tegen een huichelachtig systeem. In deze roman is het de vrouw, ‘Engeltje’, die de echte heldin van het verhaal is. ‘Alle mannen zijn lafaards,’ stelt Engeltje al aan het begin van de roman vast.
We maken kennis met het jonge stel Emma Mörschel – ‘Engeltje’- en Johannes Pinneberg – ‘och jongen.’ Hannes raakt zijn baan in Bucherow kwijt als zijn baas erachter komt, dat Hannes al gehuwd is, aangezien hij Hannes graag als schoonzoon had willen zien. Achtereenvolgens krijgt het jonge stel het aanbod om in Berlijn bij Hannes’ moeder te wonen, ook kan Hannes via via als verkoper bij warenhuis Mandel aan de slag. Engeltje kan dan mooi het huishouden bij haar schoonmoeder doen. Het lijkt een fantastisch aanbod, waar ze graag gebruik van maken, maar als ze erachter komen dat moeder bijverdient door bordeel te houden, is het stel genoodzaakt opnieuw op zoek te gaan naar woonruimte. Gelukkig vinden ze dit keer een schijnbaar vergeten 2-kamer appartement boven een verlaten bioscoop.
Het leven van ‘Engeltje’, Hannes en ‘wurm’ staat in schril contrast met die van de bruisende, gouden tijden van Berlijn/Duitsland ten tijde van de Weimar Republiek, waar na de hyperinflatie van 1923 eindelijk een stabiele periode aanbreekt. Berlijn is op dat moment hét centrum van de wereld: van heinde en ver komen kunstenaars, schrijvers, acteurs, gelukzoekers en andere nieuwsgierigen om met eigen ogen te kijken of de stad haar faam als ‘de stad die nooit slaapt’ waarmaakt, op zoek naar het hippe, gewaagde en legendarische uitgaansleven van de Duitse hoofdstad.
Bertholt Brecht maakt hier zijn vernieuwende epische theater, ook is Berlijn hét muzikale centrum van Europa, zowel voor de moderne als de populaire muziek. Zo wordt in 1926 in de befaamde Babelberg studio’s de peperdure en invloedrijke sciencefictionfilm “Metropolis’ van Fritz Lang opgenomen, - niet lang daarna (1930) draait ‘Der Blaue Engel’ met Marlene Dietrich in de hoofdrol, en doceert een jonge Einstein aan de universiteit van Berlijn. Berlijn is het toonbeeld van een mondaine, bruisende metropool, the place to be in Europa. Het uitgaanspubliek heeft een ruime keuze uit cabaretshows, revues, politieke satire en jazzclubs, en de stad, als ook het nachtleven werkt als een magneet op de vele toeristen uit binnen- en buitenland.
'Het exclusieve, en bruisende Berlijnse leven was vanzelfsprekend slechts toegankelijk voor de kleine bovenlaag, die de stad rijk was. De kleine man heeft niets meer dan de tweeënhalve kamer met vrouw en kind. Verder niets'‘Pinneberg voelt ook wel heel goed dat hij veel dichter staat bij de mensen die niets verdienen, … [...] ‘is één van hen en elke dag kan hij hier evengoed terechtkomen. Precies zo, daar is niets tegen te doen. Hij is een van de miljoenen. Ministers houden redevoeringen en vragen het volk (vooral de miljoenen werkeloze arbeiders), hun ter wille van de staat veel ontberingen op zich te nemen en offers te brengen, Duits te zijn in denken en handelen, hun geld op de spaarbank te zetten en te stemmen op de politieke partij die streeft naar de instandhouding van de staat...'
Het overgrote deel van de roman bestaat uit dialoog, de lezer krijgt slechts indirect een glimp te zien van de Zeitgeist. Ondanks dat de roman al in 1932 verscheen, komt het verhaal niet gedateerd over. Bij publicatie had Fallada al passages weggelaten, vermoedelijk anticiperend op de zgn. Gleichschaltung.
In 1933, net na het verschijnen van deze roman, werden namelijk alle FKK- verenigingen (Freikörperkultur) door Goering verboden (‘Verordnung zur Bekämpfung der sog. Nacktkulturbewegung’). Slechts een paar jaar later werd het afbeelden en praktiseren van naturisme beslist gewaardeerd en zelfs gestimuleerd, en de aanvankelijk verboden in-Duitse Freikörperkultur, als ook het zgn. ‘Luftbad’ eveneens bevorderd.
Uiterst subtiel is het Fallada die mevrouw Nothnagel introduceert bij een FKK bijeenkomst in het zwembad. (p 222.) : ‘Ik zit ook in de handel. Maar ik heb niet veel geluk. Ik verkoop niets. Het is niet zo erg, de mensen hebben nu eenmaal het geld niet. Maar als sommigen maar niet zo lelijk deden!”
Het behoeft anno 2019 geen uitleg waarom de joodse mevrouw Nothnagel nu al weinig klanten heeft, en waarom er zo lelijk tegen haar gedaan wordt. En, waarom een meneer Nothnagel zich natuurlijk niet bij deze FKK-bijeenkomst had kunnen vertonen, aangezien hij zichzelf in zijn adamskostuum verraden zou hebben.
Zonder mooischrijverij, belicht Fallada het alledaags leven vanuit het oogpunt van de ‘overlever’ in plaats vanuit die van de ‘held.’ - ‘Wenn man arm ist, kompliziert sich alles.’
Zijn manier van het beschrijven van de kleinburgerij heeft beslist raakvlakken met Elsschot, - en de nieuwe zakelijkheid; alles wordt zonder opsmuk en met weinig emotie beschreven.
En 'ach, och, o jee, oh wee, jongen toch, … Ach lieve ‘Engeltje’, ‘met ouders en een broer lid van de KPD en och jongen, die verzucht [.] ‘De volgende keer stem ik toch weer op de communisten...’ (p. 254), wisten jullie veel…. Het zou nog slechts een kwestie van weken zijn eer er aan jullie pril geluk ras een einde zou komen, als de aangestelde rijkskanselier de Neurenberger wetten in werking stelt en tevens als eerste alle communistische invloeden vermorzeld.
Ook nu is de roman nog actueel: in een tijd, waarin alles beter, sneller, leuker, en mooier moet zijn, en iedereen even succesvol moet zijn. Wie faalt, of wie het tempo niet bij kan benen, is zelf schuld en ligt uit het spel. Het is dan de mens die zichzelf in een dergelijk oneerlijk proces verliest, zich van de wereld vervreemd voelt, en zich uiteindelijk verpletterd voelt door anonieme (kapitalistische) krachten en omgevingsfactoren, waarop hij geen invloed lijkt te hebben.
Na 1945 werd er onmiddellijk voor gezorgd dat de Duitse economie weer op volle toeren kon draaien. De BRD was mede daardoor in 1988 ‘quitte’ wat betreft herstelbetalingen voor de tweede wereldoorlog. Dit in tegenstelling tot de opgelegde herstelbetalingen van de eerste wereldoorlog, waarbij Duitsland pas in 1996 (!!) aan al haar verplichting had voldaan. Na de eenwording, - iets wat de geallieerden niet voor mogelijk hadden gehouden – was de voormalige DDR nog rente over een periode verschuldigd.
Het wegvallen van de Muur heeft massale werkeloosheid en vervreemding gezorgd, bovenop het feit dat er in de voormalige DDR geen denazificatie heeft plaatsgevonden, waardoor een jong verenigd Duitsland vrijwel direct de electorale rekening gepresenteerd kreeg. Dat is iets om nauwlettend in de gaten te houden en bij stil te staan. Gelukkig maakt het oosten nu ook een gestage economische groei door en dalen de werkloosheidscijfers.
In onze tijd wordt (alweer!) de these gelanceerd dat lichaam en geest één zijn, en dat bepaalde ziektes een expressie van verkeerd denken zijn. In onze huidige antirookcampagnes, gezondheidsfanatisme en anti-alcoholspotjes weerklinken andermaal de echo’s van ‘edele’ en hardnekkig Völkisch’ gedachtengoed door. Antifascisme begint dan ook met flink doorroken en – drinken. In dat opzicht heeft Fallada wel degelijk stelling genomen: hij was zijn hele leven drugs- en drankverslaafd en bracht een groot deel van zijn leven in tuchthuizen en instellingen door.
De auteur
Hans Fallada (Greifswald 1893 - Berlijn 1947) heette in werkelijkheid Rudolf Ditzen. Op zijn achttiende belandde hij voor het eerst in de gevangenis omdat hij op een kamergenoot had geschoten, later zat hij meerdere keren vast vanwege drugs, diefstal en poging tot moord op zijn echtgenote. ‘Fallada may deserve to be labeled a colorful character.’ (The Times). Fallada koos zijn pseudoniem uit de sprookjes van de gebroeders Grimm.
Hij was onder meer ambtenaar, boekhouder en nachtwaker voordat hij zich geheel aan het schrijven wijdde. In 1931 verscheen zijn eerste succesvolle roman Bauern, Bonzen und Bomben. In 1932 volgde Wat nu, kleine man?. Deze roman, die in meer dan twintig talen werd vertaald, maakte hem wereldberoemd. Kort na het inleveren van het manuscript van Iedereen sterft in eenzaamheid (Alleen in Berlijn) in 1947 stierf Fallada.
Zijn leven was getekend door ellende, drugs en alcohol. Hij bracht niet alleen jaren door in gevangenissen, maar ook in psychiatrische inrichtingen, en hij stierf aan een overdosis morfine. Fallada’s romans raakten de zenuw van zijn tijd. Zijn werk werd door de nazi’s verboden. Pas na zijn dood verschenen Der Alpdruck (1947), Iedereen sterft in eenzaamheid (1947) en De drinker (1950). (bron)
Titel: Wat nu, kleine man?
Auteur: Hans Fallada
Uitgever: uitgeverij Cossee
ISBN: 9789059364943
Vertaling: Nico Ros
Pag.: 352
Genre: fictie
Verschenen: deze editie 2015, oorspronkelijk 1932
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Laat gerust een reactie achter.
Dat wordt zeer op prijs gesteld en we willen graag weten wat je ervan vindt.