Recensie door Truusje
Uitgeverij Bananafish
'Ní mé an ar Áit an Phuint nó na Cúig
Déag atá mé curtha?
D’imigh an diabhal orthu dhá mba in
Áit na Leathghine a chaithfidís mé,
th’éis ar chuir mé d’fhainiceachaí
orthu!'
'Lig ik nou op het perceel van een pond of op het perceel van vijftien shilling?
Of zijn ze helemaal van de pot gerukt
en hebben ze me,
tegen al mijn aanwijzingen in, toch
op het perceel van een halve guinea gegooid?'
Caitríona
van kleine Pádraig
Gekakel, gekonkel en
geklaag op een begraafplaats
'Onder de zoden' - in Ierland in 1949
uitgebracht onder de titel 'Cré na Cille'
- wordt gezien als het meesterwerk van Máirtín
Ó Cadhain (spreek uit als ‘Moortsjien O Kain’).
Hij geldt als de
belangrijkste Iers-talige schrijver van de 20ste eeuw en wordt vaak in één adem
genoemd met James Joyce, die ook wel weg wist met experimentele schrijverijen,
zoals hij dat in Ulysses vertoont.
'Onder de zoden' is zo'n experimentele, modernistische klassieker, geschreven in het
oorspronkelijke, Ierse dialect (Gaelic), de moedertaal van de auteur. Hierdoor
bleef de internationale erkenning voor zijn werk uit. Deze roman is opgebouwd
uit tien bedrijven, die op hun beurt weer bestaan uit zes hoofdstukken.
Zoals toentertijd wel gebruikelijk
was, kwam het in 1949 eerst in feuilletonvorm uit in de krant. Hierdoor komen
er - overigens absoluut niet storende, maar juist bevestigende - herhalingen
voor in de tekst. De eer viel The Irish
Press te beurt.
In hetzelfde jaar kwam 'Cré na Cille' uit in boekvorm. Heden
ten dage is het in Ierland nog altijd
het meest (voor-)gelezen boek, dat ook regelmatig het onderwerp is van
leesclubs. Uitgeverij Bananafish
heeft zich niet laten kisten en heeft deze wonderlijke klassieker nu ook voor de Nederlandse lezer bereikbaar gemaakt.
'Ik ben de klaroen van het kerkhof. Laat mijn stem
gehoord worden! Er moet worden geluisterd ...
[...] Onder de zoden bestaat tijd noch leven. Er is
licht noch duister. Hier is geen zonsondergang, geen springvloed, geen
veranderlijke wind, geen weersomslag. Noch lengen hier de dagen, noch
verschijnen hier het Zevengesternte en de Grote Beer; noch hult het rijpende
wezen zich hier in vrolijke feestkledij. Hier geen dartele kinderogen. Noch de
fiere verlangens van de jonge man. Noch de rozerode wangen van een jonge vrouw.
Noch de stem van een lieve moeder. Noch de berustende glimlach van de ouden van
dagen. Ogen, verlangens, wangen, stemmen, een glimlach: in de onverschillige
mengkroes der aarde wordt alles één pot nat. [...] Dit is niets anders dan een
aarden kleerkast waar de afgedragen pakken des levens door de motten worden
aangevreten ...'
Het heeft lang geduurd
voor iemand zich op de vertaling durfde te storten, omdat er heel lang vanuit
werd gegaan dat het simpelweg onvertaalbaar zou blijken. Alex Hijmans studeerde Iers
in 1995 en heeft de stoute schoenen aangetrokken om dit lijvige en
gecompliceerde werk, in anderhalf jaar tijd, vanuit het dialect van de streek
rond Conamara in het Nederlands te
vertalen. Het is een boek met een absoluut hoge graad van originaliteit, want
de personages zijn allemaal........dood.
Gesprekken onder de grond?
Dat is nou precies waar het in dit boek om draait. Het hele boek is één grote
dialoog. Dit houdt automatisch in dat er van het eerste tot en met het laatste
woord in spreektaal is geschreven. De doden klagen, mopperen, maken ruzie en
schelden op elkaar dat het een lieve lust is. Hele gesprekken worden er onder
de zoden gevoerd. Het dorp boven de grond is een besloten gemeenschap, waar de
levenden elkaar nauwgezet in de gaten houden, alles van elkaar lijken te weten
en ze elk dubbeltje moeten omdraaien in een tijd dat de Tweede Wereldoorlog
zijn sporen achterlaat. De graven op het kerkhof zijn gebruikt als metafoor
voor het beklemmende en benepen leven in het dorp. Het zet zich na de dood
gewoon voort.
'- Op mijn begrafenis zijn weinig mensen gekomen.
Het hele dorp van Ouwe Donncha was net naar Engeland vertrokken, en hunnie van
het schrale veld en van bij de van Ouwe Sadhbh ook...
-En wat zeg je van Caitríona, Kitty, die sinds de
dag dat mijn vader is overleden geen voet meer over de drempel heeft gezet,
terwijl zij ik weet niet hoeveel pond van zijn goede thee opgedronken heeft... [...]
- Horen jullie die sloerie van een Bríd? En die
kale kip van een Kitty met die in de haardas opgewarmde piepers van haar?... [...]
-De hele streek is op onze begrafenis geweest. Er
waren journalisten van de krant en fotografen en...
- Op mijn begrafenis kwam eerst een telegram van
Arthur Griffith en over mijn graf werden
ereschoten afgevuurd...
-Je liegt!'
Voor de lezer is het
beslist een uitdaging om dit hilarische boek te lezen en 'brood te bakken' van
de kakofonie van gekonkel en gepoch op het kerkhof van Conamara.
Het vergt even tijd om de
personages te leren kennen, want slechts zelden worden ze met hun naam
aangesproken. Ze kakelen door elkaar heen, luisteren bijna niet naar elkaar, proberen
elkaar te overtreffen, bespreken met elkaar waar ze eigenlijk dood aan zijn
gegaan en wie kan zeggen dat zijn kist van betere, dus duurdere kwaliteit is
dan die van de ander.
Om nieuwtjes uit de
wereld boven de grond te horen moeten de bewoners van het kerkhof wachten op nieuwe
overledenen. Hierdoor komt ook de lezer steeds meer te weten over hetgeen er
zich boven de grond heeft afgespeeld.
Door al dat geklets
wisselen de perspectieven bliksemsnel. Al zal het in het begin lijken of er
geen touw aan de gesprekken vast te knopen is, al lezende wordt het snel
duidelijk met wie je te maken hebt. Ongetwijfeld is het niet altijd even
helder, maar dat is dan ook niet belangrijk. Gewoon doorlezen en je mee laten
voeren.
Elke dode heeft een eigen
stem gekregen, zijn eigen typerende woorden en manieren van spreken, waardoor
het steeds duidelijker wordt wie er aan het woord is. Om maar eens een paar
uitspraken te noemen; 'Bah, boe! Godnogantoe!',
'Potvolblommen', 'Honest', 'Bij de bloederige tranen en wonden van Jezus
Christus', 'My goodness me'.
Caitríona van kleine Pádraig, een nog vers lijk, opent het verhaal met de
vertwijfelde vraag of ze wel op het juiste perceel ligt, het duurdere
welteverstaan, want die instructie had ze voor haar dood al gegeven. Ook was
het haar uitdrukkelijke wens (lees: eis!) dat er 'een kruis van grijs kalksteen, kalksteen van het eiland, net zo een
als op het graf van Peadar van de pub' op haar graf zou tronen, maar ook
dat lijkt een onvervulde wens te worden.
In deze roman heeft ze het
hoogste woord en je kunt van haar niet zeggen dat ze liefdevol praat over de
levenden.
Met name haar zus Nell van
kleine Pádraig - die door de mensen uit hun buurt wél wordt gewaardeerd - moet
het bij haar ontgelden. Het is haar namelijk
gelukt om met Jack Keuterboer in
het huwelijk te treden. Iets waar Caitríona zich mateloos kwaad om maakt, omdat
zij Jack graag zelf had willen strikken, maar zij is getrouwd met Seán Ó Loideáin.
Dat haar zoon tegen
haar wil in is getrouwd met 'Nóra, dat wijf van ginder bij het schrale veld vol modderpoelen, waar ze
naar verluidt de eenden melken' is een nagel aan haar doodskist. Wanneer er
een jonge knul boven haar wordt begraven, vraagt ze hem het hemd van het lijf.
Wie er naar haar uitvaart zijn gekomen en hoeveel belangstelling er was?
Hoeveel geld er in de collectezak is beland? Door alle nieuwtjes en haar opgekropte
woede, wordt ze steeds kwader. De uitbarsting van al haar ergernissen bewaart
ze voor het einde van de meeste hoofdstukken wanneer ze uitroept 'ik ontplof, ik ontplof, ik ontpl..!'
Een kleine greep uit de namen en
bijnamen van personen ónder en bóven de grond zijn:
Nóra van de vieze voeten, Kitty van de in de
haardas opgewarmde piepers, Máirtín Pokkenkop, Rooie Tom, Gladde Stiofán, en Tante
Pos die in het postkantoor
enveloppen open stoomde, het geld dat ze daarin vond inpikte en vervolgens de
enveloppe weer dichtplakte.
Vooral de Schoolmeester heeft onder de zoden een
metamorfose ondergaan. Hij was altijd zo'n keurig man, een voorbeeld voor elke
bewoner, maar wanneer hij verneemt dat zijn vrouw er geen gras over heeft laten
groeien en al zo snel opnieuw is getrouwd, is zijn boosaardige gevloek niet van
de lucht.
De auteur laat haarfijn
doorschemeren hoe de verhoudingen tussen de bewoners liggen en zich ontwikkelen. Zoals ik al aangaf, het boek bestaat alleen uit dialogen en er
wordt niets over de omgeving geschreven, maar het is niet moeilijk om je een
voorstelling te maken van de 'huisvesting' van de doden. Ze kunnen geen kant
meer op, kunnen niemand ontwijken en zijn aan elkaar overgeleverd. En een
belangrijke boodschap is het feit dat ze niets geleerd lijken te hebben van de
fouten die ze bij leven hebben gemaakt. Hier onder de zoden gaan ze gewoon weer
verder waar ze eens zijn opgehouden.
De cover van dit boek is
heel 'sprekend'. Het zijn tekstballonnetjes die hun pijl naar beneden richten.
De woorden komen van onder de grond.
Voor wie de uitdaging van
het lezen van deze hilarische, maar tevens hartverscheurende satire aangaat,
zijn er prachtige leesuren te beleven. Ik noem het een uitdaging, omdat het geen
gemakkelijke roman is, maar absoluut de moeite waard om te beleven.
Een
meesterwerk! Zo wordt het niet voor niets genoemd!
Auteur
Máirtín Ó Cadhain (1906 - 18 oktober 1970) was een van de belangrijkste schrijvers van
het Iers. Hij schreef drie romans en zes verhalenbundels. Zijn bekendste werk, Cré na Cille, verscheen in 2017 in het Nederlands als
Onder de zoden. Ó Cadhain speelde een belangrijke rol bij het introduceren van
het literair modernisme in de Ierse literatuur. Hij was een Ierse nationalist
en socialist, die de Keltische cultuur wilde inzetten als politiek instrument.
Hij was tijdens de Ierse noodtoestand samen met Brendan Behan lid van het Ierse Republikeinse Leger, de IRA.(Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/M%C3%A1irt%C3%ADn_%C3%93_Cadhain)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Laat gerust een reactie achter.
Dat wordt zeer op prijs gesteld en we willen graag weten wat je ervan vindt.