Recensie van Roosje
Uitgeverij Lalito Klassiek
Personen
Uitgeverij Lalito Klassiek
'Afkeer van Den Haag, maar wel een heel muzikaal-poëtische afkeer'
‘De bel van de voordeur ging telkens: tingeling, tingeling... Al dat geluid: de wind... phu! phu! de gamma’s tatatatatata, tata-tata-tata; de huisbel: tingeling tingeling... de draaiorgels op straat, tegen elkaar in...en de kleuren binnen, de behangsel- en gordijn- en tapijtkleuren, snerpend als papegaaien; de kelen der verkopers buiten: Aarebèien... mooie aarebèien!! ... het rammelen van de warmoezierwagens, daverend over de helklinkende straatkeien - het snaterde door elkaar en het was of de wind elke geluid op zichzelf zo verhelderde en verijlde, als woei er van elk geluid een omneveling weg, om alleen te laten snetteren de rulle, klinkende kern ervan langs de blinkende spiegelramen, de jichtig krakende vlaggestokken, tot in die kamer, waar de papegaaienkleuren kakelden...’
Vooraf
Ooit vroeger heb ik De boeken der kleine zielen gelezen, fragmentarisch als ik me het goed herinner. De Boeken tellen in de dikbedrukte pagina’s van mijn uitgave uit 1981 van Veen Uitgevers in die ouderwets namaakleren banden, nog geen 700 pagina’s, dus dat valt best mee in verhouding tot alle delen van Het Bureau van Voskuil, of Dantes Goddelijke Komedie. Ik ben gaan lezen, maar toen kwam plots de Luisterbibliotheek op mijn pad en die bood De Boeken aan als luisterboek. Ik kan het luisterboek bijzonder aanbevelen. Couperus’ impressionistisch taalgebruik is, zoals uit het citaat hierboven blijkt, bijzonder muzikaal. Het luisteren van De Boeken was daarom een heel aangename luisterervaring. Prettiger dan wanneer ik alles gelezen zou hebben. Dan zou ik me eerder ergeren aan dat onomatopee-achtige gebazel met taal, het impressionistische gepriegel met klanken, de binnenrijmen, de alliteraties, de herhaling van dezelfde zinnen als in een gebed of een mantra, de constante verzuchtingen van de familieleden Van Lowe.
Vooraf
Ooit vroeger heb ik De boeken der kleine zielen gelezen, fragmentarisch als ik me het goed herinner. De Boeken tellen in de dikbedrukte pagina’s van mijn uitgave uit 1981 van Veen Uitgevers in die ouderwets namaakleren banden, nog geen 700 pagina’s, dus dat valt best mee in verhouding tot alle delen van Het Bureau van Voskuil, of Dantes Goddelijke Komedie. Ik ben gaan lezen, maar toen kwam plots de Luisterbibliotheek op mijn pad en die bood De Boeken aan als luisterboek. Ik kan het luisterboek bijzonder aanbevelen. Couperus’ impressionistisch taalgebruik is, zoals uit het citaat hierboven blijkt, bijzonder muzikaal. Het luisteren van De Boeken was daarom een heel aangename luisterervaring. Prettiger dan wanneer ik alles gelezen zou hebben. Dan zou ik me eerder ergeren aan dat onomatopee-achtige gebazel met taal, het impressionistische gepriegel met klanken, de binnenrijmen, de alliteraties, de herhaling van dezelfde zinnen als in een gebed of een mantra, de constante verzuchtingen van de familieleden Van Lowe.
O, ja, er zullen hier en daar wel spoilers vermeld zijn. Maar gelukkig moet deze romanserie het niet hebben van spanning en sensatie, hoewel....
Hoofdpersonen zijn Constance van der Welcke en haar zoon Adriaan, kortweg Addy, maar nauw binnen het kader van de de gegoede burgerfamilie Van Lowe. Constances scheiding van De Staffelaer en haar tweede huwelijk met Henri baron Van der Welcke, die notabene ook jonger is dan Constance, is de misschien niet de grootste, maar wel de meest centrale misstap, begaan in dit boek, met resonanties in de relaties tussen bijvoorbeeld nichtje Emilie, haar ex-echtgenoot en haar broer Henri, en ook wel tussen Constance als kind en haar broers Ernst, Paul en Gerrit. Natuurlijk hoort de goede lezer en verstaander op de achtergrond Van oude mensen... en ook De stille kracht mee resoneren.
Het gezin Van Lowe bestaat uit mama, die Marie heet en haar kinderen Bertha, Gerrit, Ernst, Karel, Paul, Adolfine, Dorine (natuurlijk zou ik haar bijna vergeten, de grijze muis op de achtergrond, altijd slovend voor broers en zussen) en Constance. En de kinderen van die kinderen.
Mama Van Lowe ziet het liefst haar hele familie bij elkaar. Ze is vooral gesteld op Constance. Haar jour op zondagavond is het belangwekkendste evenement van de week.
Papa Van Lowe was gouverneur-generaal in Indië. Hij is gestorven, vreest Constance, door haar misstap met Van der Welcke.
Broer van mama is (oom) Ruyvenaer met een suikerplantage op Java en een Indische vrouw en dochters, die allen thuis blijven wonen: warme mensen, maar niet gedistingeerd genoeg met hun Indische taaltje, hun nasi goreng en hun weinig burgerlijke flapuiterigheid.
Over het algemeen hebben de Van Lowes grote gezinnen. Gerrit, huzaar en laat getrouwd, heeft zelfs negen kinderen, ieder jaar een. Hij probeert zijn levensangst, zijn melancholie te bestrijden met het hebben van heel veel kinderen. Zijn lichaam is een van de gezondste in de familie: hij rijdt paard en oefent iedere dag met de halters.
Elk gezinslid introduceert Couperus aan het begin van Boek 1: De kleine zielen. Hun uiterlijk, hun karakter, hun kleine leventje, hun onhebbelijkheden. Vanaf pagina 1 ervaar je de afkeer van Couperus van dit milieu, hoewel het er in het verloop van het verhaal op lijkt dat Couperus meer compassie krijgt met zijn hoofdpersonen. Op het laatst komt de tamelijk eendimensionale Karel nauwelijks meer voor. Hij is in zijn vormelijkheid en onhartelijkheid geen interessant personage meer.
Karel is vroeger burgermeester geweest van een kleine gemeente, maar is nu alleen maar aan het rentenieren. Met zijn vrouw Cateau leeft hij huiselijk. Ze zijn gierig en leven alleen voor zichzelf. Zij houden van een ‘goede tafel’.
Bertha en Adolfine vertegenwoordigen de gegoede burgerij met echtgenoten in de bestuurlijke bovenlaag. Bertha’s man was vroeger (sic!) minister van Koloniën: als lezer weet je direct al: deze familie is absoluut op zijn retour.
Paul is vrijgezel en heel netjes op zichzelf en op zijn kamers; hij heeft een soort smetvrees en ziet eruit als een dandy. Je vermoedt in hem een stukje van Couperus zelf, wellicht ook homoseksueel, maar dat is niet belangrijk. Hij heeft geen idee van vrouwen. Hij zou wel een jong meisje willen trouwen, dat hij kon vormen naar zijn idee. Ik denk dan: een vrouw dus, die geen vrouw is, maar met het ranke lichaam van een jongen. Nee, zegt Constance tegen hem, je moet juist een flinke vrouw trouwen, eentje die van wanten weet. Paul trouwt nooit.
Ernst is een zonderling, die op zijn kamers een grote verzameling porselein en oude boeken heeft en tamelijk paranoïde is. Ook hij is ongetrouwd.
Dorine, de jongste, is ook ongehuwd en leeft in een pension. Ooit is ze het huis uitgegaan om ziekenverzorgster te worden. Daarna wilde mama Van Lowe haar niet meer terug in haar grote huis. Dorine loopt altijd te sloven voor de familie maar wordt door niemand serieus genomen. Ze is een klagend piepend muisje met natte paraplu’s en modderige overschoenen.
Het zijn boeken met een veelheid aan personages. Dat is altijd ingewikkeld. Tegenwoordig maak ik direct een lijstje met namen. Maar desondanks weet Couperus het rustig te vertellen en door een slimme herhaling weet je meestal al snel weer wie wie is, ondanks dat sommigen dezelfde namen hebben, twee Henry’s bijv.: Van der Welcke en de broer van Emilie van Naghel, de verschillende Marietjes, vernoemd naar mama Van Lowe.
Het meest uitzonderlijke personage is Addy, die de feitelijke motor is, eerst van het gezin Van der Welcke, later van de hele familie Van Lowe. Hij is van jongs af de middelaar tussen zijn vader en moeder. Hij zit tot op hoge leeftijd bij zijn vader en moeder op schoot. Dat is wel heel raar. Het huwelijk van zijn ouders, gedwongen omdat zij een affaire hadden terwijl Constance nog getrouwd was met een vriend van haar vader, De Staffelaer, is niet gelukkig. Addy houdt van hen beiden en weet altijd de vrede te bewaren - anders dan bijvoorbeeld in Van Oude mensen..., waarin het huwelijk van Ottilie Steyn de Weert ieder moment op barsten staat. Gezond is de situatie van Addy natuurlijk niet. Daar zijn ze zich alle drie bewust van. Addy lijkt meer te hebben van zijn vader, een sportieve en gezonde man. Maar de slechte genen van de Van Lowes laten ook Addy niet ongedeerd.
Psychologie
Vrouwen en mannen
Couperus staat bekend om zijn goede karakterisering van vrouwenportretten. Denk maar aan Eline Vere. Dat heeft hij gemeen met Frederik van Eeden, bijvoorbeeld diens Van de koele meren des doods. De auteurs en ook de schilders die bij de Beweging van Tachtig hoorden, hadden door hun impressionistische kunstopvatting meer aandacht voor het vrouwelijke en verfijnde dan voorheen het geval was. Couperus was bij voorbeeld ook een groot liefhebber van Zola’s roman Thérèse Raquin. Hij streeft ook deels diens naturalisme na. Zo ook in De kleine zielen-serie - ik zou het geen romancyclus noemen, want over welke cyclus (= kring; een slang die zich in de staart bijt) zouden wij het hebben?
In de drie beroemde Haagse romans van Couperus: Eline Vere, Van oude mensen de dingen die voorbij gaan, De boeken der kleine zielen, spelen vrouwen een heel belangrijke rol. Deels omdat zij gevoeliger zijn voor stemmingen, impressies en melancholie, deels omdat hun positie in die benauwde, vastomlijnde maatschappelijke coterie van het grootstedelijke burgerdom nog benarder was dan die van de mannen. De mannen hadden nog hun club, hun baan, hun bezigheden buitenshuis, hun sport, hun liefjes eventueel. Vrouwen waren gebonden aan huis, aan de strakke burgerlijke moraliteit, aan hun kinderen, ondanks de kindermeisjes. En daarom zijn vrouwen een beter vehikel om de benardheid en ziekelijkheid van de Haagse coterie te symboliseren.
In de drie beroemde Haagse romans van Couperus: Eline Vere, Van oude mensen de dingen die voorbij gaan, De boeken der kleine zielen, spelen vrouwen een heel belangrijke rol. Deels omdat zij gevoeliger zijn voor stemmingen, impressies en melancholie, deels omdat hun positie in die benauwde, vastomlijnde maatschappelijke coterie van het grootstedelijke burgerdom nog benarder was dan die van de mannen. De mannen hadden nog hun club, hun baan, hun bezigheden buitenshuis, hun sport, hun liefjes eventueel. Vrouwen waren gebonden aan huis, aan de strakke burgerlijke moraliteit, aan hun kinderen, ondanks de kindermeisjes. En daarom zijn vrouwen een beter vehikel om de benardheid en ziekelijkheid van de Haagse coterie te symboliseren.
Couperus zal zich als dandy en homo meer met vrouwen hebben kunnen identificeren. Ook hij voelde zich klemgezet in het burgerlijke Den Haag. Hij kon er niet vrij ademen. Hij zocht zijn toevlucht tot de mediterranée en de klassieke Oudheid. Ook deels vanwege zijn homoseksualiteit, waar hij niet vooruit kwam, anders dan bij voorbeeld de broer van Carry van Bruggen, Jacob Israël de Haan (Pijpelijntjes over zijn verhouding met arts Sam Aletrino, die daar op zijn zachts gezegd niet blij mee was; van harte aanbevolen te lezen; Carry van Bruggen zelf eveneens).
Couperus en Frederik van Eeden zijn door vrouwen geprezen om hun beschrijving van vrouwen.
Ik heb me wel een beetje het hoofd gebroken over de psychologische ontwikkeling van de personages. Couperus vertelt het verhaal van de familie Van Lowe scenisch, net als Thomas Mann in diens De Buddenbrooks. Daardoor krijgt de psychologische ontwikkeling van de personages soms iets schokkerigs, iets abrupts, omdat de overgang van de ene naar de andere gemoedstoestand niet steeds een vloeiende is. Maar psychologische ontwikkeling is er zeker. Bij een groot deel van de familie Van Lowe, en bij Henri. De grootste ontwikkeling is er bij de twee belangrijkste figuren: Constance en Addy. Constance kan zich na een turbulent en ‘zondig’ leven verzoenen met haar staat van zijn, ook al is zij een ‘kleine ziel’, misschien juist wel doordat zij een kleine ziel is.
Wat is er mis met de staat van zijn van een kleine ziel? Elk mens is in diepsten een kleine ziel. Ik vat dit boeddhistisch op. Ook Couperus had, weliswaar later in zijn leven, affiniteit met het boeddhisme.
Wat is er mis met de staat van zijn van een kleine ziel? Elk mens is in diepsten een kleine ziel. Ik vat dit boeddhistisch op. Ook Couperus had, weliswaar later in zijn leven, affiniteit met het boeddhisme.
ddy realiseert zich dat hij meer van de melancholie van zijn moeder geërfd heeft dan hij dacht. Hij voelt in zichzelf ‘de zwarte onvoldaanheid’, die de hele familie Van Lowe karakteriseert. Maar hij weet dat hij die kan onderdrukken door voor andere mensen te zorgen, zoals zijn moeder ook doet. Een dergelijke levensinvulling zien we ook terug bij Hedwig in Van de koele meren des doods.
Waar gaat het over?
Het verhaal bestrijkt ongeveer 14 jaar, de tijd wordt gemeten naar de leeftijd van Addy. We beginnen als Addy een knaap is van 13 en eindigen wanneer hij ongeveer 27 jaar is. Het begint met de terugkomst naar Den Haag van Constance, die jaren in Rome en Brussel gewoond heeft. Eerst met haar vaderlijke echtgenoot Van Staffelaer, een vriend van haar vader en door hem gekoppeld. Constance is het lieverdje van haar vader en moeder. Dat zet kwaad bloed bij haar broers en zussen, nu eigenlijk voornamelijk bij Bertha, Adolfine en Karel en Cateau, die vrezen voor hun maatschappelijke positie. Constance is de risée van Den Haag.
Constance verlangt naar de warmte van haar familie, en ze wil hun zoon Addy in Nederland laten studeren; hij moet een diplomaten functie gaan uitoefenen. Dit om zijn vader - én de vader van zijn vader - genoegdoening te verschaffen; Henri had wegens zijn faux pas met een getrouwde vrouw zijn maatschappelijke bestuursfunctie moeten opgeven. Boek 1: De kleine zielen gaat over Constances terugkeer naar Den Haag. Het boek eindigt met een uit de hand gelopen ruzie tussen Constance en Henri aan de ene kant en Van Naghel aan de andere kant. Constance en haar gezin was de toegang tot de jour van haar zuster Bertha ontzegd omdat zij hun maatschappelijke positie zou degraderen. Henri daagt Van Naghel tot een duel. Zover komt het niet.
Boek 2: Het late leven gaat over Constances verdere leven in Den Haag. Ze is een tijdje in Nice geweest maar de krappe pecunia dwingen haar terug naar Den Haag. In deze fase voelen Henri en zijn nichtje Marianne van Naghel zich steeds meer tot elkaar aangetrokken. Anderzijds voelen Constance en Brauws, een jeugdvriend van Henri, een socialist, een pacifist, spreker voor de vrede, zich tot elkaar aangetrokken. Beide stellen besluiten niet over te gaan tot het consumeren van hun liefde. Marianne trouwt met Charles van Vreeswijck, een andere vriend van Henri, die zij aanvankelijk heeft afgewezen omdat zij zo verliefd is op Henri. Henri en Constance blijven om Addy bij elkaar. Zij willen de jongen sparen.
Van Naghel sterft en Bertha raakt aan de bedelstaf. Dochter Emilie vlucht weg van haar man, nadat hij haar geslagen heeft, met haar broer Henri naar Parijs.
Boek 3: Zielenschemering. In dit boek staat Gerrit uitgebreid in het spotlicht. Hij lijkt gezond en luidruchtig en blij met zijn ‘troepje’ kinderen. Maar de melancholie heeft hem in de greep. Het monster laat hem niet meer los. Hij houdt meer van zijn kinderen, negen stuks, dan van zijn vrouw. Hij komt op straat een liefje van vroeger tegen. Zij krijgen een korte romance maar zij maakt het uit. Het loopt slecht af met haar, en in het verlengde daarvan ook met Gerrit. Met Ernst gaat het ook steeds minder. Hij verhuist naar een rusthuis in Nunspeet. Constances schoonmoeder is overleden en zij hebben zich met elkaar verzoend op het sterfbed van de oude vrouw. Aan het eind van dit boek zijn er al wat doden te tellen.
Boek 4: Het heilig weten; de Van der Welckes wonen inmiddels in de grote villa in Driebergen, van Henri’s overleden ouders; bij hen wonen mama Van Lowe, oud en dement, de kinderen van Gerrit en zijn vrouw, later nog Marietje, Mary, van Adolfine, die ernstig geestesziek is. En in de loop van de jaren komen Ernst, Paul en ook vriend Brauws in de buurt wonen. Aanvankelijk woont ook Addy met zijn vrouw en hun twee kinderen daar. Mathilda, Addy’s vrouw voelt zich buitengesloten door de hechte kring van de familie en wil met hun eigen gezin in Den Haag gaan wonen. Addy is inmiddels een aankomend zenuwarts en hij behandelt ook familie.
Structuur en stijl
De verhalen rond Constance en haar familie worden scene na scene verteld, alsof het een toneelstuk is. Er is weinig handeling. Er is heel veel dialoog en die dialogen, tekstueel vooraf gegaan door liggende streepjes -, en dat maakt de leestekst heel rustig -, zijn uitermate goed. Er is veel monologue intérieur, of vrije indirecte rede is, denk ik, een betere term. Die twee literaire concepten liggen dicht bij elkaar. Soms lijkt er een alwetende verteller aan het woord maar ik denk dat het vooral de vrije indirecte rede is die het perspectief bepaalt. Misschien gaat het ene perspectief soms geruisloos over in het andere.
Er wordt veel beschreven in de zo eigen impressionistische taal van Couperus. De beschrijvingen zijn vaak van zinnelijke en lichamelijke aard, maar tegelijk hebben die een psychische component.
Exemplarisch is ook het veelvuldig gebruik van puntjes...
Een ander structuurelement is de herhaling, als zijn de zinnen en verzuchtingen mantra’s of recitaties, die zowel innerlijk als uiterlijk gemompeld, gekreund, gehuild, gewanhoopt worden.
Met name in het het eerste boek is de taal wat geaffecteerd, maar naarmate de familie haar sociale positie verliest, ook oom Ruyvenaer en zijn gezin moeten eraan geloven, wordt de gebruikte taal gewoner, natuurlijker.
Het is evident dat Couperus zich heerlijk kon laten gaan met deze suikerzoete, dweperige, impressionistische woorden in die zinnetjes die zich alsmaar herhalen als de kralen in een gebedskrans.
Flashbacks zijn er vooral in de verzuchtende herinneringen aan Indië van mama, Constance en haar broers in Buitenzorg, tempo doeloe, de heerlijke tijden van weleer, zonder zorgen, vol genot en natuurervaringen; de dichte nabijheid van het mooie zoete zusje en haar broers, die haar aanbeden.
De beschrijvingen van de psychische wanen en wanhopen zijn heel indrukwekkend.
Het volgende fragment gaat over Ernst, met name wat hij meemaakt in zijn psychose; het is niet helemaal duidelijk of hij dit tegen zijn broers zegt of prevelt of dat de woorden en gewaarwordingen alleen in zijn hoofd zitten, of misschien beide en gaat het een in het ander over:
‘En in de gang, tussen de voordeur geklemd, op de treden van de trap, geklemd tussen zijn kamerdeur, lagen de arme hikkende snikkende zielen; ze lagen vertrapt en vertrappeld, alsof een ruwe menigte gedanst had op hun tere vlinderlijven, op hun broze lichamelijkheden en de gehele nacht had hij in de hoek van zijn kamer, waar hij stil was gaan zitten, huiverend in zijn nachthemd, in het donker, het geweeklaag van de zielen gehoord, hun handen horen wringen, hen horen smeken om zijn genade, om zijn ontferming, want zij wisten, dat hij hen liefhad, dat hij hun goed wilde doen, de arme zielen... Hij begreep wel, hij begreep wel, - hij begreep wel, dat die twee ruwe ploerten , die vrouw en die broer (Ernsts hospita en haar broer, rdv), gedacht hadden, dat hij gék was.. Maar hij had alleen willen ademen koele lucht van de nacht, willen voelen koele lucht van de nacht huiveren over zijn hete leden, die zo warm aangloeiden, omdat in bed de zielen zo drongen tegen hem aan, ook al poogde hij ze zacht af te weren...’
Motieven
In mindere mate dan Thomas Mann (De Buddenbrooks gaat immers ook over de neergang van een gegoede familie, niet helemaal dezelfde tijd maar in de buurt; een heel andere plek, dat wel) maakt Couperus gebruik van motieven om het verhaal tot een eenheid te smeden. Ik noem er een paar:
Wind, storm en regen, zowel de Hollandse weersgesteldheid als de Indische moessons, de laatste met name in de demente beleving van mama. Dit weertype is als een uiterlijke natuurlijke verschijning van het psychisch en emotioneel gevoelen van de mensen. Vooral bij Constance, die veel lijdt, maar ook bij anderen.
Vlees snijden: een grappig motief dat te maken heeft met Addy en Guy. Als Guy weg is gelopen naar New York en op voorspraak van Brauws daar een job heeft gevonden en Addy altijd naar patiënten is, doet Brauws het (de oude socialist is de familie gevolgd en woont ook in de buurt). Henri heeft er een hekel aan, vroeger deed Addy het of Guy, verzucht Henri, daarmee zeggend dat Guy zijn surrogaat zoon was toen Addy veel weg was of studie of werk. En nu zijn beiden weg...
Fietsen is voor Henri een uitlaatklep. Vaak gaat hij vergezeld van Addy, die daar op een bepaald moment geen tijd meer voor heeft. Graag had Henri een auto gehad, een ‘kachel’ zoals hij het noemt, maar daar had hij geen geld voor. Met het harde rijden op de fiets heeft hij een middel om zijn frustraties te reguleren en zijn slechte huwelijk draaglijk te maken. Dubbel is zijn geluk als hij met Addy kan fietsen. Henri is in tegenstelling tot de Van Lowes een gezonde man, al denk ik dat de enorme hoeveelheid sigaretten die hij dagelijks tot zich neemt, geen garantie zijn voor een gezonde oude dag.
De jour van mama Van Lowe is iedere zondag. Zij hecht daar erg aan. Zij heeft haar familie graag bij elkaar. Haar grote lege huis vult zich met gezelligheid, spelletjes whist, boterhammetjes en opgestoken lampen. Toch woont ze graag alleen. Dorine wil ze niet meer thuis. Als het niet anders meer kan dan wil ze bij Constance wonen, en dat zet kwaad bloed bij haar andere kinderen, met name haar dochters. Als de zondagavonden geen doorgang meer vinden, drijven de familieleden als vanzelf uit elkaar.
Buitenzorg, de jeugd van de oudste kinderen is er onnoemelijk vrij en gelukkig. Voor mama is het ambigu. Wel woonde zij er graag, de familie hoorde tot de hoogste klasse, maar zij verloor er een kind; het is een beetje onduidelijk hoe dat kwam: er heerst een hoop geheimzinnigheid rondom, net als in de noodlottige moessonnacht in Van oude mensen.
Geld is niet belangrijk voor de Van Lowes, die erom bekend staat dat ze er niet mee om kunnen gaan, maar ondertussen is dat geld toch heel belangrijk. Het is blijkbaar chic te doen alsof het slijk der aarde onbelangrijk is, maar als puntje bij paaltje komt, is Henri van der Welcke met zijn familiekapitaal de reddende engel voor zijn schoonfamilie.
Geroddel. Ik zou het bijna vergeten omdat het zo’n laag-bij-de-gronds motief is. Er wordt voortdurend geroddeld over Constance, over Emilie en Henri en hun verhouding, over Emilie en haar ex-echtgenoot. Maar vooral over Constance. Haar zussen en schoonzus Cateau laten geen moment voorbijgaan om hun mooie zus en vooral haar naam door het slijk te halen. Hoe meer zij door het stof moet, des beter worden zijn ervan. In theorie dan, want nooit is de genoegdoening van de kant van Constance werkelijk voldoende.
Het is niet heel duidelijk, maar zeer omfloerst aanwezig, Couperus zinspeelt er verscheidene malen op: het incestmotief, naar mijn idee duidend op de werkelijk grote zonde binnen de familie Van Lowe: tussen Constance en haar broers in Buitenzorg, tussen Constance en haar vader in de gedaante van Van Staffelaer, een zeer goede vriend en leeftijdgenoot van haar vader; de vader koppelt de twee zelfs. Zeker is het zichtbaar in de innige relatie tussen Emilie en haar broer Henri in Parijs, al bezweert zij Constance dat er niets van waar is wat de mensen alsmaar smiespelen en kwaadspreken.
Themata
Verwording van een familie: het is het verhaal van de verwording, de neergang van de eens zo rijke en zeer voorname familie Van Lowe. In korte tijd, circa 14 jaar, is de hele familie aan de bedelstaf geraakt en vallen er bosjes doden. Hoe dat zo gekomen is vertelt ons Couperus. Constance denkt dat het door haar misstap komt. Doordat zij tijdens haar saaie huwelijk met een veel oudere man een jonge baron verleidde, heeft zij haar recht op geluk verspeeld. Door haar zonde heeft zij haar vader het graf in gesleept. Zij is niet de enige die dat denkt. Haar zussen komt het goed uit dat ook te denken en uit te spreken, met de hartstocht van verlekkerde kwaadsprekers.
Maar de oorzaak van het verval zit veel dieper. Het zit in de natuur van de Van Lowes. Zij allen lijden aan de duivel van de melancholie, het gevoel van nutteloos te zijn en het leven niet aan te kunnen. Misschien wijst het motief van de ongezonde broer-zus-liefde, het over all incestmotief, in die richting. Is er in het verleden iets gebeurd, iets heel duisters, iets tussen broers en zussen, of vaders en dochters, waardoor ongezonde en erfelijke ziektes de familie zijn binnengedrongen? Het heeft in ieder geval te maken met iets van het noodlot. (zie hieronder).
Gezondheid versus ziekte / neurotici is een subthema. De Van der Welckes worden gezien als gezond. En Addy is erop gebrand een gezonde vrouw te trouwen, gezond van lijf en leden en van ziel en geest. Hij meende dat in Mathilda gevonden te hebben. Hij realiseert zich later dat hij zich te veel heeft laten leiden door zijn obsessionele zucht naar gezondheid en dat liefde een mindere rol heeft gespeeld.
Ziel versus drift: deze verscheurdheid is merkbaar bij alle leden van de familie Van Lowe. Ook uiteindelijk bij Addy, van wie iedereen dacht dat hij een gezonde jongen was en een verstandige man zou worden. De driften hebben vrijwel altijd de overmacht: denk aan de faux pas van Constance, de scheiding van Emilie en de liefde voor haar broer, de smetvrees van Paul, de verzamelzucht van Ernst, de gulzigheid van Karel, de aantrekkingskracht tussen Marianne en Henri, die tussen Constance en Brauws, tussen Mathilde van Johan Erzele, misschien tussen Addy en een aantal van zijn vrouwelijke patiënten en in ieder geval tussen hen en Addy.
En zelfs in de relatie met zijn vrouw laat de deugdzame Addy zich eerder verleiden door de verlokkingen van de lichamelijke liefde dan de geestelijke. Zijn vrouw, op haar beurt niet wars van jaloezie, ijverzucht en wrok, merkt dat in hem: hij wil altijd wel vrijen maar aandacht hebben voor haar is een stuk moeilijker te bewerkstelligen.
En zelfs in de relatie met zijn vrouw laat de deugdzame Addy zich eerder verleiden door de verlokkingen van de lichamelijke liefde dan de geestelijke. Zijn vrouw, op haar beurt niet wars van jaloezie, ijverzucht en wrok, merkt dat in hem: hij wil altijd wel vrijen maar aandacht hebben voor haar is een stuk moeilijker te bewerkstelligen.
Volgens mij is Couperus toch wel hoopvol dat het leven een mens loutert. Constance, Henri en Addy ook vinden iets dat lijkt op gemoedsrust.
Den Haag versus ‘buiten’; stad versus natuur. Uiteindelijk verhuizen alle belangrijke familieleden en kennissen van de grote, vieze, benauwde stad naar buiten, naar de vrije natuur, naar de grote familievilla van de Van der Welckes. Buiten zijn de mensen harmonieuzer, deugdzamer, meer in evenwicht.
Het huwelijk heeft geen goede naam in deze romanreeks. Er is geen enkel goed huwelijk te vinden. Geen huwelijk deugt: niet het huwelijk uit liefde en hartstocht geboren, Constance en Henri, niet dat gesloten uit berekening en maatschappelijk voordeel: de huwelijken van zussen Bertha en Adolfine; of dat van Gerrit om hem van zijn melancholie te verlossen door een ‘troepje’ kinderen. Maar de broers en zussen die niet getrouwd zijn, voelen zich evenmin gelukkig, behalve heel misschien de narcistische Paul, die meer dan genoeg heeft aan zijn eigen gedoetje.
Zelfs Addy, het paradepaardje, het toonbeeld van deugdzaamheid en empathie, lukt het niet zijn huwelijk te laten slagen. Eerlijk gezegd is het een beetje een open einde aangaande zijn huwelijk. Maar hierboven heb ik het al gezegd: hij is uit verkeerde motieven getrouwd en zijn driften hebben de overhand. Het lijkt erop of de lezer de onmogelijkheid van het huwelijk kost wat kost moet slikken. Wat mogelijk is een soort van vage verbondenheid, een soort gevoelen van elkaar te kunnen verdragen: dat stadium bereiken althans Constance en Henri.
De relatie tussen ouders en kinderen is best een ingewikkelde en een moeizame. We hebben al gezien dat Addy een modelkind was, lief voor zijn vader, lief voor zijn moeder, bemiddelend tussen hen; hij zit tot op hoge leeftijd op hun schoot - heel raar! - maar hij regelt tegelijk hun zaken; hij zorgt ervoor dat zij een huurhuis betrekken in Den Haag.
Gerrit is wel dol op zijn kinderen maar hij wil vooral met hen ravotten en hij wil veel van hen. Hij geeft er niets om dat zijn vrouw het niet aankan. Bovendien hij laat zijn kinderen helemaal in de steek door zijn zelfgekozen dood. Karel, Ernst, Paul en Dorine hebben geen kinderen; daar zijn ze te egoïstisch voor. De kinderen van Van Naghel en Saetzema worden voornamelijk ingezet om de sociale roem en stijging van hun ouders. De kinderen van oom Ruyvenaer, de drie Indische meisjes, blijven ongetrouwd; kennelijk te ongepolijst voor de Nederlandse samenleving. De Ruyvenaers gaan na hun economisch échec terug naar Indië, waar het leven een stuk goedkoper is.
Noodlot
Couperus’ werk wordt altijd verbonden met de verwoestende kracht van het noodlot. Het noodlot kun je zien als een ‘instantie’ die van buitenaf werkt: je hebt geluk of ongeluk in je leven, het overkomt je, je hebt er zelf part noch deel aan. Of het is een instantie als uit een Griekse tragedie: het ongeluk dat de held overkomt is zijn eigen schuld - om maar eens even kort door de bocht te gaan, ook al is de held zich daar vaak niet bewust van, denk aan Oidipous.
De enige die zich bewust is van haar schuld, is Constance. Misschien is het daarom dat zij aan het eind van de reeks de meeste zielenrust gevonden lijkt te hebben. Addy kan hoogmoed verweten worden, zeker, in zijn hoogmoed het allemaal zo veel beter te willen doen. Ook een idealist als Brauws komt tot inkeer en beseft dat al zijn gereis over de wereld en al zijn toespraken over de vrede hem weinig vooruit hebben geholpen.
Henri verwijt het vooral zijn vrouw dat zijn leven tot stilstand gekomen is, alsof hij er zelf niet bij was. In zekere zin doet Henri boete voor zijn overspel met Constance: hij onderhoudt een flink aantal leden van de familie Van Lowe in zijn huis en van zijn geld. Door dit offer, door deze boetedoening wordt ook Henri een beter mens.
Maar natuurlijk zit het noodlot ook verborgen in de melancholie en de psychosen die in de familiegenen zitten opgesloten, wellicht ten gevolge van een misdaad als incest, in ieder geval iets waar men zich niet bewust van is.
Het lijkt erop dat een verborgen boodschap is: wie zich bewust is van zijn motieven en zielenroerselen en boete daarvoor doet, is enigszins in staat zich te bevrijden van een levenslast en levenslot.
Met de dood van mama Van Lowe lijkt het tot een afsluiting te zijn gekomen van haar generatie en gloort er iets van hoop voor de volgende generaties, die vooral in en door Addy vorm krijgen.
De kleine zielen duiken overal in de boeken op. Bijvoorbeeld tamelijk in het begin van het eerste Boek, Adolfine:
‘Van Saetzema had haar gevraagd, zo als honderden mannen honderden vrouwen ten huwelijk vragen, om van die heel kleine redentjes van kleine mensen, die als minieme radertjes diep in de kleine zielen voortwerken - en die anderen weer niet begrijpen, zodat zij zich, verbaasd afvragen: waarom dan toch, waarom heeft die dat en dat gedaan; waarom is er bij die dat gebeurd; waarom heeft die, die en die getrouwd... Van Saetzema had een goede naam, was meester in de rechten, had iets van fortuin: Adolfine had het maar geprobeerd.’
In het verloop van het verhaal verandert de betekenis van het concept ‘kleine zielen’. In het begin heeft het een ronduit negatieve betekenis. Aan het einde beseft vooral Constance dat mensen gewoon ‘kleine zielen’ zijn en dat er niet heel veel mis mee is en dat de dingen zijn zoals ze zijn (dat zijn wel mijn woorden, rdv).
Boven onder het kopje Psychologie heb ik ook iets gezegd over de ‘kleine zielen’.
Waardering
Als student was ik heel dol op Couperus en op zo’n beetje alle Tachtigers. Heerlijk vond ik die meanderende stijl van allerlei woorden en woordjes, rijmend, alliterend, zintuigelijk, poëtisch en muzikaal zelfs. Het was het estheticisme dat in opstand was gekomen tegen de domineesliteratuur aan het eind van de 19e eeuw. Twee jaar geleden las ik Van oude mensen en ik vond het een draak.
Deze vier boeken heb ik deels gelezen en deels geluisterd. Als je luistert kun je de muzikaliteit van al die zinnen veel beter tot je laten komen. Waar ik met ogen lezend ongeduldig zou kunnen worden, zat ik nu op de bank te multitasken (breien, haha) of deed ik het huishouden, terwijl al die mooie lieve woordjes, de zuchtjes, de verzuchtingen gewoon tot mij kwamen, als was ik dat kind van vroeger dat nog niet kon lezen en zich met radio-uitzendingen tevreden moest stellen.
De Boeken der kleine zielen zijn hors concours. Slow reading, slow listening, je moet je eraan kunnen kunnen overgeven. Geen rationele overwegingen, althans niet te veel: oe, dat zijn wel erg veel zuchten, dat zijn wel erg veel herhalingen, oe, waarom kunnen die mensen niet wat meer van elkaar velen.
Gewoon: zitten, lezen en luisteren.
Over de auteur
Louis Marie Anne Couperus (Den Haag, 10 juni 1863 – De Steeg, 16 juli 1923) was een Nederlandse schrijver en een van de eerste Nederlandse vertegenwoordigers van het literaire naturalisme.
Couperus' werk omvat allerlei uiteenlopende literaire genres. Hij debuteerde met poëzie, maar legde zich vervolgens al snel toe op psychologische romans, waarmee hij de meeste bekendheid verwierf. Hij schreef daarnaast cultuursprookjes, historische romans en veel reisverslagen en columns. In het algemeen wordt hij gezien als een van de belangrijkste schrijvers uit de canon van de Nederlandse literatuur.
Auteur: Louis couperus
Uitgever: Lalito Klassiek
ISBN: 9789491982163
Pagina’s: 700
Genre: Literatuur
Oorsprnkelijk verschenen: 1901-1902
Verschenen: 2016
Wat een mooie recensie. Ik heb dit boek vaak herlezen, en op iedere leeftijd was het voor mij weer anders. Een bijzonder rijk boek.
BeantwoordenVerwijderenDank voor je compliment. Couperus leeft nog altijd🌹
BeantwoordenVerwijderen