Recensie door Roosje
Uitgeverij Atlas Contact
Van god
los
Spoilers,
vermoed ik,
maar het einde
verklap ik niet.
‘Een indringer is hij geworden, een onbekende
voor wie de rijen zich fluisterend sluiten. Alsof hij al is uitgewist. Na zijn
vertrek uit het register geschrapt en bij zijn terugkeer niet meer ingeschreven
- een dode is hij wiens geest hier nog rondwaart, samen met god weet hoeveel
onzichtbare zielen. Danse macabre op
klaarlichte dag.’ [...] Hij zou als
een razende gek moeten huishouden in het hart van deze onverdraaglijke
tevredenheid: laaiende branden stichten (sic!), bloed in kelen laten gorgelen, de dag der wrake voltrekken. Iets
groots en gruwelijks verrichten En niemand zal ontkomen. Allen zullen het
weten, want de Waarheid is gekomen. De tweesnijdende vrede van het Bloed. Net
als in het Dies Irae van zijn vanwege allerlei gedoe nooit uitgevoerde
Herdenkingsmis voor koor en orkest, met die hamerende zestienden die zo omineus
tekeergaan.’
(2010: 11-12)
Zo gaat dit
poëtische gemor en gemopper nog bladzijden lang door. In het begin dacht ik
nog: Nou nou, kan
het niet een beetje minder, tot ik er op een gegeven moment niet alleen aan
gewend raakte, maar dit lyrisch-kwade gekwaak zelfs zeer ging waarderen.
Het begin is al
lekker somber, de stemming zit er meteen goed in. Componist Sierk Wolffensberger, een chique alias
voor zijn werkelijke naam Theo Kiers,
is op sterven na dood; in de Lijdensweek. Hij repeteert een zelf geschreven
oratorium. Hij zit niet lekker in zijn vel, het wil niet zo lukken; het koor is
‘rubbish’, veel te slecht voor zijn delicate werk . Het is zo leuk om zijn
gekanker te lezen op amateurkoren; ik zit zelf in zo’n koor: heel grappig. Hij
is jaloers op zijn collega Lou Wehry,
die het helemaal gemaakt heeft en hij moet het doen met een eenvoudig
dirigentschap van een amateurkoor in de kerk te H: de Sint-Antonius van Padua .
Zijn interne monoloog maakt overuren. Dan vindt hij op een avond vlak voor de
uitvoering een bewusteloos meisje in een uithoek van de kerk, waar hij
toevallig belandt omdat de gebruikelijke deur is gesloten. Dat meisje, Beertje, lijkt zelfmoord te willen
plegen.
Als hij Beertje
gevonden heeft op de stoffige kerkzolder is het alsof hij zijn jeugd hervindt,
alsof hij opgestaan is uit de dood in plaats van haar en in plaats van de Heer.
Zijn zelfvertrouwen krijgt een boost als
een bombardementsvliegtuig. Als in een Lohengrintische
zwanenzang leeft hij op in een te felle bliksem van levenslust en vlammend
verlangen:
‘Zijn herinneringen zijn gekleurd door die
van Ghislaine (zijn vrouw, rdv) en
dan niet zozeer door haar feitelijke herinneringen, maar door zijn eigen
fantasieën over haar glorieuze adellijke meisjestijd die hij evengoed bij
Proust of Nabokov had kunnen lezen als hij daar op zekere dag de tijd voor
genomen had. Een fantasie met om te beginnen net iets te veel witte jurkjes en
sokjes en onderbroekjes en overal onwaarachtig groen gras. Die jeugd - het is
als twee druppels water de jeugd die hij nooit had - die wil hij terug. En dat
vleesgeworden meisjesbeen (van Beertje, rdv) die zijn vingertoppen nu virtueel voor hem uittekenen, is daarvan
mogelijk een begin.’ (ib.: 39)
De dirigent
redt haar door haar naar de eerste hulp te brengen. Dan slaat de weldoener in
hem genadeloos toe en rijdt hij met het meisje van hot naar her maar
uiteindelijk naar zijn hut en naar het chalet van zijn schoonzus en zwager in
de Zwitserse Alpen.
Het stukje
waarin hij Beertje vindt is van een genadeloze schoonheid; dat vindt hij zelf
ook en daarvan raakt hij nog meer in de war. Hij laat zijn Luxemburgse Franssprekende vrouw en lapzwans want alleen maar in
bed liggende en neukende zoon, in de steek. Hij wordt onwel tijdens de
uitvoering van zijn oratorium en weet uiteindelijk te ontsnappen aan
ziekenhuis, vrouw en zoon om met Beertje, die eigenlijk steeds onwilliger wordt,
te ontsnappen naar Zwitserland.
Het verhaal is
het loutere verhaal van een verongelijkte componist met grootheidswaan. Hij is
tot op het bot onzeker en voelt zich verguisd. De vondst van het meisje, de
dochter van zijn collega en tegenstrever en zijn direct ontspruitende
romantische liefde voor dat meisje doen hem helemaal ontsporen. Hij raakt
helemaal van het padje. Hoe moet dit aflopen?
In het begin
kun je als lezer de hoofdpersoon nog goed volgen in zijn gedachten en in zijn
beweegredenen, je merkt dat hij steeds meer ontspoort en dat er geen touw meer
aan vast te knopen is aan zijn monologues
interieures. Dat kun je ook opmaken aan de reactie van het meisje, dat
eerst nog wel wat in hem ziet, ergens, of hij maakt zichzelf dat wijs, maar dat
zich gaandeweg meer op zichzelf terugtrekt en hem uiteindelijk laat vallen als
een baksteen. Maar er is voor haar waarschijnlijk geen andere mogelijkheid. Zij
wil door haar familie niet gevonden worden, maar kan dat natuurlijk niet volhouden.
Sommige stukken
zijn mateloos intrigerend en van een bovenwereldlijke schoonheid, maar een
krankzinnig wordend mens is op een gegeven moment alleen nog maar een zielige,
huilende en zeurende obsessieveling. Zielig, betreurenswaardig maar op geen
enkele manier te pruimen. Hetzelfde geldt wellicht voor zijn muziek.
Ten overvloede
is gezegd dat in de roman muziekmetaforen en muziekzaken de boventoon voeren.
Het is niet
zozeer het spannende verhaal dat deze roman tot een schoonheid verheft, het is
vooral de taal van Thomése, die je als lezer betovert en je laat stijgen tot
lyrische hoogten. Vandaar de twee ruime citaten hierboven.
Auteur
Van 1979 tot
1984 was Thomése redacteur en verslaggever bij het Eindhovens Dagblad. In 1984 pakte hij zijn geschiedenisstudie voor
drie jaar weer op, maar voltooide deze niet. Daarna schreef Thomése voor het
weekblad De Tijd en leverde hij
bijdragen aan NRC Handelsblad, enkele
regionale dagbladen en Vrij Nederland.
Van januari 1998 tot april 2001 was Thomése redacteur van De Revisor.
Thomése
publiceerde zijn eerste literaire verhaal in 1986 in het literair
tijdschrift De Revisor. Dit verhaal
maakte in 1990 deel uit van zijn debuut in boekvorm, de verhalenbundel Zuidland. In 1991 en 2003 ontving hij
literaire prijzen. In september 2007 verscheen zijn roman Vladiwostok! over het politieke bedrijf in Den Haag, de media en
andere valkuilen. Vladiwostok! werd
genomineerd voor de Gouden Uil 2008. Een jaar later werd de bundel Nergensman. Autobiografieën genomineerd
voor de Gouden Uil 2009.
In 2011 werd
zijn roman De weldoener genomineerd
voor de AKO Literatuurprijs. In het voorjaar van 2012 werd Grillroom Jeruzalem bekroond met de Bob den Uyl-prijs voor het beste
reisboek van het jaar.
De roman De onderwaterzwemmer (2015) haalde de
shortlist van alle drie de grote publieksprijzen: ECI Literatuurprijs 2015,
Libris Literatuurprijs 2016 én Fintro Literatuurprijs 2016, en werd bekroond
met de Fintroprijs van de Lezersjury.
Auteur: P.F.
Thomése
Titel: De
weldoener
Pagina's: 352
ISBN: 9789025446628
Uitgeverij
Atlas Contact
Verschenen:
oktober 2015
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Laat gerust een reactie achter.
Dat wordt zeer op prijs gesteld en we willen graag weten wat je ervan vindt.