Uitgeverij Oevers
In de gang der
gedachten
Het is een uitdaging te
beschrijven wat er in het hoofd van de lezer gebeurt als hij ‘Melancholie I’ en
‘Melancholie II’ van Jon Fosse leest, verondersteld dat er in het hoofd van
elke lezer hetzelfde zou gebeuren, wat natuurlijk onmogelijk waar kan zijn.
Eenvoudig vertellen waar deze boeken over gaan, de lezer buiten beschouwing
latend, is ook geen optie, want de feitelijke gebeurtenissen in beide romans
zijn in één zin samen te vatten en volstrekt ondergeschikt aan wat er tijdens
het lezen met jezelf gebeurt. Fosse maakt zogezegd maximaal gebruik van het
hoofd van de lezer. Dan rest mij op deze plek niets anders dan verslag te doen
van wat er in mijn hoofd gebeurde tijdens het lezen. Ik hoop dat er meer lezers
zullen volgen die hun eigen ervaring zullen delen, zodat duidelijk zal worden
wat Fosse daadwerkelijk teweegbrengt.
Al op de eerste bladzijde
van beide romans word ik geconfronteerd met een ongewone herhaling. Bij Melancholie
I ligt de ‘ik’, de schilder Lars Hertervig (1830-1902) in zijn mooie, paars
fluwelen pak, op bed en hij geeft bij herhaling aan dat hij Hans Gude niet
onder ogen wil komen, omdat hij bang is dat Hans Gude zal zeggen dat hij niet
kan schilderen.
‘Ik wil Hans Gude niet horen zeggen dat hij het schilderij waar ik mee bezig ben niet goed vindt. Ik wil gewoon op bed blijven liggen. Vandaag kan ik Hans Gude niet onder ogen komen. Want stel dat Hans Gude het schilderij waar ik mee bezig ben niet mooi vindt, maar pijnlijk slecht, vindt dat ik helemaal niet kan schilderen, stel dat Hans Gude zijn dunne vingers door zijn baard laat gaan en mij recht aankijkt met toegeknepen ogen en zegt dat ik niet kan schilderen, dat ik niets te zoeken heb op de kunstacademie in Düsseldorf, op geen enkele kunstacademie trouwens, stel dat Hans Gude zegt dat ik nooit kunstschilder zal worden.’
'Nog een klein eindje, ja, dan mag ze even uitrusten, denkt Oline. Maar ze moet nog even volhouden. En zodra ze blijft staan doen haar voeten minder zeer. En hoe langer ze blijft staan, hoe minder zeer haar voeten doen. Nog even nu, dan mag ze uitrusten, voordat ze het laatste stukje moet afleggen, denkt Oline.’
De herhaling is
weerbarstig, roept weerstand op, aversie soms. Ja, ja, ja, nu weet ik het wel!
Uit respect voor de auteur lees ik verder. Waarom doet hij dit? Waarom draait
hij in de zinnen steeds opnieuw om de kern, het niet onder ogen willen komen
van Gude, of de pijn in de voeten van Oline? Na een paar bladzijdes ga ik het
voelen. Ik kom in een cadans die vrijwel synchroon loopt met mijn eigen
gedachten, die zich ook in cirkels draaien om datgene wat op dat moment van
belang is. Ik herinner mij de cadans van het beklimmen van bergen, stapje voor
stapje omhoog, die ik ook zelf ooit heb beleefd. Ik herinner mij momenten
waarop ik, net als Lars, zelf naar erkenning zocht en bang was die niet te
vinden bij mijn collega’s. Na een paar bladzijdes voel ik ook de kleine
verschuivingen die ik ongemerkt heb ondergaan. Aan de angst om Gude onder ogen
te komen, is een nieuwe sectie toegevoegd, namelijk de mooie Helene die net nog
in zijn kamer stond en die haar haren losmaakte voor hem en voor het raam
stond. Deze sectie mengt zich met die van de angst om Gude onder ogen te komen.
Ze draaien samen rondjes, tot zich enkele zinnen verder weer een nieuw element
aandient. Bij Oline is het de angst dat ze het secreet (het eenvoudige wc-hokje
dat zich in haar tuin bevindt) niet zal halen om haar behoefte te doen. In het secreet
hangt aan de deur het schilderijtje van haar broer Lars, dat op een gegeven
moment ook mee gaat doen in de stroom van herhalingen, evenals haar schoonzus,
die kennelijk halverwege de helling woont, en roept dat ze moet binnenkomen
omdat haar andere broer Sivert haar wil spreken voordat hij zal sterven. In
Olines herinneringen kom ik los van haar bijna banale gedachten over de vis en
het secreet, die een groot deel van het boek overheersen. Ik raak in de ban van
de bijzondere band met haar broer, voel hoe ze hem steeds opnieuw in essentie
probeerde te bereiken, in de ontroerende dialogen, die al net zo in herhaling
vallen. Ik voel in haar pogingen het menselijk tekort tot op het bot.
Na verloop van tijd kom ik
erachter dat ik bij Melancholie I in de maalstroom van gedachten van een
geesteszieke schilder ben terechtgekomen, bij Melancholie II in die van een
oude vrouw die opgaat in herinneringen aan een ver verleden, die zich op de
voorgrond plaatsen en de gebeurtenissen uit het heden naar de achtergrond
verdringen en zelfs laten verdwijnen.
Hier ga ik voelen hoezeer
ik er zelf toe doe als lezer. Het is het aloude principe van de dramatische
ironie. Ik weet dat Oline eerst de vis naar haar eigen huis wil brengen en naar
het secreet wil om haar behoefte te doen, alvorens op bezoek te gaan bij haar
broer Sivert. Omdat ik meegenomen word door haar cyclische gedachten, merk ik
ook dat zij zo in beslag genomen wordt door de vis en het secreet dat zij het
bezoek aan Sivert helemaal vergeten is. Ik krijg het benauwd, want ik voel dat
die Sivert niet lang meer te leven heeft. Gaat zij hem nog wel spreken? Zijn
vrouw Signe was namelijk behoorlijk dwingend aan het roepen naar Oline. Ik zit
in een lastig parket: ik zit vast in haar gedachten, maar tegelijkertijd ben ik
zelf als lezer Sivert niet vergeten. Er komt een afstand tussen Oline en
mijzelf en die gaat wringen. En ik voel hoe het leven tussen mijn vingers door
glipt, terwijl ik mij concentreer op triviale zaken, hoe mijn broer kan sterven
terwijl ik met veel pijn en moeite een po op tafel zet, om mijn behoefte te
doen, zodat ik niet helemaal naar het secreet hoef te lopen.
Hetzelfde gebeurt bij Lars
Hertervig. Hij is helemaal in de ban van zijn mooie Helene, maar ik begrijp uit
zijn gedachten dat zijn huisbaas Winckelmann, de oom van Helene, hem uit huis
wil zetten, en hoe sterk hij er ook van overtuigd is dat Helene op hem wacht en
Winckelmann Helene voor zichzelf wil houden en ‘vieze dingen’ met haar wil
doen, kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat Lars alles niet meer zo
scherp ziet. Hij praat tegen Helene als ze er niet is, wat blijkt uit de
reacties van zijn omgeving. Ook bij Lars ga ik de afstand voelen. Ik draai in
kringetjes om hem heen, zit soms in zijn hoofd, en zie hem dan weer van een
afstand. Ik voel hoe ik mij laat beheersen door mijn eigen angsten en mijn grip
op de werkelijkheid verlies.
Als in het laatste deel
van ‘Melancholie I’ het perspectief verschuift naar de schrijver Vidme, ga ik
voelen hoe universeel deze ervaring van eindeloze herhalingen is. Zij is niet
voorbehouden aan een geesteszieke schilder of dementerende vrouw. Wij zijn
allen onderhevig aan een eindeloze gang van gedachten die nauwelijks stopgezet
kan worden.
Nu ik beide boeken uit
heb, heb ik heimwee naar de cadans, en moet ineens denken aan het Canto
Ostinato van Simeon ten Holt, waar ik ook bij tijd en wijle naar kan verlangen.
Ik voel een lichte aarzeling de lezer op te dringen met mijn eigen associatie
met deze muziek, want wie ben ik? Maar toch. Het Canto Ostinato is een niet
vaststaand muziekstuk dat opgebouwd is in secties, waarvan de uitvoerenden zelf
mogen bepalen hoe lang ze aangehouden worden. Binnen die secties wordt
eindeloos herhaald. Bij de overgang van de ene sectie naar de volgende ervaar
je minieme verschuivingen. Het is exact hoe ik deze twee romans heb ondergaan.
Ik las daarna dat zijn werk ook vergeleken werd met de composities van Philip
Glass, een minimalist net als Simeon ten Holt. De lezer put uit zijn eigen
ervaringen en associaties.
De essentie van deze
werken is voor mij dat ik mij bewust word van mijn eigen gedachtepatronen, hoe
mijn eigen gedachten in beslag worden genomen door kleine bezigheden die mijn
aandacht opeisen, angsten die zich mengen met de bezigheden, herinneringen die
worden opgeroepen door diezelfde bezigheden. Fosse boort de diepere laag in de
mens aan en legt die bloot, laat niet alleen zien, maar ook intens voelen, hoe
wij als eenzame eilandjes tussen andere mensen drijven, verlangend naar
wezenlijk contact met de ander, bang om onszelf te verliezen in waanzin of
vergetelheid.
Titel: Melancholie I /
Melancholie II
Auteur: Jon Fosse
Vertaling: Edith Koenders
en Adriaan van der Hoeven
Pagina's: 320 / 136
ISBN: 9789492068217 /
9789492068361
Uitgeverij Oevers
Verschenen: oktober 2018 /
april 2020
Wat een mooie recensie over twee intrigerende boeken!
BeantwoordenVerwijderen