Recensie
door Marjon Nooij
Uitgeverij
De Arbeiderspers
Prikklokken en stinkende, fokking eindeloze dagen
De
liefde trok Joseph Ponthus (1978) naar Bretagne, nadat hij in het
noorden van Frankrijk een literatuurstudie had doorlopen en als
sociaal werker in Parijse achterstandswijken verstandelijk beperkten
begeleidde. In zijn arbeidsveld lag het werk niet voor het oprapen
aan de Franse Noord-Westkust en via het uitzendbureau ging aan het
werk in de vis- en vleesverwerkingsindustrie. Zijn dagelijkse ervaringen
documenteerde hij in een dagboek, dat hij bewerkte tot zijn
experimentele debuutroman À la ligne, waarmee hij
meteen de Grand
Prix RTL-Lire 2019 won en
als vierde auteur de prestigieuze
Le
Prix Régine Deforges in
de wacht wist te slepen. De Franse lezer sloot Ponthus met zit debuut
direct in het hart.
Het
werk aan de lopende band is voor hem zuiver een middel om zijn brood
te verdienen, hij wist waar hij aan begon, maar het lijkt verdacht
veel op een vorm van
'moderne
slavernij'. Zijn
volharding haalt Ponthus uit de terugkerende gedachte aan de
klassieke parabel Kathedraal
van de vrome Paul Claudel (1868-1955), waarin duidelijk wordt gemaakt
dat het glas ook halfvol kan zijn.
Eentonigheid,
afstomping, het ritme van de werkdag en -nacht, de voortdurend
repetitieve handelingen in een stinkende fabriek vol slachtafval en
altijd werken zonder dat hij daglicht ziet, worden met grote urgentie beschreven.
De korte zinnen, verstoken van elke interpunctie, volgen elkaar snel
en doorlopend op als één lange stream
of conciousness. Ponthus
laat zijn tekst als het ware afrollen, waarmee hij de lopende band
symboliseert. Het gaat maar door, omdat de band blijft doorlopen. Het
repetitieve komt tevens tot uiting in het ritme van de tekst: de
vrije verzen, strofen, mantra's, haiku's, alexandrijnen, kwatrijnen.
Zelfs het omkleden aan het begin van de dienst is elke keer hetzelfde
ritueel.
'Ik laat tahoe uitlekken/Als de tahoe is uitgelekt leg ik hem in een kuip/Dek de kuip af zet die ergens in een hoek om voor/Een of ander kant-en-klaargerecht te worden gebruikt/Maar dat is een andere productielijn' [...]Tahoe-uitlekker/Wie 's nachts nog nooit negen uur achter elkaar tahoe/Heeft laten uitlekken zal er nooit iets van snappen/Pech gehad/Ik ouwe lul weet wat het is en jij niet/Het is niets om trots op te zijn/Geen minachting voor de niet-arbeiders/De minachting/Ik denk aan het meesterwerk van Godard probeer me/De filmmuziek van George Delerue te herinneren/'Le thème de Camille' zou hier denk ik heel goed passen/Maar het lukt me niet/Silenzio […]De uren verstrijken of verstrijken niet ik ben de weg kwijt/Ik verkeer in een vreemde extatische staat tussen waken en/Slapen zo'n beetje als wanneer je in slaap valt en je gedachten/Al naargelang het werk van het onbewuste alle kanten opvliegen/Maar ik droom niet/Ik val niet in slaap/Ik ben aan het werkIk laat tofoe uitlekken/Ik herhaal die woorden/Als een mantra […]'
Buiten
de voortdurend herhalende handelingen gedurende de negen uur die hij op zijn
werk is, raakt ook zijn privéleven noodgedwongen in de bepaalde
cadans van werken, eten, slapen, werken. Door de nachtdiensten zit
hij voor zijn gevoel geheel en al gevangen in zijn werk.
'Kortom/Het is zeven uur 's ochtends/De zon is op/Ik moet gaan slapen/Ik weet niet wat ik moet drinken/Een kopje koffie of een glaasje rode wijn'
Ponthus
observeert, geeft een zeer realistische, zintuiglijke beschrijving
van het geestdodende bestaan in de fabriek – het perspectief deels
van binnenuit (ik-perspectief), deels van buitenaf, afstandelijk en
minder betrokken (jij-perspectief) – en het werk dat hij aan den
lijve meemaakt. Je voelt de kou, het zware werk. Je ruikt de geur van stront en bloed dat tot in zijn poriën dringt. Zowel fysiek
als mentaal valt het slecht betaalde werk hem zwaar, vooral wanneer
het werk handmatig moet worden gedaan als de machines de geest geven.
Wanneer de voorgaande ploeg het quotum niet heeft gehaald, moet de
volgende er extra hard aan trekken. (Berichten over de dubieuze
arbeidsomstandigheden in de Franse abattoirs hebben het afgelopen
jaar ook in ons land voldoende stof doen opwaaien.) Soms deelt hij de boosheid van zijn collega's, maar meedoen aan de staking mag hij niet
als uitzendkracht, dus houdt hij zich gedeisd vanwege de angst om aan
het einde van de dag ineens geen werk meer te hebben.
Toch
is zijn boek geen aanklacht, hij zet juist verschillende werelden
tegenover elkaar: beroepsdeformatie (het zijn geen dode dieren, maar
zware, onhandige dingen) en oorlogsgeweld (aan de lopende band
moorden zonder erbij na te denken); het bewustzijn uitschakelen uit
zelfbehoud. Doordat hij het werk gaat begrijpen, wordt zijn boek
juist een eerbetoon aan de arbeiders. Wat zijn moreel op peil houdt
is de liefde voor zijn vrouw, hun puppy PokPok, zijn kracht, het
leven en de solidariteit tussen hem en zijn collega's. Paradoxaal is
dat hij tot de ontdekking komt dat hij door het geestdodende werk
mentaal tot rust is gekomen en 'zijn fokking angstaanvallen' zijn
verdwenen.
De
Franstalige titel À
la ligne
betekent niet alleen 'aan de lopende band', maar duidt ook op de
opmaak van de tekst die volledig 'aan de kantlijn' is geschreven.
Als
motto heeft hij gekozen voor een uitspraak van Apollinaire. 'Het
is ongelooflijk wat je niet allemaal kunt verdragen', waarmee
hij al aangeeft dat hij het afzien en oprekken van zijn grenzen heeft
ingezet als thema.
Om
niet te verzanden in afstomping, is het zijn redding dat hij zijn
klassiekers kent en daaraan kan denken. Hij maakt gebruik van name
dropping,
citeert onder andere Zola (De
mijn, de
eerste vakbond) en Apollinaire (die ook gebruik maakte van de
perspectiefverschuivingen tussen 'ik' en 'jij', en met zijn gedicht
Zone een
half-surrealistisch beeld schetst van de rafelranden van een
gemeenschap.) Hij 'zingt luidkeels overstemd door het lawaai van de machines' de liedjes van Charles Trenet en in gedachten converseert hij met
Proust, Baudelaire, Hugo, Beckett, Marx. Tijdens het werk heeft hij
alle tijd om over de literatuur na te denken en ontstaat het plan om
alles op te schrijven, waarbij het tempo van het werk het ritme maakt
van zijn tekst. Ondanks de ferme taal die hij gebruikt, leest het
boek als poëzie in proza, lieflijke taal, en krijgt de fabriek zo nu en dan zelfs iets
poëtisch.
'Welke poëzie valt er te ontdekken in de lopende band het razende tempo en het geestdodende werk/In machines die het nooit goed doen of veel te snel gaan/In die eindeloze nacht waar het vale licht van de tl-buizen weerkaatst op de witte tegeltjes van de muren het roestvrij staal van de werktafels de transportbanden de viesbruine vloer/In de dode dieren die je de hele nacht door loopt te duwen tot aan het krieken van de dag/Geen vogel komt ooit door een verborgen kier naar binnen vliegen'
Door
gebruik te maken van humor, bijtend sarcasme en zelfspot is dit
erudiete, uiterst originele debuut zeker geen sombere leesbeleving.
De volharding en de eerlijkheid geven het zelfs een ontroerende
toets. De ritmische, hallucinante, puntige en poëtische teksten
heeft Floor Borsboom fantastisch omgezet in het Nederlands. Van
Ponthus zal er helaas geen tweede roman meer verschijnen, daar hij op 23
februari 2021 aan de gevolgen van kanker is overleden.
Titel:
Aan de lopende band. Aantekeningen uit de fabriek
Auteur:
Joseph Ponthus
Vertaling:
Floor Borsboom
Pagina's:
264
ISBN:
9789029540636
Uitgeverij
De Arbeiderspers
Verschenen:
juli 2020
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Laat gerust een reactie achter.
Dat wordt zeer op prijs gesteld en we willen graag weten wat je ervan vindt.