dinsdag 25 augustus 2020

Wim Daniëls - Quarantaine

Recensie door Roosje
Uitgeverij Thomas Rap


De komma en het uitroepteken aka Het meisje en de dokter

Het verhaal van deze corona-roman, het eerste dat ik dat van het grote thema corona en in tijden van corona gelezen heb, is een klein beetje dunnetjes en dat leidt een beetje af van de inhoud. In dit geval is de inhoud mooier dan het cadeaupapiertje.
Karel Vielligers, een gynaecoloog, en Julia - krijgt Julia nu een achternaam of niet? Ik heb het boekje in een ruk uitgelezen en heb geen aantekeningen gemaakt - voor een excessieve lezer is het soms heel fijn gewoon in het wilde weg te lezen zonder pen en papier maar dan zie je dat je het toch op je brood krijgt -. Maar goed dan, nieuwe poging: Karel met en Julia zonder achternaam ontmoeten elkaar op een Franse camping in de Dordogne. Het is vroeg in het voorjaar of eigenlijk laat in de winter van 2020. Corona bestaat maar vooral ver weg; in Europa maakt men zich nog niet veel zorgen.

Karel en Julia werken beiden aan hun proefschrift. Daar is die camping in de Dordogne van een Nederlandse eigenaar beroemd of berucht om: veel Nederlandse promovendi, die pogen rust te vinden voor het schrijven van hun magnum opus. Karel is gynaecoloog en heeft onderzoek gedaan naar de kunstmatige baarmoeder; hij heeft zijn boek eigenlijk al af. De puntjes moeten nog even op de i, zijn stellingen verzonnen, een laatste blik geworpen, en klaar is kees. Zijn promotie in mei staat al gepland. Aanvankelijk denk je als lezer met Julia mee: een kunstmatige baarmoeder, is dat nou niet erg klinisch en kil? Maar later krijg je de achtergrond van Karels ‘kindje’ te horen. - Ik ben lang niet zo’n grappige en intellectuele woordspeler als Wim Daniëls, maar het is mijn stukje dus ik doe gewoon waar ik zin in heb; it’s my party and I cry if I want to of woorden van gelijke strekking; geloof me of niet: ik schreef aanvankelijk to met dubbel o: too -.
Terug naar de kunstmatige baarmoeder: het is een en al liefde en medeleven, die Karel tot die klinische baarmoeder gedreven hebben. Je moet het Julia nageven: Karel is een lieve man - komt dat omdat hij gynaecoloog is of ondanks dat? Ik heb me altijd afgevraagd wat een man ertoe brengt om alsmaar op die plek naar vrouwen te willen kijken, no offence!

Julia is neerlandica. Zij schrijft een proefschrift over het leesteken in het Nederlands en met name de komma, maar ook het uitroepteken vindt een prominente plek. Zij is lang niet zo ver met haar onderzoek en haar schrijven als Karel. En Daniëls schrijft het niet maar tussen de regels door lees je: het schrijven van een dissertatie is in de alfawetenschappen een stuk lastiger dan in de bètawetenschappen.
Julia is met name geïntrigeerd door het gebruik van de komma. En ik ga instantly mee. De komma zal de meeste mensen een worst zijn. Hij verdwijnt ook een beetje - ik weid nu op eigen initiatief uit -. Hij, de komma, staat allang niet meer tussen twee persoonsvormen, of voor een voegwoord, anders dan ‘en’ en ‘want’. Ik denk zelf dat dat is onder invloed van het Engels. In die taal gebruik je heel weinig komma’s en is het gebruik van een komma voor ‘and’ heel chique - hoe heet dat ook al weer: de Oxford-komma; ja, inderdaad, zo heet hij. Zie ook Paulien Cornelisse! -
Een komma is in beide talen wel nodig tussen de elementen van opsommingen en bij een bijstelling: Karel, de gynaecoloog, en Julia, de neerlandica,…… Ik laat me meeslepen. Vergeet dit, tenzij je het interessant vindt. En de komma is nodig om het ritme van de zin te begeleiden.

Julia vertelt met smaak over het belang van de komma voor bijzinnen: bijvoorbeeld in juridische teksten met betrekking tot een erfenis. Er is een wereld van verschil tussen de volgende zinnen:
‘“Mijn vermogen dat in aandelen zit vermaak ik aan mij zoon Harm.”’(2020: 21) En “Mijn vermogen, dat in aandelen zit vermaak ik aan mijn zoon Harm.” (die zin geeft Daniëls natuurlijk niet; hij is veel minder een schooljuf dan ik). Snappie?
Ik herinner me dat ik in mijn opleiding te maken kreeg met dit verschil tussen beperkende (zonder komma) bijzinnen en uitbreidende (mét). Dat heeft een tijdje geduurd voor dat bij me inzonk. Ik vraag me af of een argeloze lezer zonder die specifieke taalkundige kennis de portee goed begrijpt. Maar ik bewonder Daniëls over de wijze waarop hij dit kleine maar belangrijke kommaatje te berde brengt. En dat hij via Julia ook nog eventjes de historische context van dat kommaatje onderzoekt - de historische informatie had van mij uitgebreider mogen zijn!-

En dan het uitroepteken, dat heel literair via Tsjechov binnen komt zeilen. Karel had in het begin meteen aan diens De dame met het hondje gedacht toen hij Julia - die natuurlijk niet voor niets Julia heet, besef ik ineens! - bij zijn aankomst op het bungalowpark met een hond had zien spelen. Hij was direct voor haar gevallen. Na haar verhaal over het uitroepteken voelt Karel zich ineens dat uitroepteken die hij altijd onder stoelen en banken had gestoken; ineens steekt hij zijn licht niet meer onder de korenmaat. Hij doet ertoe en hij is verliefd! Met een uitroepteken natuurlijk!
Julia vertelt Karel het verhaal over het uitroepteken van Goesev van Tsjechov - dat doen mensen in tijden van epidemieën: Canterbury Tales van Chaucer of de Decamerone van Boccaccio: elkaar verhalen vertellen in tijden van quarantaine; om elkaar een hart onder de riem te steken, om elkaar te troosten, om elkaar een uitweg uit te verschaffen voor doodsangst -.
Ze lezen elkaar verhalen voor en veel gedichten. Want wat blijkt: eerst wordt Julia ziek, vermoedelijk corona en dan ook Karel, vermoedelijk ook corona. Zij zorgen voor elkaar. Karel was al als een blok voor haar gevallen en zij doet dat omgekeerd ook voor hem. Er is wel een moeilijkheid, Julia is namelijk niet vrijgezel, zij heeft al een paar jaar een vriendin. Karel is zo vrij als een vogeltje maar ook zo blue als een 'a kitten on a row’ - eigenlijk is ‘helpless as a kitten on a row’ uit het liedje Misty dat onder andere door Ella Fitzgerald onsterfelijk is gemaakt; een lievelingsnummer maar dat doet in het geheel niet ter zake -.
Misschien heeft Julia een verborgen agenda; in het laatste stukje van de roman kun je lezen hoe het afloopt en dat ga ik niet verklappen natuurlijk.
Net als Karel in zijn proefschrift ben ik me al te bewust van de komma en of ik ze wel of niet juist gebruik, terwijl dat niemand zal opvallen behalve Wim Daniëls en zijn alter ego Julia.

Uiterlijk lijkt het verhaal over een onmogelijk stel - geen Romeo en Julia maar Karel en Julia - dat voor elkaar valt in tijden van corona, van onbekendheid met een nieuwe virusziekte, van lockdown, quarantaine, angst voor de ziekte, angst voor de dood, hoe kom je thuis als je ziek bent. Maar het gaat misschien nog meer over het belang van taal, taalgrapjes vanzelfsprekend - het ene misschien wat grappiger dan het andere; de hond heet ‘Doute’ (Frans voor ‘twijfel’) maar als Nederlander versta je ‘Doet’ (hij doet, een hond ‘doet’ gewoon altijd; die denkt niet na) - en over beschouwingen over taal. En daar is Daniëls een meester in.
Deze korte roman - een heerlijkheid tussen alle kleppers; een boek dat je met één diepe ademteug kunt uitlezen - zit boordevol taal in allerlei vormen en is een heerlijkheid. In een roman overvallen je grapjes je meer dan wanneer je weet dat het stukje gaat over taal of een bepaald taalverschijnsel; zie ook Paulien Cornelisse, die net als Wim Daniëls een fenomeen is van grote klasse - ik vermoed dat ik hier weer erg contamineer, maar kniesoor, het is mijn feestje -.
Vandaar dat mijn enthousiasme over dit kleine boekje onevenredig groot is.

Een van de beroemdste zinnen uit de Nederlandse letterkunde ga ik hier citeren in het kielzog van Julia en Daniëls, met een verkeerd kommagebruik, en dat is me nog nooit opgevallen, of ik dacht: nou ja, vroeger gebruikte men gewoon meer komma’s.

‘’Behalve den man, die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond, heb ik nooit een wonderlijker kerel gekend dan den uitvreter’’, Nescio, De Uitvreter, 1915, eerste zin. Voor de mensen die het Amsterdam van 1915 niet zo goed kennen: de Sarphatistraat was in geen enkel opzicht een mooie straat. Net zomin als de Dapperstraat uit het gedicht van Bloem dat is / was. Maar daar gaat het natuurlijk nu net om: dat het een verschrikkelijke straat is en dat je daar toch zo gelukkig kunt zijn. Bloem komt trouwens ook nog efkes langswippen in liefdes- en koortsdromen.

En nu maar eens bedenken welke komma het betreft in bovenstaand citaat en waarom Nescio dat zo gedaan heeft.

Auteur

W.Th.M.G. (Wim) Daniëls (Aarle-Rixtel, 11 oktober 1954) is een Nederlandse schrijver, taalkundige, cabaretier en spreker en werkte enkele jaren als leraar Nederlands en Duits in het middelbaar onderwijs. Vervolgens was hij vijf jaar als tekstwetenschapper verbonden aan de Open Universiteit.

Sinds 1994 is hij fulltime schrijver en taaladviseur. Hij geeft ook lezingen en voordrachten, en staat in het theater met cabaretvoorstellingen en theatercolleges.

Samen met Kasper Boon maakte hij in 1999 het bordspel Het grote taalspel. 
(Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Wim_Dani%C3%ABls)

Titel: Quarantaine
Auteur: Wim Daniëls
Pagina's: 188
ISBN: 9789400406773
Uitgeverij Thomas Rap
Verschenen: juni 2020

maandag 24 augustus 2020

Jean-Christophe Rufin – Compostela - Voetreis naar het einde van de wereld

Recensie door Tea van Lierop
De Bezige Bij


Literaire, humoristische en eerlijke beschouwing van een pelgrimage

Wie de Camino (pelgrimsroute naar Santiago de Compostela, in het Frans wordt Compostela met één l gespeld ) nog nooit gelopen heeft krijgt in het boek van Jean-Christophe Rufin de kans een voorproefje te nemen van alles wat er zoal op je pad kan komen. In aantrekkelijk proza, wat kan hij fantastisch schrijven, roemt en relativeert hij de heldendaden van hen die de tocht liepen. Interessant voor een leek zijn de weetjes over de regels, maar veel boeiender zijn de gedachten die opkomen tijdens zijn tocht en de bijzondere ontmoetingen. Lees het boek als een reisgids en geniet van Rufins vaak filosofische overpeinzingen.

In niet al te lange hoofdstukken wordt de lezer meegenomen vanaf de voorbereidingen tot en met de periode waarin de hele tocht dreigt weg te zakken, maar uiteindelijk toch een blijvend document oplevert in de vorm van dit boek. De herinneringen kwamen uit het hoofd op papier, tijdens de reis maakte de auteur geen aantekeningen. De belevenissen kwamen met hun bijbehorende gedachten spontaan uit de schuilplaatsen zodat wij het geluk hebben deelgenoot te worden van dit prachtige reisverslag.

Tijdens de reis draagt de wandelaar een stempelkaart,  credencial, bij zich, eenmaal aangekomen in Compostela kan op het gemeentehuis de felbegeerde compostela, oorkonde, verkregen worden. Er wordt gecontroleerd of het vereiste aantal kilometers (minimaal 100 km) is gelopen. Alle pelgrimgangers hebben hetzelfde eindpunt, maar het vertrekpunt is voor iedereen anders. Rufin vertrok in Hendaye en liep vervolgens 775 km over de Camina del Norte om zijn doel te bereiken. Er zijn ook mensen die veel meer lopen, sommigen lopen alleen, anderen in groepjes of af en toe in een groepje. Er zijn ook wandelaars die de tocht in etappes lopen. De auteur liep grotendeels alleen en sliep in zijn tentje of in een pension langs de route.

In een van de hoofdstukken looft Rufin zijn eenzaamheid

‘Ik kon heel goed met mijn eenzaamheid leven. Ze leek me zelfs noodzakelijk om te wennen aan mijn kersverse zwerversbestaan en aan de onthechting die de Camino van me eiste. Als ik koppels of groepjes zag, had ik de indruk dat het hun aan iets ontbrak om het pelgrimsleven naar behoren te kennen. Zoals het je tijdens een taalcursus niet zal lukken een vreemde taal te leren zolang je door landgenoten omringd bent, vond ik dat je je onmogelijk echt aan de bedevaart kon aanpassen als je niet tot het uiterste de stilte onderging, de mijmering en de door niets of niemand afgeremde, totale overgave aan het vuil.’

De persoonlijke hygiëne, het gebrek aan comfort bij slecht weer (de prachtige groene dalen op de route zijn zo groen vanwege hun regelmatige regenbui) en de stommiteit de verkeerde schoenen te dragen zijn een paar van de ongemakken waarmee hij uitstekend weet te dealen. De beschrijvingen van deze wat minder rooskleurige belevenissen maken het verhaal geloofwaardig en menselijk. Ook biecht hij eerlijk op dat hij een metro nam om een uitermate onaantrekkelijk traject te omzeilen. Dat is natuurlijk ook een deel van de Camino, stedelijk gebied waar je de herrie hoort van langsrazende auto’s en meer asfalt ziet dan je lief is.

Wat heerlijk om vervolgens de stad te verlaten en de prachtigste oude routes te lopen. In het ‘oeroude Asturië’ komen de spirituele verhalen los en weet Rufin werkelijk schitterende beelden op te roepen die doen watertanden.

‘Terwijl Compostela het wereldlijke doel van mijn reis was, vormde Oviedo het religieuze hoogtepunt van de tocht. Ik mocht van geluk spreken dat ik, net op het ogenblik waarop mijn motivatie begon af te nemen, doordrongen werd van de spirituele dimensie van de Camino. Vanaf Asturië begon ik systematisch de heiligdommen op mijn pad te verkennen.’

Mysterieus is het idee dat onder de christelijke gedenkplaatsen zich restanten bevinden van eerdere heiligdommen, volgens de auteur hoef je daarvoor geen opgravingen te doen, de wandelaar voelt die oudheden tijdens het lopen. Heiligdommen, die geesten moesten afschrikken, werden later vervangen door christelijke kerken die de gelovigen de angst voor de dood deed overwinnen.

Hoe groot is het contrast met Compostela, het einddoel. Ook al beantwoorden de basiliek en het tegenoverliggende Obradoiroplein aan de hooggespannen verwachtingen, de stad zelf schijnt te lijden aan een ‘hoogst besmettelijke ziekte, […] de souvenirwinkel’, daarmee geeft de auteur zijn ongezouten mening over deze ziekte die de echte bedevaartganger een totaal ontheemd en eenzaam gevoel geeft.

Lezen in Frankrijk van Margot Dijkgraaf bracht me op het spoor van een aantal auteurs waarvan ik nog niets las. Rufin is een van hen, dit citaat uit het boek van Margot Dijkgraaf spreekt boekdelen

'De pelgrimstocht is ‘tiranniek en totalitair’ en laat de overwegingen van het waarom in het niets verdwijnen. En dat is nu juist zo heilzaam, suggereert Rufin. Hij was ambassadeur, in zijn gloriedagen had hij een villa met vijftien man personeel. Dankzij zijn literaire werk was hij doorgedrongen tot de hoogste tempel van Frankrijk, de Académie Française. Als ‘onsterfelijke’ is hij met trompetgeschal bejubeld, onder de koepel van een van Frankrijks meest prestigieuze instituties. Wat is het dan heerlijk om weer eens ‘niemand’ te zijn! Iemand die gewoon ergens achter een boom moet hurken om zijn behoefte te doen. En wat is het fijn om ‘dat hele kostuum van verantwoordelijkheden, successen en mislukkingen’ eens van je af te laten glijden, toch nog even ‘iemand anders’ te kunnen zijn, ook al is je leven eigenlijk al helemaal gevormd.'

 De auteur

Jean-Christophe Rufin, geboren op 28 juni 1952 in Bourges (Cher), is een Franse arts, diplomaat en schrijver. Van 2002 tot 2006 was hij de voorzitter van de Franse humanitaire organisatie Action contre la Faim. Hij was de Franse ambassadeur in Senegal en Gambia van 2007 tot 2010. Hij werd in 2008 gekozen tot lid van de Académie française. (bron)

Titel: – Compostela  Voetreis naar het einde van de wereld
Auteur: Jean-Christophe Rufin
Vertaling: Katelijne de Vuyst
Uitgever: De Bezige Bij
ISBN: 9789085425748
Pag.: 239
Genre: Reisverslag
Verschenen: 2014

vrijdag 21 augustus 2020

Robert Seethaler - Het veld

Recensie door Roosje
Uitgeverij De Bezige Bij


Het Paulstadter Dodenboek

‘Het veld mocht dan voor het vee niet deugen, voor de doden was het nog goed genoeg.’ (2019: 8.
Ahhh, dat brengt boer Karl Jonas in herinnering (ib.: 150-160), die zijn slechte akkers verkocht om er Paulstadt op te laten bouwen.

Een eenzame man mijmert op het veld, de dodenakker: ‘Het is namelijk zo dat hij ervan overtuigd was dat hij de doden hoorde praten.’ (ib.: 9). Hij kon ze misschien niet echt verstaan of hij kon van hun gemompel niets zinvols maken. ‘Hij dacht dat de mens misschien pas voorgoed kon oordelen over zijn leven als hij zijn sterven achter de rug had.’ (ib.: 10).

‘[…] als jongeman wilde hij de tijd verdrijven, later wilde hij hem stilzetten, en nu hij oud was, wilde hij niets liever dan hem terugwinnen. […] Hij was namelijk van mening dat alleen op deze manier, met de rug naar de wereld, in alle rust en zonder enige afleiding, een gedachte ten einde te denken was.’ (ib.: 11/12)

Maar lukt het hem ook, deze eenzatige Harry Stevens? Een gedachten ten einde te denken, de doden te verstaan en uit hun lessen te leren? En kunnen ervaringen misschien zijn eigen sterfelijkheid verlichten (denk aan de lessen voor de stervenden in Het Tibetaans Dodenboek, een - oorspronkelijk Tibetaans boeddhistisch - cultboek voor de hippies uit de vorige eeuw).

Circa dertig Paulstadters van vroeger en ‘nu’ vertellen ons - en Harry Stevens misschien - hun verhaal; het verhaal van hun leven, soms van hun sterven en van dood en hoe ze die hebben ervaren. Prachtige stukjes van menselijk karakter van levensfilosofieën, met een paar lijnen geschetst, bijna als een karikatuur, maar fijnzinniger, menselijker, ontroerender, wranger. Een staaltje van tekenkunst!
Ik heb het idee dat de vrouwen - mannen en vrouwen zijn ongeveer gelijkelijk verdeeld - met meer compassie en sympathie geschilderd worden dan de mannen. Zo heb ik het tenminste ervaren.
Mijn hart gaat uit naar bijvoorbeeld Hanna Heim, die zich als doden wel haar eerste woorden aan haar - toekomstige - man herinnert maar niet haar laatste. Vol liefde denkt ze aan hem terug. ‘Heb ik je gezegd dat je het raam weer dicht moest doen? Heb ik het over morgen gehad? Heb ik tegen je gezegd dat ik van je houd? Weet je dat nog?’ (ib.: 18).

Maar ook de aan kanker overleden Susan Tessler, die in het hospice (sanatorium, schrijft vertaler Liesbeth van Nes) een innige vriendschap beleeft met Henriette (geen achternaam, die wilde ze niet zeggen evenmin als haar leeftijd).

Pastoor Hoberg steelt eveneens mijn hart. Op een heel eigenzinnige en voor velen waarschijnlijk onacceptabele wijze komt hij tot een mystiek godsgeloof. Wanneer hij zijn god niet meer kan vinden, steekt hij uit pure wanhoop zijn kerk in brand.

Ik lees de verschillende karaktertekeningen in dit boek en dan bekruipt me het gevoel alsof ik een korte-verhalenboek aan het lezen ben: bij ieder nieuw hoofdstuk en bij elk nieuw verhaal moet ik me opnieuw oriënteren op het verhaal, het personage, het tijdsverloop, de structuur van het verhaal. In zekere zin heb ik vaak problemen met het begin van een nieuw boek. Ik moet me goed concentreren op wat er gebeurt, wie de personages zijn, hoe het tijdsverloop is, hoe de structuur. Soms heb ik last van overconcentratie en dan gebeurt er hetzelfde als wanneer ik niet geconcentreerd ben. Dat vind ik lastig in deze roman: de korte stukken en het steeds weer opnieuw ‘inlezen’. Wat ik ook moeilijk vind: wat is de samenhang in deze roman - anders dan dat alle personages afkomstig zijn of gewoond hebben in Paulstadt en een relatie tot elkaar hebben (gehad). Wat is de bedoeling van de auteur of van het hoofdpersonage Harry Stevens, de Beobachter?

Aanvankelijk kwamen de verschillende hoofdstukken in mijn hoofd niet tot een groter geheel. Het is een puzzel om deze roman tot een geheel te brengen. Hoofdpersoon Harry Stevens is de enige die nog leeft bij aanvang van deze roman. Hij luistert naar wat de doden op het veld, op de dodenakker te zeggen hebben. Hij luistert ingespannen maar slaagt er niet helemaal in hen te horen en hun verhalen samenhangend te laten worden. Die doden lijken nog wel heel veel op de levenden.
Eerst meende ik er een memento mori in te zien maar dat klopt toch niet, daarvoor zijn er te weinig ‘lessen’ en moralistische uitspraken. Eerder is het de bezwering door Harry Stevens van de dood. Hij stelt zich het leven na de dood bijna precies zo voor als voor de dood. Met deze voorstelling, met de voorstelling an sich, neemt hij de angst voor de dood weg; bezweert hij de dood.
Een mens is niet in staat een voorstelling te maken van de dood en het hiernamaals; daarom lijkt het leven van de doden op die van de levenden. Zelfs Dantes Goddelijke Komedie is feitelijk een afschildering van het aardse leven. Het menselijk voorstellingsvermogen schiet te kort. Het besef van het falend voorstellingsvermogen zal zeker bijdragen tot angst voor de dood.
Maar net zo beangstigend is het idee dat er na de dood niets meer is. Geen hiernamaals, geen bewustzijn.

Harry heeft waarschijnlijk niet alle doden zelf gekend, wel een paar. Hij kijkt naar de grafzerken. En fantaseert. Het zijn allen Paulstadters, dus in die zin vormen zij een gemeenschap, eentje die de tijd overschrijft.

Eenzaamheid is, naast angst voor en bezwering van de dood, ook thema van dit boek. In de eerste plaats is Harry Stevens eenzaam; hij zoekt op de dodenakker het gezelschap van de doden. Ook de doden zelf, in hun bewustzijn van de dood, zijn eenzaam, maar als levenden waren zij dat veelal ook. Bernard Silbermann wordt als dode nog in de steek gelaten door zijn Camille. Zij gaat verhuizen, weg met een ander en kan hem, zijn graf, niet meer bezoeken. Hanna Heim was heel gelukkig met haar man; Heide Friedland met haar 67 minnaars ook, Gerda Baehr hield van haar dikke lover. De zeer oud geworden Annelie Lorber sterft rustig en in het reine met alles: ‘‘Eerst was ik mens, nu ben ik wereld.’’ (p. 187). Het getal 67 voor bij Susan Tessler, Susan zegt over Henriette: ze was 67 dagen mijn vriendin. Ik denk niet dat het precieze getal van betekenis is maar wel dat het getal hetzelfde is. Dat smeedt een band tussen losse verhalen.
Pastoor Hoberg is ook een personage dat verbinding en verbanden schept. Dat is uit hoofde van zijn functie ook wel logisch. De pastoor brengt verband aan tussen de individuele verhalen. Het zalige is dat hij totaal verteerd wordt door zijn godsdienstwaan. Wanneer hij vervallen is tot eenzaamheid omdat hij zijn god niet meer kan vinden, verliest hij zijn reden om te leven. Hij is een van mijn lievelingspersonages.

Het lijkt erop dat de vrouwen grosso modo gelukkiger waren en beslist vaak interessanter, dan de mannen.

Wat Harry Stevens drijft en wat het boek tot een eenheid maakt is naar mijn idee de bezwering van de dood. Harry stelt zich voor hoe het is om dood te zijn. Het voorstellingsvermogen schiet tekort. Niemand weet hoe het is om dood te zijn. Het besef dat je bewustzijn weg is en dat jij weg bent, opgelost in de grond, in het grote niets, is ondraaglijk. Daarom stelt Harry voor dat de doden hun bewustzijn behouden en op deze wijze bezweert hij zijn angst voor de eigen dood.

De tragedie, het verdriet, het gemis, de waan, de eenzaamheid, de boosheid, de wanhoop worden in dit boek uitgebreid ten toon gespreid. Humor is een manier om al zware kwesties verteerbaar te maken. Tragi-komisch heet dat dan.

De auteur probeert niet werkelijk de mensen te verbinden tot een gemeenschap. Al gebeurt dat door de verhalen van hen te vertellen automatisch. De personages staan in principe op zichzelf, zoals iedere zerk op zich staat en zo ervaart Harry Stevens zichzelf. Ieder mens is eenzaam in zijn diepste ziel. Hij wordt alleen geboren en sterft ook alleen. Toch putten mensen troost aan elkanders aanwezigheid, al is het vaak niet meer dan een drenkeling die zich vastklampt aan een stuk drijfhout.

Het laatste hoofdstuk is natuurlijk voor Harry Stevens: ‘Als levende nadenken over de dood. Als dode over het leven praten [...] Twee zaken die niets van elkaar begrijpen. Vermoedens zijn er wel. En herinneringen. Ze kunnen allebei bedrieglijk zijn.’ (ib.: 233)
Wat wordt hier nu mee bedoeld? - ik wil het nu niet over de gebruikte taal hebben; die vind ik eigenlijk niet zo fraai -. Stevens was degene die nadacht over de doden en de dood toen hij nog leefde. In het laatste hoofdstuk ligt hij tussen de anderen op dezelfde dodenakker. Dan is hij dus dood. Maar er lijkt geen werkelijke connectie te zijn tussen levenden en doden.
Op de een of andere wijze zie ik hier ook een pleidooi in voor het schrijven van fictie; dus misschien ook de verantwoording van Seethaler voor zijn roman Het veld. In fictie kan en mag namelijk alles. In fictie kun je dus ook onbekende gebieden verkennen door middel van je voorstellingsvermogen. Of kun je tot de conclusie komen dat je voorstellingsvermogen tekortschiet.

‘De jaren vergingen, ik werd oud en stierf. Bij mijn begrafenis bloeide de vlier en er waren verbazingwekkend veel mensen. Regnier was er niet bij. Hij kwam niet omdat hij me voor was gegaan en dat heb ik hem nooit vergeven.
Staat mijn bank er nog? En de berk?’ (ib.: 238)

Titel: Het veld
Auteur: Robert Seethaler
Vertaler: Liesbeth van Nes
Pagina's: 238
ISBN: 9789403158709
Uitgeverij De Bezige Bij
Verschenen: (oorspronkelijk 2018), 2019
Uitgever: De Bezige Bij

woensdag 19 augustus 2020

Albert Cossery - De luiaards in de vruchtbare vallei

Recensie door Marjon Nooij
Uitgeverij Jurgen Maas


Het indolente leven van een slapend gezin

Na het lovend ontvangen Grote dieven, kleine dieven heeft Uitgeverij Jurgen Maas hier een vervolg aan gegeven door ook De luiaards in de vruchtbare vallei in een wederom vloeiende vertaling van Mirjam de Veth uit te brengen. Zoals in de meeste van Cossery's boeken, speelt ook deze droefgeestige, soms hilarische, roman zich af in Egypte, Caïro.

Vader Hafiz brengt zijn dagen het liefst zoveel mogelijk slapend door. Zijn zoons Rafiek en Galaal - hij slaapt al zeven jaar - , en de inwonende oom Mustafa zijn tevens behept met deze gave en in principe zijn ze alleen bereid om wakker te worden voor de maaltijden. Ze leven allen op het ritme van de slaap alsof het een verheven kunst is en nemen het met de hygiëne niet zo nauw. De enige vrouw die toegang heeft tot de woning van dit herengezin is de jonge Hoda, die zorg draagt voor het huishouden en zich zo stil mogelijk tussen de slapenden door laveert. Ze heeft inmiddels door ervaring geleerd hoe ze de grijpgrage handen van de heren het beste kan ontwijken. De gruwel om vrouwen toe te laten - stel je voor dat ze hen vermoeit met de wens om actiever te worden -, heeft er voor gezorgd dat een van de zoons zijn huwelijk heeft afgeblazen en er alles aan wil doen om ook het voorgenomen huwelijk van zijn vader te voorkomen.

Niets lijkt belangrijker dan slapen, de louterende staat van inactiviteit en afwezigheid van een wakker bewustzijn. De wereld buitenshuis houdt hen niet bezig, omdat ze eigenlijk niet weten wat daar gaande is. Het ascetisch opgaan in deze lethargie van lanterfanten, luieren en lummelen - waardoor er ook sprake is van onthouding van seksuele activiteiten, is door de auteur flink gechargeerd - een bekend fenomeen in zijn werk -, zodat dit droeve verhaal ook een lichte toets krijgt. Spoortjes van sarcasme zitten verweven tussen de hilarische, maar trieste passages, zoals wanneer Siraag de bewaker van een fabriek - die maar niet wordt afgebouwd - aanspreekt.

"Ben je hier allang?' 'Een paar maanden', zei de man. 'Maar ik zal niet lang meer blijven. Het is zwaar werk. Ik moet de hele tijd die stenen en die hopen oud ijzer bewaken. Er zijn bandieten die hier alles komen stelen. En ik ben er verantwoordelijk voor. Snap je?' 'Het is heel belangrijk werk', zei Siraag. 'Ontzettend belangrijk', zei de man. 'En ik moet het alleen doen. Je zou minstens veertig man moeten hebben om alles hier te bewaken.'

De jongste telg, Siraag, is de meest 'actieve' van het stel. Bij tijd en wijle gaat hij de straat op, hoewel hem dat bovenmatig vermoeit. Hij beseft dat zijn slapende bestaan hem eenzaamheid heeft gebracht, een gevoel van ontevredenheid en iets willen betekenen. Zo nu en dan bezoekt hij de oude pindaverkoper. Het is heel treffend zoals de auteur het personage van Siraag heeft uitgewerkt. Wanneer hij op straat is en ziet dat een ander wel ergens mee bezig kan zijn, bekruipt hem het gevoel van het er alleen voor staan. Hij wil ontsnappen aan het beeld van die andere jongen, maar ook aan het lege bestaan van zijn slapende familie.

'Siraag had horen zeggen dat de mensen werkten, maar dat waren alleen maar verhaaltjes die verteld werden. Hij kon het niet echt geloven. Zelf had hij nog nooit iemand zien werken. [...] Toch was het een langgekoesterd verlangen van hem om eens een van die mensen te zien die met hun handen werkten en die getekend waren door afmattend zwaar werk.'

Hij romantiseert het idee van hard werken en heeft zijn zinnen gezet op een fabriek in de buurt. Zijn familie echter verklaart hem voor gek en ze draaien zich op hun andere zij en slapen verder. Hafiz is in goeden doen, dus hoeven ze niet te werken voor hun onderhoud en zich geen zorgen te maken om een slapend bestaan te leiden. Siraag bedenkt een plannetje om wat geld te verdienen, zodat hij zijn eigen plan kan trekken.

Albert Cossery (1913 - 2008) is geboren in Egypte, maar na de Tweede Wereldoorlog vestigde hij zich in Frankrijk, waar hij tot zijn overlijden heeft gewoond in een kamer van Hotel La Louisiane in de Rue de la Seine, Saint-Germain-des-Prés, een wijk in het arrondissement Parijs, waar na de oorlog veel culturele evenementen plaatsvonden en een verzamelpunt was van veel kunstenaars. Cossery heeft hier veel contacten met andere auteurs gehad. In 1948 bracht hij Les Fainéants dans la vallée fertile uit, een van de acht boeken die hij in zestig jaar heeft geschreven, vaak maar een paar zinnen per week. Ledigheid was ook hem niet vreemd en hij heeft dan ook niet meer gewerkt sinds hij zijn hotelkamer betrok. Wel is bekend dat hij zich uitstekend vermaakte in het bruisende nachtleven. De laatste jaren van zijn leven is hij zijn spraakvermogen verloren in verband met inactieve stembanden door keelkanker. Het meest actieve dat hij tot kort voor zijn dood is blijven doen, is zijn dagelijkse bezoeken aan zijn stamkroegjes.

Volharden in slapen en luiheid is absoluut het overkoepelende thema waar Cossery graag over schreef. Cossery's pen is helder en licht, hij beschrijft het leven in de woning van Hafiz, maar ook het leven daarbuiten met trefzekere bewoordingen en bedient zich graag van galgenhumor, maar weet ook te ontroeren. De naïviteit van de arme Hoda, die helemaal opgaat in Siraag, de tomeloze wens van Siraag om iets te kunnen betekenen, te gaan werken zoals anderen en de primitieve omstandigheden in het leven van de jongen die hij ontmoet en... die hij stiekem wel bewondert. De verhaallijnen van de andere personages zijn magnifiek met elkaar verweven en elk van hen heeft zijn eigen droom en problematiek.

In het uitgebreide nawoord van Mirjam de Veth wordt er veel verduidelijkende aandacht besteed aan de auteur, zijn leven, gewoonten, eigenaardigheden, principes en manier van denken. Hij was wars van bureaucratie en het bewind, maar een groot liefhebber van stekelig sarcasme en galgenhumor.

'[...] school is volgens Cossery alleen goed om te leren lezen; vanaf dat moment heb je toegang tot alle boeken en daarin vind je alles wat je nodig hebt in het leven.'

Wederom is deze 'Cossery' weer een juweeltje. Een beklijvend verhaal met diepgang en veel meer te ontdekken dan in eerste instantie misschien lijkt.
Het wachten is nu op het verschijnen van de volgende vertaling van deze meesterlijke verteller.

Titel: De luiaards in de vruchtbare vallei
Auteur: Albert Cossery
Vertaling: Mirjam de Veth
Pagina's: 238
ISBN: 9789491921735
Uitgeverij Jurgen Maas
Verschenen: juni 2020

maandag 17 augustus 2020

Samuel Butler – De weg van alle vlees

Recensie door Tea van Lierop
Uitgeverij Van Oorschot
Schwob  

Er zijn twee categorieën mensen in deze wereld: zij die zondigen en zij tegen wie gezondigd wordt; als een mens tot een van beide moet behoren, kan dat maar beter de eerste zijn.
Een rebelse jongen, die Ernest

Samuel Butler beweerde dat de Odyssee door een vrouw geschreven zou zijn, dit staat in Wittgensteins minnares van David Markson en dit was de aanleiding om De weg van alle vlees te lezen. Erg betrouwbaar is de eenzame ik-verteller uit Wittgensteins minnares niet, maar toch de moeite waard het even na te kijken.

Naspeuring levert het volgende op:

'Samuel Butler publiceerde in 1897 The Authoress of the Odyssee, waarin hij het standpunt verdedigde dat dit werk door een Siciliaanse zou zijn geschreven.' (bron)

Wie was deze auteur en wat is er te vertellen over zijn werk? Samuel Butler was een Britse schrijver (1835-1902) met belangstelling voor de klassieke Oudheid, de muziek van Georg Friedrich Händel, de schilderkunst en het werk van Charles Darwin. Op zijn vierentwintigste vertrok hij naar Nieuw-Zeeland, waar hij vijf jaar een kudde schapen beheerde. Terug in Engeland begon hij met het schrijven van de artikelen die ten grondslag liggen aan zijn bekendste boek, Erewhon. Erewhon een anagram van 'nowhere', het is een satirisch utopia. In Erehwon wordt ziekte als misdaad beschouwd, godsdienst is er een financieel systeem van bankiers, scholing bestaat er uit de onderdrukking van originaliteit. Met profetisch inzicht verbannen de Erewhoniërs alle machines uit hun republiek, omdat ze bang zijn dat die zullen evolueren en de meesters worden van hun makers. Dit boek is niet vertaald. (Wikipedia)

Wel vertaald is De weg van alle vlees, dat postuum uitgegeven werd in 1903. De titel verwijst naar sterven en is hoogstwaarschijnlijk afkomstig uit de bijbel. De hele roman staat vol Bijbelcitaten, waarvan in de voetnoten de oorsprong is te lezen. Edward Overton heeft de rol als verteller van het verhaal over Ernest Pontifex, als peetvader van Ernest is hij ingewijd in de familie Pontifex en kan desgewenst sturend optreden wanneer zijn petekind van het juiste pad dreigt te geraken. De roman kan gezien worden als een bildungsroman waarin Butler zijn ideeën over erfelijkheid, religie, filosofie, opvoeding en vrije wil kwijt kan. Voordat Ernest ten tonele verschijnt is het boek al een flink eind op weg, eerst wordt de voorgeschiedenis uit de doeken gedaan. Ernest ouders spelen een belangrijke rol, vooral vader Theobald heeft grote invloed op Ernest, hij is een tirannieke man die zijn zoon volledig overheerst en is bovendien erg gierig. Ernest weet zich uiteindelijk los te weken, dit proces is uitermate boeiend beschreven. Christine, de moeder, is ook niet onvoorwaardelijk liefdevol

'Wat Ernest betreft werden de vermoedens die al door haar hoofd hadden gespeeld versterkt, maar ze achtte het raadzamer de zaak verder te laten rusten. Ze verkeerde nu in een heel sterke positie. Officieel was Ernests zuiverheid onomstotelijk bewezen, maar tegelijk had hij zich zo ontvankelijk getoond, dat ze in staat was twee strijdige indrukken van hem in één enkel beeld samen te voegen, en hem als een Jozef en een Don Juan ineen te beschouwen. Dat was wat ze zich altijd al had gewenst, maar nu haar ijdelheid was bevredigd door het bezit van zo’n zoon, was daarmee de kous af; de zoon zelf was van geen belang.'

Behalve de ontwikkeling van Ernest is er ook aandacht voor het sociale leven in het victoriaanse Engeland. Hoe er gezocht wordt naar de juiste huwelijkspartner is een genot om te lezen door de manier waarop de auteur een onverbloemde blik werpt op de berekening die achter iedere handeling  op dat gebied schuilt. Zijn ironische stijl maken dit soort passages behoorlijk smeuïg en geeft het boek de nodige ‘lichtheid’ mee die als tegenwicht kan dienen voor de vele Bijbelcitaten.

'Zijn verloving en zijn weigering ervan te worden ontslagen deden Theobald meteen in zijn eigen achting stijgen. Hoe saai hij ook was, hij bezat een niet geringe dosis stille zelfgenoegzaamheid. Hij bewonderde zichzelf om zijn academische aanzien, zijn zuivere levenswandel (had hij maar een beter humeur gehad, dan was hij zo onschuldig als een vers ei geweest, heb ik wel eens over hem gezegd) en zijn onberispelijke integriteit in geldzaken.'

Het is bekend dat Butler veel autobiografische elementen gebruikt heeft in z’n roman, dat was ook de reden dat het boek niet tijdens zijn leven uitgegeven mocht worden. Familieleden zouden zich herkend kunnen hebben. Vooral het personage Alethea Pontifex, tante en meter van Ernest, spreekt tot de verbeelding, wie stond model voor haar? Waarschijnlijk is het een mix van diverse vrouwen rondom de auteur. Deze lieve tante wist in contact te blijven met Ernest, ook toen hij eenzaam en verlaten naar kostschool gestuurd werd. Ze was niet onbemiddeld en wendde die middelen op haar manier aan. Pikant detail is dat de verteller sinds zijn prille jeugd verliefd op haar was.

Met de nodige humor worden de lotgevallen van Ernest een voor een blootgelegd, hierbij komt hij in aanraking met volk van allerlei allooi waarmee het boek een mooi tijdbeeld krijgt. Het victoriaanse juk wordt afgeworpen en hieruit blijkt de kracht van Ernest, hij groeide op in een geharnast gezin en wist zich te bevrijden op zijn manier. Het boek is ondanks dramatische gebeurtenissen helemaal niet donker van toon, er is optimisme, realisme en reflectie.  

Titel: De weg van alle vlees
Auteur: Samuel Butler
ISBN: 9789028241947
Uitgever: van Oorschot
Vertaling: Nele Ysebaert
Pag.: 486
Genre: fictie
Verschenen: deze editie 2013