Recensie door Dietske Geerlings
Uitgeverij De Bezige Bij
Opgang door een leven vol insijpeling en rotting
Wat houdt de
nieuwe roman van Stefan Hertmans, De
opgang, bij elkaar, behalve de prachtige omslag waarop een raam met open
luiken staat afgebeeld, enigszins verscholen achter een blauweregen? Zowel zon
als schaduw maken deel uit van de afbeelding, en wie gedacht had dat hij wel
even door het raam naar binnen kon kijken om iets op te vangen van wat zich
binnenskamers afspeelt, komt bedrogen uit, omdat niet alleen het hekwerk van
het balkon, de brede raamlijsten en het fragiele gordijn het zicht naar binnen
belemmeren, maar ook het perspectief waarvoor gekozen is, want je kijkt wat van
onderen op tegen het raam. Evenzo vergaat het de lezer die op zoek is naar de
kern van dit complexe werk, maar geloof mij, ook al is het maar de vraag of de
lezer kan doordringen tot die kern, de zoektocht is het meer dan waard.
De opgang houdt het midden tussen geschiedenis en
verbeelding. Aanleiding voor het schrijven van de roman was dat Hertmans in het
werk Zoon van een foute Vlaming van
de historicus Adriaan Verhulst zijn eigen naam tegenkwam als nieuwe bewoner van
het huis in een straatje genaamd Drongenhof, een deel van het Gentse Patershol.
Pas op dat moment drong tot hem door dat hij twintig jaar had gewoond in het
voormalige huis van een Vlaamse SS’er, namelijk Willem Verhulst, vader van
bovengenoemde historicus. In De opgang
reconstrueert hij de geschiedenis van het huis, maar vooral ook de geschiedenis
van Willem, zijn tweede vrouw Mientje en hun drie kinderen.
Willem Verhulst
is een wat grillige persoon, aan één oog blind, die als kind regelmatig
overhoopligt met zijn Franstalige leeftijdsgenoten. Hij groeit uit tot een wat
anarchistische figuur, die zich steeds weer door nieuwe ideeën laat
beïnvloeden, romantisch-christelijke, communistische, maar uiteindelijk toch
die van de nazi’s die Vlaanderen als onderdeel van het grote Germaanse rijk
zien. Verhulst wordt hoofd van de Gentse Radiodistributie, is lid van de
Vlaamse Waffen-SS en is uiteindelijk verantwoordelijk voor het maken van
lijsten van verzetslieden, werkweigeraars, ondergedoken Joden en politieke
tegenstanders. Zijn tweede vrouw Mientje daarentegen is een diepgelovige vrouw
die niets moet weten van de collaboratie van haar man. Thuis moet zijn uniform
uit, ze slaat het gipsen beeld van Hitler stuk en protesteert openlijk tegen
alles wat met zijn ideologieën te maken heeft. Uiteindelijk blijkt het huis het
middelpunt geweest te zijn van een aangrijpend huwelijksdrama.
Toch is de roman
veel meer dan alleen deze geschiedenis, al had ik aanvankelijk wat moeite met
de term ‘roman’, die toch wel degelijk op de voorkant staat. De auteur zelf
speelt namelijk een belangrijke rol in het boek als verteller. Normaalgesproken
is het niet de bedoeling dat je auteur en verteller door elkaar haalt, maar bij
deze roman kun je ze onmogelijk los zien, omdat de verteller samenvalt met
degene die in 1979 het huis in het Drongershof heeft gekocht en daarmee dus ook
zelf deel uitmaakt van de geschiedenis die hij aan het vertellen is. Hij blijft
als verteller niet op de achtergrond, maar is als onderzoeker prominent
aanwezig. Een van de verhaallijnen is zelfs die van hem waarin hij samen met
notaris De Potter het huis doorloopt zonder op dat moment te beseffen dat dit
het huis is geweest van een Vlaamse SS’er.
Paradoxaal genoeg
is het juist deze verhaallijn die ervoor zorgt dat het boek toch een ‘roman’ is
te noemen, omdat deze ‘opgang’ (met De Potter loopt hij van beneden naar boven
door het huis, met uitzondering van de zolderverdieping die hij alleen moet
betreden) voor een symbolische, diepere lading zorgt. Hertmans verwijst in zijn
motto van het eerste deel niet voor niets naar Dante. Het lijkt erop dat de
verteller samen met De Potter de kamers van de hel bewandelt, richting het
hoger gelegen paradijs, al is het nog maar de vraag of hij dit paradijs ooit
zal bereiken. Daarbij is niet alleen de geschiedenis die zich hier heeft
afgespeeld, een hel, maar ook de erbarmelijke staat van het huis zelf.
'We liepen over het nauwe, zonloze koertje naar het achterhuis, dat zich aan de linkerkant bevond. Dat kale bouwsel was er het ergst aan toe. De ramen waren ondoorzichtig door het stof, de muren leken doorweekt, het platte dak stond op instorten. De bitumen dakbanen, door de notaris terre-papier genoemd, een Gents-Franse verbastering van ‘geteerd papier’, waren zo lek als een zeef, de zoldering was aangetast door insijpeling en verrotting, enkele balken waren gebroken en staken door het gips, dat nog vermengd was, zoals men dat vroeger deed, met strengen paardenhaar.’
De mankementen
krijgen vooral een symbolische lading doordat de verhaallijnen ingenieus in
elkaar geweven zijn, want tijdens de ‘opgang’ met De Potter heeft de verteller
weliswaar zelf nog geen vermoeden van het gruwelijke verleden dat zich hier
heeft afgespeeld, maar deze verhaallijn wordt steeds onderbroken door de
geschiedenis van Willem Verhulst en zijn gezin, waardoor de lezer de ruimte
heel anders ervaart dan de nog nietsvermoedende verteller. Het langzaam
doordringen van het nazisme in het huis voelt als ‘insijpeling’ en
‘verrotting’, zoals het huwelijk dat net als het platte dak op instorten staat
en zo lek is als een zeef. Dit laatste niet alleen door het nazisme, maar ook
door Willems relatie met zijn minnares Griet.
Niet alleen de
mankementen krijgen een symbolische lading, ook de prachtige blauweregen, die
niet alleen op de omslag prijkt, maar ook in het verhaal steeds opnieuw
terugkomt. Mientje heeft de plant ooit in de grond gezet, haast als teken van
hoop. Een blauweregen is enorm krachtig, een heuse woekeraar, en daarmee in
deze roman symbool voor Mientjes kracht, die ondanks alles, aan de liefde
blijft vasthouden. Dat deze plant giftig is, moeten we dan misschien maar zien
als een noodzakelijk tegengif tegen alles wat deze liefde probeert aan te tasten.
Er is nog een
andere verhaallijn en dat is die van de reflecterende onderzoeker, die
commentaar levert op het eigen onderzoek, vragen stelt bij verschillende
bronnen, maar ook reflecteert op wie nu eigenlijk Willem Verhulst was. Het is
mooi dat er geen pasklaar antwoord komt. Verhulst komt in allerlei facetten
naar voren. Natuurlijk kun je je afvragen of dat niet iets te veel eer is voor
een forse collaborateur. Toch vind ik dat juist de kracht van de roman. Hoezeer
wij met elkaar ook de collaboratie afkeuren, het is de kunst om de mens die
zich er schuldig aan heeft gemaakt, toch als mens te blijven zien, om niet aan
de verleiding toe te geven mens te laten samenvallen met zijn daden. Hertmans
dwingt de lezer in de opgang door het huis, waarin de geschiedenis rottend en
misselijkmakend naar binnen sijpelt, maar laat juist door de krachtige Mientje
zien hoe je die twee moet loskoppelen, want het is wonderbaarlijk hoe zij het
voor elkaar krijgt de mens in hem lief te hebben en het monster steevast af te
keuren, terwijl ze zelf ondanks alle twijfels en het verdriet overeind blijft.
Ook daarmee stijgt het boek uit boven een willekeurige geschiedenis. Het laat
zien dat het mogelijk is, zelfs binnen de muren van een huis. Dat het niet
eenvoudig is, laten de barsten en de rotting zien. Overigens laat niet alleen
Mientje deze strijd zien, maar ook de kinderen. Zij balanceren voortdurend
tussen afkeuring en poging tot begrip. Niet in de laatste plaats is het ook de
onderzoeker zelf die zijn plaats zoekt, woonachtig geweest in een pand waarin
zoveel onheil is geschied. Ook hij probeert voortdurend een houding aan te
nemen tegenover Verhulst, maar wordt heen en weer geslingerd door tegengestelde
krachten. Als wij de zolderverdieping al als paradijs zouden zien, dan is het
er een waarin geen duidelijke antwoorden zijn. De mens blijkt meer dan een
verzameling feiten en blijkt in wezen ongrijpbaar. Een schrale troost is het te
zien hoe Verhulst uiteindelijk wel in de gevangenis voor zijn daden moet
boeten.
Niet alleen in deze
ingenieuze constructie van verschillende verhaallijnen laat Hertmans zijn
vakmanschap zien, want daarnaast is hij een taalvirtuoos. Hij wisselt diverse
taalregisters af, afhankelijk van de verschillende verhaallijnen en personages:
Vlaams, dialect, Duits, maar ook afwisselend ‘officiële’ taal en een wat
huiselijker variant. Hij baseert zich op dagboekfragmenten van Mientje, maar
ook op gesprekken met nabestaanden en diverse andere bronnen. Wat voor mij
afdoet aan de romanwerkelijkheid, zijn de afbeeldingen die in het boek staan:
foto’s van personen, maar ook van voorwerpen. Hierdoor
verliezen de voorwerpen aan symbolische kracht, omdat ze niets aan de
verbeelding van de lezer overlaten. Die verbeelding is wat mij betreft nu juist
nodig om het boek als roman te ervaren, al zullen er ongetwijfeld ook lezers
zijn bij wie de voorwerpen juist tot de verbeelding spreken.
De kracht van De opgang zit in een combinatie van het
ingenieuze weefsel van de verhaallijnen, de virtuoze stijl en de betekenisvolle
details die de menselijke en monsterlijke misère laten zien van een leven dat
aangetast is door lekkages en rotting. De roman is na Oorlog en terpentijn en De bekeerlinge de derde in de reeks van
‘literaire reconstructies van een geschiedenis’, die Hertmans inmiddels heeft
gepubliceerd. Hij toont zich meester in dit bijzondere genre, dat hij in zijn
eigenzinnigheid – al schrijvend – zelf voor een belangrijk deel heeft
vormgegeven. Ik ben benieuwd of er nog meer gaan volgen, maar met dit vakmanschap
zijn ook andere literaire vormen bij hem in goede handen.
Titel: De opgang
Auteur: Stefan Hertmans
Pagina's: 352
ISBN: 9789403101316
Uitgeverij De Bezige
Bij
Verschenen: oktober
2020
Een ingenieuze recensie. Ik heb er nieuwe inzichten in De opgang door gekregen. Wat de afbeeldingen betreft verschillen we van mening. Bij mij spreken ze inderdaad tot de verbeelding.
BeantwoordenVerwijderenBijzonder nieuwsgierig om ook dit boek te kunnen lezen. Hoort als historische roman tot mijn favoriete genre naast non-fictie... En ik woon op een serieuze steenworp van het Gentse patershol 😊dus daardoor reeds moreel verplicht6
BeantwoordenVerwijderen