vrijdag 7 februari 2025

Ambrose Parry - Een dodelijk gif

 


Medische zaken en moorden in Victoriaans Schotland

Een dodelijk gif (The way of all flesh) van Ambrose Parry is de eerste roman met historische fictie die Uitgeverij Van Maaskant Haun uit heeft gegeven sinds ze eind 2024 een imprint begonnen zijn onder de naam Haun Crime & Mysterie. Dit eerste deel van een serie van zes is nu in het Nederlands vertaald door Gerda Baardman.

Ambrose Parry is het pseudoniem van het Schotse schrijversechtpaar Chris Brookmyre (1968) en Dr. Marisa Haetzman (1968). Brookmyre heeft als auteur al meerdere prijzen gewonnen voor zijn misdaadromans. Zijn vrouw Haetzman is anesthesist met een master in de geschiedenis van de geneeskunde; een discipline waar ze dankbaar gebruik van heeft gemaakt in deze roman.

Marjon Nooij

Het meeslepende verhaal speelt zich af in 1847 in Edinburgh. De jonge student Will Raven is juist in de stad gearriveerd om zich als stagiair te melden bij verloskundig professor Simpson, als hij het ontzielde en verwrongen lichaam vindt van prostituee Evie Lawson. Het verkrampte lichaam lijkt te duiden op het gebruik van gif; ‘alsof de pijn die haar noodlottig was geworden haar nog steeds kwelde en de dood geen verlossing had gebracht.’ Raven is na een korte affaire bevriend met haar gebleven en wil alles op alles zetten om de eventuele dader van het misdrijf te ontmaskeren.

In huize Simpson, waar hij een kamer heeft gekregen, maakt hij kennis met het kittige en leergierige dienstmeisje Sarah Fisher. Ze is zeer geïnteresseerd in de geneeskunde, maar helaas voor haar kregen vrouwen uit minder gegoede kringen destijds maar weinig kansen om hun hart te volgen wanneer ze wilden studeren.

Wanneer Sarah op het schutblad van Ravens boeken de naam ‘Thomas Cunningham’ leest, wordt haar achterdocht gewekt, maar wanneer er in de Old Town meerdere zwangere vrouwen dood worden gevonden, besluit ze toch om haar krachten met hem te bundelen. Tezamen gaan ze het nachtelijke Edinburgh in om te proberen de moorden op te helderen, waarbij ze zelf ook de nodige risico’s lopen. Ze komen hierbij in contact met het obscure personage Madame Anchou die voor grote vraagtekens zal zorgen en een engeltjesmaakster lijkt te zijn.

Een tweede en zeer interessante verhaallijn is de stage van Will Raven, waarin hij kennis maakt met het gebruik van ether. Hij komt ook in de gelegenheid om een chirurg te assisteren en ontdekt de gevaren van het anestheticum. Zonder verdoving operaties uitvoeren was geen sinecure en er worden een aantal behoorlijk wrede situaties beschreven, zoals amputatie zonder verdoving en craniotomie tijdens een stagnerende bevalling, waarbij het hoofd van het kind wordt vermorzeld om daarna de resten ter wereld te brengen.

‘Simpson haalde de fles ether uit zijn tas. Ze hoefde dit tenminste niet bewust mee te maken.
‘Ze zal niet veel nodig hebben,’ zei hij met een blik op Raven.
‘Dat gebruikt mevrouw Williamson niet,’ wierp de vroedvrouw tegen. ‘We zijn van dezelfde kerk en de dominee zegt dat dat verkeerd is.’
Raven keek haar verbijsterd en vol ongeloof aan.
Ze stak hem een traktaatje toe, een pamflet van de hand van een zekere ds. Malachy Grissom.
Raven wierp er een blik op en keek Simpson aan, die zijn blik vermoeid beantwoordde. Hij was deze vorm van verzet kennelijk vaker tegengekomen.
‘De erfzonde,’ zei hij bij wijze van verklaring. ‘Genesis. “Met smart zult gij uw kinderen baren.” Sommige mensen vinden het goddeloos om barenspijn te verdoven.’


Het gebruik van ether staat nog in zijn beginschoenen. ‘Het enige verschil tussen gif en medicijn is de dosis.’ Simpson en twee van zijn collega’s experimenteren avondenlang met diverse ‘inhaleerbare vloeistoffen’, tot ze op de stof chloroform stuiten dat een veel beter middel blijkt dan ether. Saillant detail is dat deze personen daadwerkelijk hebben geleefd en de ontdekkers zijn van deze stof. In de verantwoording worden meerdere personages geduid. Tevens wordt verklaard dat alle medische handelingen in het boek zijn gebaseerd op historische verslagen en casussen uit studieboeken.

Dit sfeervolle plotgedreven verhaal geeft een prachtig beeld van de 19e-eeuwse (medische) mores en het klassenverschil tussen de Old en de New Town, en trekt de lezer in het kielzog van de hoofdpersonages mee door de vochtige en smerige straten van de Schotse stad.

Ondanks enkele verrassende plottwists, lugubere en huiveringwekkende passages zou het verhaal beter getypeerd kunnen worden als een spannende tijdroman, omdat de spanningsboog niet zo gespannen staat als bij een thriller zou moeten.

Gerda Baardman heeft het verhaal meesterlijk vertaald, waarbij ze ervoor heeft gezorgd dat het taalgebruik past in de tijd, zonder dat het gedragen klinkt. De talrijke personages maken dat aandacht tijdens het lezen is vereist. En vergeet vooral niet de verduidelijkende verantwoording te lezen.

--

Eerder verschenen op Tzum


Titel: Een dodelijk gif
Auteur: Ambrose Parry
Vertaling: Gerda Baardman
Pagina's: 396

ISBN: 9789083200224
Uitgeverij Van Maaskant Haum
Imprint: Haun Crime & Mysterie
Verschenen: november 2024

zaterdag 1 februari 2025

Jacoba van Velde - Een blad in de wind




'Ik heb het gevoel in een leugen te leven'

De route die ze volgt, gaat als vanzelf. Ze is weer terug, dezelfde stad, hetzelfde hotel en een kamer die identiek is aan de kamer van toen. Voor hoelang? Helena Berger weet het nog niet. Ze is zo moe en haar angsten tarten haar. Eerst slapen, maar de eeuwige nachtmerries laten haar ook deze keer niet met rust.
Ze vraagt zich af hoe het zover is gekomen dat ze zo eenzaam is geworden. De herinneringen dringen zich aan haar op, steeds weer nieuwe.

'Ik moet bij het begin beginnen. Maar waar is het begin? Mijn begin, bedoel ik. [...] Naar de hel met mijn begin. Een oneindigheid achter me, een oneindigheid voor me en ik spreek over mijn begin, alsof het erop aankomt waar het begint. Op een paar belangrijke details na is het begin en het einde toch altijd hetzelfde. Het einde...'

Ze wil zich de gebeurtenissen weer herinneren, eindelijk te weten komen wie ze is, waarom ze haar angsten moest leren kennen. De angst die haar steeds vergezelde en, keer op keer, haar levensvreugde teniet heeft gedaan. Het leven heeft haar niet geboden wat ze ervan verwachtte.
Hier, aan het begin van de twintigste eeuw, begint het verhaal van Helena - maar voor een groot deel ook dat van Jacoba zelf. Ze besluit al haar herinneringen op te schrijven en de plaatsen te bezoeken die destijds een vorm van indruk op haar hebben gemaakt.

Helena woont bij haar tante Anne, ze is nog klein en vraagt zich af waar mama is. Op school verzint ze verhalen en vertelt dat haar vader in China is. Dan krijgt ze van haar tante te horen dat haar vader is vertrokken toen ze nog heel klein was en in Canada om het leven is gekomen. Haar moeder is niet lang daarna ook gestorven.
In de zomermaanden logeert ze bij oom Edward - die dominee is - en tante Marie. Ze is bijzonder gesteld op haar oom, die haar vaak mee uit wandelen neemt naar het strand.

Helaas wordt ze flink teleurgesteld door tante Anne, die op haar beurt ook de kous op de kop krijgt.
Wanneer Madame d'Albert haar ziet dansen in het naaiatelier van tante Anne, ziet ze talent in Helena. Ze mag lessen gaan volgen op de balletschool van madame en krijgt in de ochtend de kans om het kleuterklasje les te geven. Ze geniet met volle teugen, hoewel haar angstdromen haar maar blijven kwellen.
Op de middelbare school wil het niet vlotten door haar honger naar lezen en dansen. Haar tante wil graag dat ze in het naaiatelier komt werken, maar Madame d'Albert beveelt haar aan bij Maître Pierre die in Parijs een van de beste balletscholen heeft.

In Parijs ontmoet ze de homoseksuele Maurice Dubreuil. Hij is onder de indruk van haar en haar danskwaliteiten. Hij vraagt haar zijn danspartner te worden en samen op tournee te gaan. Ze reizen langs verschillende steden en landen, en hebben veel succes.

'Soms scheen het Helena toe dat dit leven dat ze leidde maar een spel was, niet werkelijk haar leven, dat haar werkelijke leven morgen zou beginnen, misschien overmorgen...dan kon ze lang in de verte staren naar het visioen dat ze als kind had gehad: een beroemde danseres die alles overschaduwde wat tot nu toe geweest was...dat zou haar werkelijke leven zijn. Maar in die tijd was ze tamelijk gelukkig. Ze meende een eeuwigheid voor zich te hebben en ook meende ze dat de ervaringen die ze opdeed toch wel belangrijk zouden zijn voor later.'

Ondertussen wordt haar liefdesleven op de proef gesteld, raakt ze meerdere keren teleurgesteld en kiest ze voor een abortus.
Haar angsten behoren niet meer alleen aan de nacht toe en paniekaanvallen belemmeren haar om nog langer op te treden. Ze besluit om naar Nederland te reizen om tot zichzelf te komen bij haar oom en tante. Tijdens de strandwandelingen neemt ze Edward in vertrouwen, maar op andere momenten lijkt ze zichzelf niet in de hand te hebben en verliest ze het vertrouwen in zichzelf.

Jacoba van Velde, in Parijs met haar broer 
Op het strand ontmoet ze Jacques - een beeldhouwer - en valt als een blok voor hem. Samen met hem vertrekt ze weer naar Parijs. De innemende man, 'met zijn brutale levenslust', laat echter al snel zijn ware aard zien. Hij laat haar geen moment met rust, sleept haar overal mee naartoe, drinkt teveel en wordt agressief. Helena vlucht uitgeput en moedeloos naar Nederland.

Wanneer oom Edward overlijdt en haar beide tantes verhuizen, is Helena op zichzelf aangewezen. Angst blijft aanwezig, maar ze besluit niet meer af te wachten, reist naar Parijs, waar ze haar levensverhaal schrijft.

Dit doorlopende verhaal is geschreven vanuit twee perspectieven die elkaar steeds afwisselen.
De auteur schrijft in de ik-vorm op momenten dat ze over het heden schrijft en haar overdenkingen heeft over het verloop van Helena's leven. Hierdoor kan ze dieper onder haar huid en in haar ziel kruipen.
De jeugd van Helena wordt beschreven in de zij-vorm. Hiermee lijkt ze meer afstand te willen scheppen, zichzelf te observeren en daardoor meer vrijheid te voelen om over zichzelf te schrijven. 

Weemoed straalt van dit glasheldere verhaal af, triestheid en melancholie. Het grijpt je bij de lurven. Het verdriet om haar angsten, nachtmerries, het steeds maken van de verkeerde keuzes en de hartverscheurende eenzaamheid komen schrijnend naar voren. Een blad in de wind en steeds ergens heen geblazen. Het had zo mooi kunnen zijn...

Het schurende, rauwe verhaal beklijft en maakt diepe indruk. Fantastisch dat Uitgeverij Oevers dit klassieke werk opnieuw heeft uitgegeven. Ik heb alwéér een juweeltje gelezen en daar kan ik niets anders van maken!
Welke uitgeverij gunt De grote zaal ook een nieuwe ronde!!!


Jacoba van Velde (1903-1985) schreef haar debuut 'De grote zaal' in 1953, waar ze meteen grote bekendheid mee vergaarde. Het boek werd al binnen een jaar vertaald in dertien talen. In 1961 schreef ze Een blad in de wind. Dit zal haar laatste werk blijven. Ze hield zich ook bezig met de vertaling van het werk van onder andere Samuel Becket.

Titel: Een blad in de wind
Auteur: Jacoba van Velde
Pagina's: 160
ISBN: 9789492068064
Uitgeverij Oevers
Verschenen: oktober 2016

donderdag 19 december 2024

Christopher Isherwood - Een man alleen



De tragiek vol verlangens en herinneringen van de man die achterblijft

De naam van de Anglo-Amerikaanse romanschrijver Christopher Isherwood (1904-1986) zal bij velen een bel doen rinkelen vanwege zijn roman Goodbye to Berlin uit 1939 en de film Cabaret uit 1972. Bij Uitgeverij kleine Uil is dit jaar de moderne klassieker Een man alleen verschenen in hun Regenboogreeks. Oorspronkelijk verscheen de roman in 1964. Het werk werd positief ontvangen en in 2015 door The Guardian uitgeroepen tot een van de 100 beste romans. Modeontwerper Tom Ford regisseerde in 2009 de verfilming met Colin Firth en Julianne Moore in de hoofdrol.

In de jaren dertig maakte Isherwood deel uit van de Auden Group; een groep Britse en Ierse schrijvers en dichters. In 1940 emigreerde hij naar de VS (Californië) en met het verschijnen van A single man is hij openlijk naar buiten getreden als homoseksueel auteur. Een dappere actie, aangezien homoseksualiteit destijds immers nog steeds illegaal was in Californië. Pas op 16 juni 2008 besliste het Californische hooggerechtshof dat het homohuwelijk voortaan legaal was, waarna er in november van datzelfde jaar alweer een verbod op kwam. In het Verenigd Koninkrijk werd homoseksualiteit pas in 1980 volledig legaal, hoewel Engeland en Wales dit ‘al’ in 1967 legaliseerden. Waarschijnlijk werd het openhartige verhaal in de VS de zestiger jaren wel als veel schokkender ervaren, omdat homoseksualiteit toen nog onder een deken lag. Van de roman wordt gezegd dat de strubbelingen in de relatie van Isherwood met zijn dertig jaar jongere partner Don Bachardy model gestaan zouden kunnen hebben. In de roman onderzoekt Isherwood wat vriendschap, boosheid, eenzaamheid, verdriet en rouw behelzen.

Marjon Nooij

De plot van de roman – die één dag behelst uit het leven van George Falconer, een professor literatuur – speelt zich af in Zuid-Californië. Het is 1962, het conflict van de Cuba-crisis en een dreigende atoomoorlog zijn net beslecht. George is een Engelse expat van eind vijftig die colleges geeft aan de universiteit in Los Angeles waar Isherwood zelf ook als docent aan verbonden is geweest. George worstelt met zijn gevoelens van rouw na de plotselinge dood van zijn partner Jim. 

Tijdens het literatuurcollege bespreekt George de roman After many a summer van Aldous Huxley, de auteur met wie Isherwood bevriend was en die hij op een voetstuk plaatste. Isherwood voert deze roman klaarblijkelijk op om de hindoeïstische filosofie van onthechting – die hij sinds 1939 met Huxley deelde –, de ruimhartigheid met betrekking tot homoseksualiteit en diens visie op de angst van de samenleving voor buitenstaanders en minderheden in zijn eigen roman te implementeren. Ook Georges collegezaal is door Isherwood gevuld met personen uit diverse minderheden. 

George voelt zich wat humeurig tijdens het college en beseft dat hij de man moet zijn ‘die ze een etiket hebben opgeplakt waaraan ze hem zullen herkennen’ en in zijn openbare leven ‘zet hij zijn psychologische masker op dat deze rol van hem vraagt.’ Hij levert een innerlijke strijd met zichzelf en overziet de betrekkelijkheid en oppervlakkigheid van onderlinge relaties, waarbij hij steeds weg droomt in zijn gedachtestroom. Hij reflecteert en observeert met scherpe blik, waarbij hij veel details opmerkt, maar hij is daarentegen ambigue in zijn denken en spreken; hij rouwt, maar met dezelfde vaart ontkent hij het voor zichzelf.

Na één van zijn college raakt hij in gesprek met student Kenny, die hem behoorlijk intrigeert, waarna hij op bezoek gaat bij Doris die stervende is. Ze is een eerdere vriendin van Jim, en George heeft niet veel sympathie voor haar. Eigenlijk is het meer een diepgewortelde woede; hij ziet haar als ‘vijand de vrouw, die Jim voor zichzelf opeiste.’ Zijn sarcasme en hatelijkheid zijn uiterst invoelbaar beschreven.

‘En zou je haar niet tweemaal zo afschuwelijk vinden, Jim, als je haar nu zou kunnen zien? Zou je niet rillen van afgrijzen als je dan bedenkt dat haar lichaam, dat je streelde en gulzig kuste en dat je met je opgewonden vlees binnendrong, misschien toen al met de kiemen van deze verrotting was besmet? [...] Ik weet iets, Jim. Ik weet het zeker. Jij zou absoluut weigeren haar hier te komen opzoeken. Je zou jezelf er niet toe kunnen brengen.’


Als de rust van de avond over hem heen valt, slaan de eenzaamheid en treurnis hem in het gezicht en zoekt hij uitvluchten en vertier. Zijn grote verdriet is dat hij niet meer in de gelegenheid is gesteld om afscheid van zijn partner te nemen, omdat diens familie niets wist van hun verhouding. We zien een man die worstelt met zijn gevoelens, veel in de sportschool is te vinden en zeer tevreden is met zijn lichaam. 

Later, bij zijn expatvriendin Charlotte, kan hij zijn emoties uitten en zetten ze het samen op een drinken. Haar aanmoediging om zijn heterogevoelens naar boven te halen, loopt voor haar uit op een deceptie. Kenny ontmoet hij later op de avond weer in zijn favoriete homobar. De student geeft toe dat hij daar heeft zitten wachten, omdat hij vermoedde dat George daar ook zijn opwachting zou maken. Hier begint de roman te broeien. Kenny nodigt George uit om in zee te zwemmen, waarna ze bij George thuis belanden. De overdadige hoeveelheid drank van die dag breekt George op. Kenny laat een briefje bij zijn laveloze docent achter en vertrekt. 

Het verhaal wordt voornamelijk geschetst vanuit het perspectief van George. Bijzonder en bevreemdend anders van toon dan het tussenliggende verhaal, zijn de passages in vogelperspectief aan het begin en het einde van het boek, waarin op hallucinerende wijze wordt beschreven hoe bij George ‘s morgens het bewustzijn dissociatief op gang komt en het bewuste zich op het einde van de dag draait naar het onbewuste, hoe het lichaam en lichaamsfuncties daar op reageren en hij zich overgeeft aan het lot. De lezer kijkt dan als het ware van bovenaf naar de protagonist door de bril van een andere vertelinstantie. Het is tussen deze twee fasen – momenten waarop George zich niet bewust is van de figuurlijke camera die boven hem hangt –  dat zijn verhaal zich ontwikkelt. 

‘Wakker worden begint met ‘ben’ en ‘nu’ zeggen. Dat wat ontwaakt is, ligt dan een poosje naar boven, naar het plafond te staren, ook naar beneden, in zijn binnenste, totdat het het ‘ik’ herkent en daaruit ‘ik ben, ik ben nu’ heeft afgeleid. Dan komt ‘hier’ en dat stelt tenminste negatief gerust. Want ‘hier’ is waar het verwacht had zich vanochtend te bevinden; wat men ‘thuis’ noemt.’


De scherpomlijnde karakterschetsen getuigen van een groot psychologisch inzicht. Isherwood weet glashelder de fantasieën, gevoelens en gedachten van zijn hoofdpersonage te beschrijven, waarbij hij regelmatig grappig uit de hoek komt. George wil zijn pijn en verdriet het liefst negeren, maar is tegenover zichzelf wel contemplatief. Hij zoekt verbinding met anderen, hoewel hij er niet voor terugschrikt om ruzie te maken met zijn buren. Hij vertelt bijna niemand dat hij rouwt en houdt het verdriet liever voor zichzelf dan het wereldkundig te maken.

Omdat de originele vertaling uit 1982 van de hand van James Brockway wat gedateerd was, is ervoor gekozen deze te moderniseren. Minke Sikkema en Coen Peppelenbos hebben de hertaling voor hun rekening genomen. Woord- en zinsconstructie zijn aangepast en het n-woord is vervangen door het neutralere ‘zwarte’. Het resultaat is een frisse en vloeiend leesbare roman. Doeke Sijens verzorgde het informatieve nawoord waarin hij verhelderend ingaat op het leven en werk van Isherwood en op deze roman.

Een man alleen is een intieme en ingetogen roman over allesomvattende en claustrofobische eenzaamheid; ontroerend zonder klef romantisch of sentimenteel te worden en zonder homo-erotische passages; die mag de lezer er zelf bij denken. 

--

Eerder verschenen op Tzum


Titel: Een man alleen
Auteur: Christopher Isherwood
Vertaling: James Brockway
Hertaling: Minke Sikkema en Coen Peppelenbos
Pagina’s: 160
ISBN: 9789493323056
Uitgeverij kleine Uil
Verschenen: december 2023

Josephine Johnson - Nu in november

 


Wonderschone klassieker met nog altijd urgente thema’s

Josephine Johnson (Missouri, 1910-1990) kreeg in 1935 als jongste auteur ooit de Pullitzerprijs voor fictie voor haar debuutroman Nu in November die verscheen in 1934, toen ze pas 24 jaar oud was. Later won ze nog driemaal de O. Henry Awards voor Alexander to the Park (1942), The Glass Pigeon (1943) en Night Flight (1944). Ze groeide op op een boerderij wat ongetwijfeld de inspiratiebron was voor deze roman.

De dertiger jaren in het Amerikaanse Midwesten werden geteisterd door de Dust Bowl, die grote schade veroorzaakte aan landbouw en milieu; met name in 1934 en 1936 toen er uitzonderlijk lange perioden waren van extreme droogte. Door langdurige intensieve landbouw, monocultuur en te diep ploegen, was de natuurlijke grasbegroeiing verdwenen, zodat de grond die het vocht vast moest houden, loskwam en uitdroogde. Oogsten mislukten en harde wind veroorzaakte stofstormen, waarbij het fijnstof zelfs Chicago, Boston en New York bereikte. Ook John Steinbeck schreef over dit fenomeen in De Druiven der Gramschap.

Marjon Nooij

In Nu in november – in vertaling van Lette Vos – verhuist het gezin Haldmarne in de crisisjaren van de vorige eeuw met drie jonge dochters van de drukke stad naar een oud-familiehuis-met-landbouwgrond op het platteland. Het verhaal begint bijna als een ode aan de natuur met wonderschone zintuiglijke beschrijvingen. Vader Arnold – ‘niet in de wieg gelegd om boer te worden’ – wil zijn droom verwezenlijken. In de winter is het huis maar met moeite warm te krijgen, maar de weelde van trompetbloemen, bloeiende fruitbomen, rode klimop, kikkervisjes en rivierkreeften maken het tot een eldorado voor de dochters. Al vrij snel voelen ze echter aan dat in die wereld grilligheid de enige constante is.

‘We verruilden een wereld die in de knoop zat, in de war was en zichzelf overschreeuwde voor een omgeving die even hard was en mensen net zo goed kon dwarsbomen of verjagen, maar waar je ten minste iets voor terugkreeg.’


De toekomst zou veelbelovend moeten zijn, maar de druk van de hypotheek is reden voor bezorgdheid. In ruil voor kost en inwoning krijgt Arnold hulp van de mannenkracht van Grant; aanwinst voor de meisjes die verder weinig sociale contacten hebben. Moeder boogt zich op haar vertrouwen en geloof, hoewel ze niet frequent genoeg in de kerk komt en er daardoor uit wordt gezet. Het harde, onzekere boerenleven drukt zwaar op het gezin en de omstandigheden zijn hun dan ook niet altijd gunstig gezind.

Een uitzonderlijke en maandenlang aanhoudende droogte zorgt ervoor dat de oogst mislukt en de voorraden opraken. Alleen de pompoenen bij de buren doen het goed. De beschrijving van de bijna totale verwoesting en de verdroogde natuur doet haast surrealistisch aan. De alles verzengende hitte is fnuikend voor het het broze boerenbestaan en de intense troosteloosheid houdt gelijke tred met de oplopende spanningen binnen het gezin. De boeren verzetten zich vruchteloos tegen de belastingen en prijsverhogingen.

Een zwarte familie die de schulden niet meer kan betalen, wordt rücksichtslos uit hun huis gezet. De vooringenomen huisbaas betwijfelt of ze wel geschikt zijn voor het boerenleven. ‘Ze weten niet hoe ze het onderste uit de kan moeten halen op een boerderij. […] Zwarten zijn geen goeie huurders, […] een witte man had het wel gered.’ Grant vroeg ‘of hij soms dacht dat er geen regen op hun land valt omdat ze zwart zijn, maar daar grijnsde hij alleen om. […] waar zijn inlevingsvermogen hoort te zitten gaapt een gat.’

‘In juli was de helft van de mais verdroogd, en het wapperde in het veld als crêpepapier. Het grasland schroeide volledig weg. Toen ik een keer struikelde in het bos stoof de as van dorre bladeren als een stofwolk op. De koeien droogden uit en gaven geen melk meer. De prijzen gingen weer omhoog, hoorden we, maar pa kreeg minder dan eerst, aangezien bijna alle boeren ze wegdeden. De kreken waren inmiddels droge rivierbeddingen [...]’


Het perspectief ligt bij Marget, de middelste van de zussen, die terugkijkt op de tragiek van een loodzwaar jaar dat meer impact heeft gehad dan de tien jaar die daaraan vooraf zijn gegaan. De lezer leest het verhaal vanuit haar perceptie, waardoor de psychologische beschrijvingen van de andere gezinsleden alleen vanuit Marget’s optiek worden ervaren.

Kerrin, de ongrijpbare oudste dochter, lijkt het boerenleven, maar moeilijk te accepteren en heeft weinig aandeel in de werkzaamheden. Ze is nogal raadselachtig en heeft een koppig en wispelturig karakter, zodat ze regelmatig in aanvaring komt met de anderen. Naarmate het verhaal vordert worden haar stemmingswisselingen frequenter en maakt ze niet altijd handige keuzes, waardoor haar aandeel om de financiën van het gezin te spekken op het spel wordt gezet.

Bijna elk hoofdstuk begint met een tijdsbepaling en weersomstandigheid; dingen die belangrijk zijn in het boerenleven. Thematisch onderzoekt Johnson in deze roman onderwerpen als geloof, gender, klassenverschil, rassenongelijkheid en wie geld heeft, heeft de macht; tijdloze thema’s, waarbij de aandacht voor de gevolgen van de klimaatverandering zeker zo urgent is en ons omineus boven het hoofd hangt.

Door Johnsons wonderschone schrijfstijl en de prachtige natuurbeschrijvingen komt het onheil uiteindelijk binnen als een mokerslag; wanneer geluk plaatsmaakt voor uitzichtloosheid en radeloosheid. Maar dan gebeurt er nog een grote ramp.

‘Mijn vertrouwen was weggemaaid als een plukje gras, en ik had niets meer om voor te leven of naar uit te kijken. God was slechts een naam […] We kunnen alleen iets langer blijven leven en iets langer blijven vechten, doordat onze angst voor onbepaalde tijd is uitgestald. […] We hebben geen reden om hoop of vertrouwen te koesteren, maar we doen het noodgedwongen toch, we putten kalmte uit de schaarse ogenblikken dat de aarde zich aan ons overgeeft en zien schoonheid in al haar kronkels – nooit pure schoonheid, maar altijd vermengd met zure aardappelschillen of de zomerzon.’


Dit zeer krachtige verhaal kent geen happy end, maar wel een einde waar ondanks alles (ondanks dat Marget de liefde moest laten gaan, dierbaren en haar geloof heeft verloren, en financiële onzekerheid en angst voor de toekomst onvermijdelijk is) veerkracht is en hoop gloort die uit nood wordt geboren, waar de liefde voor de natuur een belangrijke factor is en moed geeft om verder te gaan.

Nu in november resoneert met het verhaal over het harde leven van de kolonistenfamilie Bergson uit O, pioniers (1913) van Willa Cather. Ook Johnson weet hoe je een verhaal kan laten klinken als poëzie en hoe ze in deze kleine, maar overvolle roman, met weinig woorden en niet te veel expliciteren de lezer kan raken tot in alle vezels.

Na het lezen van de laatste bladzijde zul je met je hand op je hart beloven om nóóit meer te zeuren over alle regen die de laatste maanden is gevallen. Een pareltje!

--

Eerder verschenen op Tzum


Titel: Nu in november
Auteur: Josephine Johnson
Vertaling: Lette Vos
Pagina's: 198
ISBN: 9789028214019
Uitgeverij Van Oorschot
Verschenen: februari 2024

donderdag 7 november 2024

Bas Steman - Morgan




'Though lovers shall be lost, love shall not'
Dylan Thomas

Ik, de gerecyclede soldaat

Bas Steman is met deze roman op de persoonlijke tour gegaan, waar een heel bijzondere ervaring tijdens een uitje van het werk aan vooraf is gegaan. De hoofdpersoon is een naamloze ik, maar we kunnen er vanuit gaan dat de auteur hiermee zichzelf bedoelt. Het is een verhaal dat feit en fictie naadloos in elkaar over laat gaan.

Marjon Nooij

Het voornemen om op Texel een parachutesprong te maken eindigt in een overweldigend angstig gevoel, wanneer de fietsminnende, schrijvende journalist zich ter voorbereiding op de tandemsprong aan het omkleden is. Hij voelt zich duizelig en krijgt ademnood.

'Ik zag mijn collega's krom als bananen op het tapijt liggen, met holle ruggen en de onderbenen en schouders tegelijkertijd van de vloer. De instructeur wees naar mij, ik zag hoe hij zijn wijsvinger krulde en zijn lippen bewoog. Binnen een seconde kwam er een mist opzetten die me afsneed van mijn omgeving en alle geluiden dempte. Vanaf dat moment had ik het gevoel dat ik helemaal alleen was. Alleen. Omringd door dreunende stilte. Ik hoorde niets, behalve die dwingende galm in mijn hoofd: 'Doe het niet!''

Tijdens het omroepfeestje komt hij nader in contact met zijn twaalf jaar oudere collega en koningin van de redactie; Anne. Ze besteden tijd met elkaar en de vonk slaat over, hoewel hij stellig het gevoel heeft dat het geen lang leven beschoren is. Fijn voor een gezellig lang weekend, een beetje spelen en dan weer terug tot de orde van de dag.
Anne echter zegt spiritueel te zijn en weet hem te verleiden tot een sessie regressietherapie, om te ontdekken waar zijn angst vandaan komt en wat zijn geest voor hem verborgen houdt. Ondanks zijn scepsis waagt hij deze sprong wel. 'Jeuk, jeuk, jeuk.'

'Mijn spirituele carrière reikt niet verder dan de plichtmatig voor en na de maaltijd afgeraffelde Onzevaders en Weesgegroetjes, een handvol kerkbezoeken en begrafenissen, en een door mijn brein naar de achtergrond verdrongen avond in een zweethut.'


Een wit huisje, vlak bij zee en een schuurtje met een fiets. Hij ziet zichzelf lopen, een vrouw kust zijn wang en noemt zijn naam... Morgan
Wat er dan met hem gebeurt, gaat gepaard met angst, onheil, vuur en dreiging. Market Garden komt in hem op. Hij beseft dat hij een soldaat is.


Wales, 1944.
De Tweede Wereldoorlog is in volle gang. De zesentwintigjarige Morgan Gethin Probert (Mock) wil zich verdienstelijk maken en meldt zich aan om dienst te doen in het leger. Bertrys wil niet dat hij gaat, maar hij ziet zijn kans schoon om op die manier sneller te sparen voor hun toekomst. Hij doorstaat de zware training en wordt geselecteerd bij de paratroepers. Bij de Slag om Arnhem sneuvelt hij. Nee, dit is geen spoiler, want Steman noemt dit ook in zijn interviews!

De hoofdpersoon is geïntrigeerd door zijn ervaring en gaat op onderzoek uit naar ene Morgan, zijn familie en historische feiten. Dan vindt hij een gedenksteen...
Ondertussen bevindt de oude Bertrys zich in een verpleeghuis, ze is op hoge leeftijd en is blijven hangen in het verleden. Ze droomt zich door haar verkeringstijd met haar grote liefde.

Het boek is opgebouwd uit drie lagen, die elkaar steeds afwisselen. De lijnen ontrollen zich naast elkaar in het heden en het verleden. In het begin kan het lastig zijn om de lijnen van elkaar te onderscheiden. Steman heeft daar echter wel een foefje voor gecreëerd en als je dat door hebt, wordt het snel duidelijk.

De auteur maakt gebruik van laconieke, sceptische opmerkingen en zelfkritiek, maar het proza boeit en er zijn rake en prachtige zinnen. De liefde is voelbaar, het verdriet pijnlijk. Een genot om te lezen en het heeft mij zeker nog meer aangezet tot het nadenken over reïncarnatie. Zou het dan toch..? Vergeet niet om het nawoord te lezen!

Omdat hij een boek heeft willen schrijven met de thema's liefde en dood, is hij zich gaan verdiepen in regressietherapie, waar hij nogal sceptisch instapte. Een groot deel van deze roman is gebaseerd op de feiten, aangevuld met fictieve elementen. Als het boek gelezen is, is een groot deel van de feitelijkheden duidelijk. Daar waar het overgaat in fictie heeft de lezer nog wel iets om over na te denken.
Kijk eens op https://www.facebook.com/Morgan1944/videos/563990493959024/ voor de ontroerende filmpjes over de zoektocht van Steman in Wales naar de soldaat Morgan. Dat geeft een heel goed beeld over de feiten en fictie en waar ze elkaar raken.

De vraag kan misschien blijven op welk moment de fictie uit de duim van de auteur komt. Maar zelf hecht ik daar niet veel belang aan.
Het boek leest heerlijk, sleept je mee het verhaal in. Daarbij heeft Steman het geheel mooi gecomponeerd door het perspectief en de tijd steeds te wisselen. Het resultaat is een uiterst inventief en verrassend verhaal dat me danig heeft weten te boeien én te ontroeren.

Bas Steman (1971) is schrijver en programmamaker. Wilde ooit wielrenner worden. Schreef o.m. de ‘belevingsbiografie’ Naakt in de orkaan over Ramses Shaffy en Tinus! Tinus! over Leontien van Moorsel. Fietste zelf wedstrijden met bekende renners in een tijd die ver achter ons ligt. De aankomst is zijn literaire debuut.





Titel: Morgan. Een liefde
Auteur: Bas Steman
Pagina's: 320
ISBN: 9789046823125
Uitgeverij Wereldbibliotheek
Verschenen: januari 2018

vrijdag 28 juni 2024

Gwendolyn Brooks - Maud Martha



Sprankelende taal, verontrustend verhaal

Gedurende The Great Migration van 1910-1930 trokken vele Afro-Amerikanen naar Chicago en zelfs toen de burgerrechtenbeweging al opkwam, werden de arme etnische stadswijken uitgebreid. Dit staat bekend als Chicago’s Black Belt en het is hier waar Maud Martha Brown, het hoofdpersonage van het gelijknamige boek, opgroeit.

Maud Martha verscheen in 1953 en is de enige roman die de Afro-Amerikaanse dichter Gwendolyn Brooks (1917-2000) heeft geschreven. Bij wijze van motto schreef de auteur: ‘Maud Martha werd geboren in 1917. Ze leeft nog steeds.’ Veelzeggend, als je in gedachten neemt dat de roman volgens Brooks – die zelf ook een groot deel van haar leven in Chicago heeft gewoond –  tal van autobiografische elementen bevat en waarin ze op kritische wijze onderwerpen als klasse, raciale identiteit, gelijkheid en geslacht onderzoekt. In 1950 won Brooks als eerste Zwarte vrouw de Pulitzerprijs voor poëzie. Het voorwoord, verzorgd door Margo Jefferson, geeft duiding aan de roman.

Marjon Nooij

In vierendertig afgekaderde hoofdstukken vertelt deze coming-of-age op chronologische, maar fragmentarische wijze over het doodgewone leven en het groeiproces van Maud Martha. Tijdens de eerste decennia van de vorige eeuw groeit ze op in een middenklassengezin in een Afro-Amerikaanse arbeiderswijk van Chicago en volgt Brooks haar van een zevenjarig meisje naar een volwassen vrouw. Zoals ieder kind heeft Maud Martha haar verlangens en dromen voor de toekomst. Ze verwondert zich over de gewone dingen waar men soms zo snel aan voorbij lijkt te gaan. Maar de intelligente en zachtmoedige Maud Martha weet de dingen om haar heen op waarde te schatten en geniet van de kleuren en geuren om haar heen. Maud Martha houdt vooral van paardenbloemen – ‘alledaagse gele juweeltjes die de groene lappendeken van haar achtertuin sierden’ –, waarmee ze haar grijze leven kleur geeft en waar ze zichzelf graag in terugziet. Haar grootste wens is om zich gekoesterd te voelen en net als de alledaagse paardenbloem ‘een hartveroverende schoonheid’ te kunnen zijn. 

Brooks vestigt de aandacht op de huidskleur-hiërarchie in de zwarte gemeenschap, door Maud Martha te laten inzien dat ze donkerder van huid is dan haar twee jaar oudere zusje Helen – ‘de donkere kleur [...] van chocolademelk, gewoon zoals het uit het pak komt, als je het al zo ‘aardig’ voor me zou willen verwoorden’. Ze is zich er pijnlijk van bewust dat haar vader Helen, met haar lichtere huidskleur, lijkt te adoreren en te beschermen. ‘[…] o, die lange wimpers, die gratie, die maniertjes met haar handen en voeten.’ Helen op haar beurt schept er genoegen in om haar zusje – die graag leest en nog geen vriendje heeft –  te plagen. Ook haar broer Harry heeft meer oog voor Helen dan voor haar. Maud Martha twijfelt eraan of haar huid niet te donker is om knappe kinderen te krijgen.

Maud Martha verstaat de kunst van introspectie, is bescheiden, blijft dromen, blijft geloven in het goede van de mens. Wanneer ze ouder wordt beseft ze dat er normen gelden waaraan ze zou moeten voldoen en voelt ze de pijn van het besef dat ze als anders wordt gezien. Ze krijgt te maken met mensen die ervan overtuigd zijn dat ze beter zijn.

‘Er werd vaak gezegd dat in het huis van mensen van kleur per definitie een doordringende, onprettige geur hing. Onzin natuurlijk. Gemeen en onzin. Toch zette ze alle ramen open.
De theorie van rassengelijkheid stond op het punt om in de praktijk gebracht te worden, en ze hoopte maar dat ze gelijk genoeg was om gelijk te krijgen.’


De dood van haar grootmoeder doet haar beseffen dat ze wil ‘[…] vertellen hoe ik wil worden opgebaard; ik wil niet dat mijn hoofd zo recht ligt, ik wil mijn hoofd wat naar rechts gedraaid, zodat mijn beste kant zichtbaar is, en ik wil dat mijn linkerhand mooi op mijn borst rust, en ik wil mijn haar normaal, niet golvend. Ik wil er niet uitzien als een pop van grijze klei.’

Maud Martha trouwt met de lichter getinte Paul die zijn geld verdient als winkelbediende. ‘Niet echt knap. Maar hij had wel die uitzonderlijke mannelijkheid, verscholen in een lichaam dat niet té bruin was […].’ Hij belooft haar een luxueus leven en ze beleven gelukkige momenten. Meer dan eens loopt Maud Martha in haar omgeving aan tegen vooroordelen en vooringenomenheid van de witte mens. Een bezoek aan een bioscoop is een overwinning voor haar. Ondanks dat ze toch het ongemakkelijke gevoel heeft dat ze Zwart is tussen de witte bezoekers, doet ze bewust haar best dat niet te voelen of uit te stralen.

‘Toen de film voorbij was en het licht onthulde wat ze daadwerkelijk waren, stonden de Zwarten op tussen alle bontjes en nette kleding en vleugjes parfum en keken vol spanning om zich heen. Ze hoopten geen boze blikken te zien. Ze hoopten dat niemand eruitzag alsof ze hen als indringers zagen. Ze hadden zo van de film genoten, waren zo gelukkig, dat ze wilden lachen, op hartelijke toon tegen de andere bezoekers wilden zeggen: ‘Wat goed, hè? Was het niet prachtig?’ Dat konden ze, uiteraard, niet doen. Maar als er maar niemand uitzag alsof hij hen als indringers zag...’


Wanneer het echtpaar op een uitnodiging ingaat van het jaarlijkse Foxy Cats Dageraadbal voelt Maud Martha zich verloren in deze mondaine omgeving, vooral wanneer Paul haar aan de kant laat zitten en ze hem ziet flirten en dansen met ‘Goudglansje’. De belofte aan zijn vrouw om een financieel zorgeloos leven te leiden, weet hij echter niet in te lossen en ook de romantiek verdwijnt snel tussen hen.

‘Het is niet, dacht Maud Martha, dat ze van elkaar houden. Was het maar zo simpel. Dan kon ik de benen nemen. Was het maar zo eenvoudig. Maar het is mijn huidskleur die hem zo onbezonnen maakt. Ik probeer er mijn ogen voor te sluiten, maar tevergeefs. Wat ik vanbinnen ben, wie ik echt ben, daar heeft hij geen problemen mee. Maar hij blijft naar mijn kleur kijken, alsof dat iets onoverkomelijks is. Het is een hindernis waar hij overheen moet springen om te zien en te voelen wat ik hem te bieden heb. Hij moet erg hoog springen om dat te kunnen zien. Hij wordt behoorlijk moe van al dat gespring.’


Na de geboorte van hun dochter Paulette verliest Paul zijn baan en accepteert Maud Martha een betrekking bij Mevrouw Burns-Coopers die haar op badinerende wijze zegt voortaan de achteringang te gebruiken en liever heeft dat ze op haar knieën de vloer doet in plaats van met de stok te dweilen. De racistische en grove behandeling van haar snobistische werkgeefster grieven haar tot op het bot.

‘Ik kom hier nooit meer terug, verzekerde Maud Martha zichzelf, toen ze om acht uur ’s avonds haar schort ophing. Ze wist dat mevrouw Burns-Cooper het niet zou begrijpen. Het loon was erg goed. Precies, wat zou er als uitleg kunnen worden gegeven? Misschien dat het te veel uren waren. Míjn uitleg zou ik niet als uitleg kunnen geven, dacht ze.’


Een bezoek aan het warenhuis waar de Kerstman zijn opwachting maakt, loopt uit op een fiasco wanneer hij Paulette volkomen negeert en schoffeert. Hartverscheurend voor een moeder om te beseffen dat haar dochter in haar verdere leven vaker te maken zal krijgen met onrechtvaardigheid, diepgewortelde raciale haat en vooringenomenheid waar het huidskleur betreft. Toch weet ze zich een houding te geven en straalt zoveel kracht, strijdlust en daadkracht uit dat het de lezer diep zal ontroeren.

Ondanks tegenslagen is Maud Martha een veerkrachtig en optimistisch mens; dankbaar voor wat het leven haar heeft gegeven. Ze wordt zwanger van haar tweede kind en broer Harry keert ongeschonden terug uit de oorlog.

Het is fascinerend hoe Brooks, ondanks de tragiek en de zware lading van het racisme, toch geestige toetsen aanbrengt en lichtheid en optimisme aan haar teksten geeft. Elk hoofdstuk is een verhaal op zich dat de auteur afsluit met een sterke pointe, waarmee ze een ellendig voorval weer weet om te buigen naar iets positiefs, waarin ze ironie en zelfs hoop weet te leggen en Maud Martha haar waardigheid en veerkracht niet laat verliezen.

Maud Martha is een kleine roman met een episch verhaal en een identieke boodschap als waarover onder anderen Alice Walker, Toni Morrison, James Baldwin en Ralph Ellison schreven. Brooks vestigt de aandacht op thema’s als racisme, seksisme en klassenverschil in de Black Belt van het naoorlogse Chicago; urgente thema’s die helaas nog altijd van alle dag zijn en die Brooks ongetwijfeld uit haar eigen ervaring heeft geput. 

Het sprankelende narratief heeft een lyrische en zintuiglijke stijl die vele herhalingen kent. Brooks verpakt het als het ware in prozagedichten, waarbij ze een spaarzame stijl hanteert door niet te veel uit te weiden. 

--

Eerder verschenen op Tzum

Titel: Maud Martha
Auteur: Gwendolyn Brooks
Vertaling: Adiëlle Westercappel
Pagina's: 158
Uitgeverij De Arbeiderspers
ISBN: 9789029548021
Verschenen: augustus 2023

woensdag 19 juni 2024

Mário de Sá-Carneiro - De bekentenis van Lúcio

 

Hallucinante ménage à trois

Met voorwoord van Arjan Peters en nawoord van vertaler Harrie Lemmens, heeft Uitgeverij Nobelman de modernistische roman De bekentenis van Lúcio van Mário de Sá-Carneiro een hernieuwde kans gegeven voor klassiekerminnende lezers. De hallucinante roman verscheen in 1914 in Portugal als A Confissão de Lúcio.

Mário de Sá-Carneiro (Lissabon, 19-05-1890) was een modernistische schrijver/dichter die op 12-jarige leeftijd al begon met het schrijven van poëzie. Ook vertaalde hij halverwege zijn tienerjaren Victor Hugo, Goethe en Schiller. Hij raakte bevriend met Fernando Pessoa, met wie hij tot zijn vroege dood correspondeerde. Van deze correspondentie zijn helaas alleen zijn aan Pessoa geadresseerde brieven bewaard gebleven, maar deze bleken evenwel een goed beeld te geven van De Sá-Carneiro. Door het innemen van een aantal flesjes strychnine beroofde hij zich - nog geen 26 jaar oud - op 26 april 1916 in Parijs van het leven.

Marjon Nooij

Hoofdpersoon en schrijver Lúcio Vaz begint zijn verklaring met de woorden dat hij tien jaar gevangen heeft gezeten 'voor een misdaad die ik niet heb gepleegd'. Hij heeft zich nooit verdedigd, 'beroofd van iedere lust om te leven en te dromen', maar heeft nu de behoefte om de feiten op te sommen om zijn onschuld te bewijzen. In zijn getuigenis - Lúcio vertelt aan het begin dat hij geen roman wilde schrijven - geeft hij aan dat hij 'niets dan de waarheid' wil vertellen, al betwijfelt hij wel of men hem daadwerkelijk zal geloven. De vraag of we te maken hebben met een betrouwbare ik-figuur rijst al meteen op, want hij zegt regelmatig dat hij iets eerlijk bekent en de waarheid spreekt. De hele roman is een flashback over gebeurtenissen van een jaar of twaalf eerder.

Aan het einde van de negentiende eeuw begeeft de twintiger Lúcio zich in Parijs in orgastische, 'min of meer artistieke kringen' die hij op lyrische wijze beschrijft en 'doorschijnend' noemt. Daar ontmoet hij de dichter Ricardo de Loureiro die 'tot in ongekende hoeken' van zijn geest weet te komen en 'die mijn ziel een beetje zou begrijpen.' Ricardo zegt van zichzelf te denken dat hij mysterieus is in de ogen van anderen; hij leeft niet, heeft geen minnaressen, verdwijnt altijd en niemand weet iets van hem. Maar Lúcio bijt zich vast in deze vriendschap. '[...] de dichter concludeerde dat alles hem thans eerder een visioen van een geniaal onanist leek dan de simpele werkelijkheid.'

Wanneer Ricardo naar Lissabon verhuist, schrijven ze elkaar gedurende een jaar maar mondjesmaat. Lúcio besluit ook af te reizen naar Lissabon. Zijn vriend blijkt daar samen te wonen met Marta en het is Lúcio niet duidelijk of ze getrouwd zijn of zelfs een liefdesrelatie te hebben. Gedrieën leiden ze een 'sereen bestaan'; een gelukkige doch 'mistige' periode voor Lúcio. Wat hem wel opvalt, is dat Ricardo veranderd is: hij heeft minder scherpe trekken en zijn gebaren, de klank van zijn stem en zijn haarkleur zijn vager; 'hij was kortom helemaal vervaagd'.

Wanneer Ricardo zich terugtrekt om te schrijven, brengen Lúcio en Marta de avonden samen door. Lúcio raakt door haar geïntrigeerd, maar komt tot de conclusie dat ze steeds raadselachtiger begint te worden, omdat hij hoegenaamd niets van deze vluchtige gestalte te weten komt. Ze lijkt gewiekst zijn vragen en toespelingen te omzeilen, net als Ricardo die ook de vragen over zijn relatie met Marta ontwijkt.

'Die vrouw had geen herinneringen, ze sprak nooit over dingen uit haar leven waar ze met heimwee aan terugdacht.' [...] 'iemand die geen verleden had - die alleen een heden had.'


Marta begint Lúcio regelmatig thuis op te zoeken en delen ze het bed met elkaar. Ze bedriegt Ricardo. Of toch niet? Marta lijkt een hersenschim van de ik-figuur. Voor Lúcio is dit het startsein van een kwellende jaloezie en een allesoverheersende obsessie - een uitspraak die hij meer dan eens bezigt. Hij voelt zich overgeleverd, gedesoriënteerd en vertwijfeld, alsof hij geen macht heeft over zijn eigen handelen. Ook bij de lezer zullen vragen oprijzen over de steeds minder wordende luciditeit van Marta.

Lúcio seksualiseert Marta en bemint haar als een bezetene. 'Wanneer onze lichamen zich verstrengelden, ging ik nu zo wild en extatisch tekeer, kuste ik haar zo gretig dat zij er een keer over klaagde.' Er ontstaat een driehoeksverhouding, waarin Marta de emulgator van de drie personages lijkt te zijn. Meer dan eens bekruipt je het gevoel dat de personages in elkaar overlopen. Ricardo vertelt Lúcio ook dat hij zichzelf niet ziet in de spiegel. De roman ademt ambiguïteit en staat vol met verwarrende, incongruente verwikkelingen en gedurende het verloop van het verhaal wordt alles steeds incoherenter. Lúcio raakt zijn grip op de realiteit kwijt, schrijft veelvuldig over hallucinaties en is geobsedeerd door suïcide, waarover hij profetisch fantaseert. Liefde, obsessie, bezetenheid en suïcide zijn dan ook de leidmotieven van de roman.

Hoe realistisch is het dat Ricardo werkelijkheid is voor Lúcio? Marta en Ricardo lijken op elkaar en Ricardo lijkt een afspiegeling van Lúcio te zijn. Sluimert er dan toch iets homo-erotisch in de roman? Ricardo kust Lúcio immers en het is opvallend dat hij al in het begin aangeeft dat hij alleen vriendschappen aan kan gaan met leden van zijn eigen sekse.

'En toen, heel geleidelijk, naarmate de muziek mooier, fantastischer werd, zag ik, ja zag ik letterlijk hoe Marta's gestalte klank na klank vervaagde, oploste, tot ze volkomen verdwenen was. Voor mijn wijd opengesperde ogen had ik nu alleen de lege fauteuil...'


Dit geniale verhaal eindigt met een moord en Marta blijkt 'in stilte vervlogen'. Het is aan de lezer, die de incoherente geest van de ik-figuur wordt ingezogen, om dit ingenieuze mysterie te ontrafelen en de puzzelstukjes te verschikken om zelf te bepalen wie nu wie is en wie wie heeft vermoord.

--

Eerder verschenen op Tzum


Titel: De bekentenis van Lúcio
Auteur: Mário de Sá-Carneiro 
Vertaling: Harrie Lemmens
Pagina's: 156
ISBN: 9789083328690
Uitgeverij Nobelman
Verschenen: april 2024


woensdag 12 juni 2024

Alan Marshall - Sheeplands. How sheep shaped Wales and the world

 

Over de rol die schapen hebben gespeeld in de ontwikkeling van de moderne wereld

Ik zal de wandelingen langs het Pembrokeshire coast path national trail niet gauw vergeten. Het was een aangename kennisname met deze prachtige kuststreek te Wales, waar ik hoopte te kunnen genieten van fauna en flora. Dat was het ook, doch ik ontmoette een spelbreker in het landschap: schapen. Overal waar je wandelde, steeds zag je velden vol met schapen. Het geblaat had iets rustgevend. Toen ik dan elders te Wales nog enkel dagen verbleef, meer bepaald Powys, was het beeld hetzelfde. Velden vol schapen. Zelfs bij de beklimming van de Pen Y Fan, hoogste berg van Zuid-Wales, zag ik overal schapen ongestoord grazen. Er waren meer schapen dan wandelaars. 

Eric Waut

Dat Wales een streek is waar het landschap witwollig wordt gekleurd intrigeerde blijkbaar ook Alan Marshall, die ter zake dan ook over zijn opzoekwerk een zeer onderhoudend boek heeft geschreven. Het verhaalt over een epische odyssee van 15000 jaar; de reis van schapen en herders van het prehistorische Perzië naar het middeleeuwse Groot-Brittannië. Tegelijkertijd leren we wat meer over de geschiedenis van Wales.

De auteur begint zijn verhaal met het domesticatieproces van het schaap zoals wij dat nu kennen. De meest waarschijnlijke voorouder van het gedomesticeerde schaap is de mouflon. Het is wat giswerk waar dit domesticatieproces exact gebeurde. Hij weet mij te overtuigen met zijn analyse van de Natufische cultuur die hij situeert in de Levant, grotendeels Zuidwest-Azië, in de periode 13000-9000 v. Chr. We krijgen daarbij een duidelijk beeld hoe de mens gebruikt maakte van zijn omgeving om te overleven. Onbekend was mij wel het gegeven dat er initieel nog geen sprake was van de typische wollen vacht. Er is blijkbaar een lang selectieproces aan vooraf gegaan.  

Regelmatig geeft de auteur ons verslag over sporen van de aanwezigheid van schapen in Wales. Een echte doorbraak kwam er blijkbaar pas met de ‘oversteek’ van Keltische stammen naar de Britse eilanden rond 500 v.Chr. Deze Keltische kolonisten brachten schapen mee, zowel om in hun levensonderhoud te voorzien, doch ook als ruilmiddel. De Romeinen kregen later de Britse eilanden in het vizier en er kwam een invasie in 43 n.Chr. In Wales was hiertegen wel hevig verzet, doch uiteindelijk vestigden de Romeinen zich door middel van forten die op sommige plaatsen aanleiding gaven tot het ontstaan van steden. Daarbij ontstonden er ook handelscontacten. Dit omvatte misschien ook de handel in textiel uit Wales naar andere delen van het Romeinse Rijk. In die periode kruisten schapenboeren in Wales hun bestaande Keltische schapensoorten met nieuw geïntroduceerde variëteiten, waaronder ‘Rhufian’ schapen (Rhufian is Welsh voor Romeins). Veel van de Britse schapensoorten stammen hiervan af. Na de val van het West-Romeinse rijk was er een gestage instroom en integratie van immigranten van het Europees vasteland die men onder de noemer van de Angelsaksen kan plaatsen. Ook nu bleven schapen een belangrijk item; onder meer Karel de Grote was zeer geïnteresseerd in handelscontacten in dat verband.  

Bij de inval van de Vikingen rond 800 n.Chr. werden er niet alleen nieuwe schapensoorten geïntroduceerd, doch ook technieken voor de bewerking van wol. Dit laatste was ook het geval bij de verovering van Engeland door de Normandiërs (1066 n.Chr.). 

Met de vestiging van de kloosterorde van de Cisterciënzers op de Britse eilanden, in Wales, onder meer de abdij van Tintern, kwam de schapenteelt in volle expansie. Tegen de 14de eeuw was wol voor Wales, dat inmiddels grotendeels veroverd was door de Engelse vorsten, een zeer belangrijk exportproduct geworden. Abdijen, maar inmiddels ook edellieden, verhandelden de wol te Vlaanderen en Italië. 

De auteur heeft ook aandacht voor de periode van de ontdekkingsreizen.  Zo zou volgens een legende een prins uit Wales, Madog ab Owain, in de 12de eeuw de Atlantische oceaan zijn overgestoken om in Amerika een kolonie te stichten.  Of deze er schapen introduceerde, is niet duidelijk. Het is in ieder geval zo dat de ontdekkingsreizen van Christopher Colombus werden gefinancierd met de opbrengst van de (Spaanse) handel in wol. Later zou hij en ook Herman Cortes schapen meenemen naar het Amerikaanse continent. Deze laatste nam een bepaalde Spaanse soort mee, genaamd Chura, die door de plaatselijke bevolking  - de Navajo – werden overgenomen. De Noord-Amerikaanse kolonisten zijn dan gaandeweg de schapenteelt gaan intensifiëren.  Er ontstond zelfs een concurrentiestrijd met het thuisland, het inmiddels ééngemaakte Groot-Brittannië. Een opvallend verhaal tussen 1870-1930 waren de zogenaamde ‘range wars’. Het onderwerp van deze conflicten was de controle over ‘open range’, of weidegronden. Eigenlijk een concurrentiestrijd tussen de rundvee- en schapenteelt. Dit ging er soms vrij gewelddadig aan toe.  

Ook in Australië en vooral Nieuw-Zeeland werden schapen geïntroduceerd. James Cook deed eerst een poging in 1776 om in Nieuw-Zeeland schapen los te laten, maar dit draaide uit op een fiasco, zo blijkt uit volgend citaat uit zijn logboek:

‘Last night, the ewes and the rams I had wit so much care and trouble brought to this place expired. We did suppose them poisoned by eating some native plant. Thus, all my fine hopes of stocking the country with a breed of sheep were blasted momentarily.’


Later werd dit toch een succesverhaal, ook al omdat intussen een schapensoort, merino, kon worden ingevoerd. Keerzijde van de medaille was dat er op sommige plaatsen overgegaan werd tot ontbossing en men zelfs grassoorten van Groot-Brittannië introduceerde. De auteur omschrijft dit als: ‘a case of ecological imperialism’. Tegen het eind van de 19de eeuw slaagde men er zelfs in om succesvol met een schip een volledige lading gekoeld vlees van Nieuw-Zeeland naar Engeland te vervoeren. 

Een ander minder bekend verhaal is dat van een groep mensen uit Wales die zich vanaf 1865 vestigde in Zuid-Amerika, meer bepaald Patagonië. Ze waren gemigreerd om hun inheemse Welshe cultuur en taal te beschermen, die ze als bedreigd beschouwden in hun geboorteland Wales. Deze vestiging verliep initieel niet al te vlot, maar uiteindelijk wist men ook de schapenteelt te introduceren. 

De auteur gaat ook dieper in op de industriële revolutie waarbij de groei van het gemechaniseerde fabriekssysteem kleinschalige huisnijverheid in een crisis bracht. Op sommige plaatsen kwam de bevolking hiertegen in opstand. 

Het verhaal eindigt toch een beetje somber. De ramp in Tsjernobyl (1986), de mond-en-klauwzeer-epidemie (2001) en finaal Brexit (vanaf 2020) hadden voor de schapenteelt in Wales een negatieve impact. Dit laatst omwille van het verdwijnen van subsidies en het gegeven dat de Britse overheid vrijhandelsovereenkomsten afsloot met andere landen buiten de Europese Unie waardoor de Welshe schapenboeren de concurrentiestrijd dreigen te verliezen. 

Met dit boek heeft de auteur de reis van schapen over heel de wereld geschetst, vooral begeleid door de mens. Via levendige portretten vertelt hij over de rol die schapen hebben gespeeld in de ontwikkeling van de moderne wereld, in tijden van vrede en oorlog. Het boek is ingedeeld in vrij korte en vlot leesbare hoofdstukken. Soms lijkt de auteur zijn onderwerp wat uit oog te verliezen, vooral in zijn beschrijving van de periode van de industriële revolutie. Ook zijn de passages waarbij hij zijn verhaal doet door gebruik te maken van fictieve personages, minder geslaagd. Toch leert hij ons heel wat bij. En dan vooral dat de menselijk beschaving niet alleen door mensen is… geschapen. Bepaalde zaken die hij beschrijft waren mij eerder onbekend. 

Al bij al is dit dus toch wel een boek dat ik zeker kan aanraden voor wie zich interesseert in Wales, ecologie en geschiedenis. De uitgave door de uitgeverij Calon is zeer geslaagd. De cover alleen al! 

Alan Marshall is geboren en getogen in Nieuw-Zeeland. Hij is de auteur van verschillende boeken en is ‘visiting professor’ aan Mahodil University (Thailand). 

--

Titel: Sheeplands. How sheep shaped Wales and the world.
Auteur: Alan Marshall 
Pagina’s: 245
ISBN: 9781915279385
University of Wales Press Calon 
Verschenen: april 2024