zondag 16 mei 2021

Ernest van der Kwast - Ilyas

Recensie door Mireille Bregman
Uitgeverij De Bezige Bij

Rembrandt kareem

Hoofdpersoon Peter, conservator in het Boijmans van Beuningen en hoofdpersoon Ilyas, een jongeman met veel schulden, ontmoeten elkaar in dit boek, maar dat is niet vanzelfsprekend. Eerst moest Peter ontslagen worden n.a.v. een afwijkende mening over een nieuwe Rembrandt. Vervolgens komt hij thuis te zitten, heeft geen flauw benul wat te doen (weet niet eens hoe het koffiezetapparaat werkt), ook omdat hij zijn vrouw en zoons niet echt spreekt over hun bezigheden. Kort gezegd ging hij tot dat moment met plezier naar zijn werk en voor de rest liep hij overal op achter en voelde zich ‘vader, echtgenoot hors concours’. Mooi gezegd.

En dan blijkt er een slecht Nederlands sprekende schoonmaakster elke week het huis schoon te maken. Peter, verrast en geïnteresseerd naar het waarom en hoe, hoort Djemines verhaal over haar schulden en gaat ermee aan de slag. Raakt verbijsterd door het financiële systeem van iets niet kunnen betalen – boetes – deurwaarders – incassobureaus; het lijkt wel een markt die bewust zo in stand gehouden wordt. En dan neemt Djemine Ilyas mee, een 20-jarige jongen zonder werk, al in de bak gezeten, kortom iemand die een zetje nodig heeft. Zonder verder veel van de inhoud weg te geven, wil ik zeggen dat de verhaallijn tussen Peter en Ilyas zich ontwikkelt; het werd “echt”.

Enerzijds luchtig, met vaart en humor (een paar keer echt gelachen), anderzijds ook goed serieus met deze maatschappelijke thema’s. Het verschil tussen de kunsthistoricus die in alles verftoetsen en penseelstreken ziet en de jongen die hem wat meer over het straatleven en het menselijke bijbrengt. (Ilyas leert hem de wens “Ramadan kareem”, waarop Peter automatisch “Rembrandt kareem” antwoordt.) De verschillen, maar ook overeenkomsten, tussen oude en nieuwe bewoners in een wijk. Waarom je soms complete huisraad aan de weg ziet staan. Wat het nut is van werk en waarom je anderen zou helpen – of niet. Waar je je identiteit aan ontleent. En dan heb ik het nog niet gehad over de “problemen” waar enkele hoogopgeleide bewoners mee te maken hebben: wel/geen minnaar, losgebroken wandelende takken en Himalayazout. Het geeft te denken. Met een essentiële rol voor Titus en ook een beetje voor Homeros. Als je het boek hebt gelezen, snap je waarom ik het tekstfragment over Odysseus erbij heb gezocht (Odyssee, boek 23, r.156).

Op de middelbare school las ik van dezelfde auteur IJsmakers voor mijn lijst, Ilyas raad ik daarvoor ook van harte aan.

In het nawoord vertelt Ernest van der Kwast over de stichting Rotterdamse Douwers, een project waarbij Rotterdammers zich belangeloos inzetten voor jongeren die hulp nodig hebben.

Titel: Ilyas
Auteur: Ernest van der Kwast
Pagina's: 272
ISBN: 9789403160801
Uitgeverij De Bezige Bij
Verschenen: oktober 2020

woensdag 12 mei 2021

Elsa Triolet - De vrouw in de bontjas

Recensie door Marjon Nooij
Uitgeverij Vleugels

Verloren jeugd van een luxepoppetje

In de klassieke novelle De vrouw in de bontjas voert Elsa Triolet een vrouwelijke ik-figuur op, die zich heeft gevestigd in Nice. Duitsland is Frankrijk binnengevallen en op haar vlucht richting het zuiden is het hoofdpersonage alles kwijtgeraakt: de luxe die ze gekend heeft in haar jeugd, haar kamer in Parijs 'vol roze, gecapitonneerd satijn', en de mensen die maakten dat ze zich niet alleen op de wereld voelde. Ook Tony, haar getrouwde minnaar, is in een meinacht in Parijs in rook opgegaan. In de acht jaar dat hun affaire duurde, was ze het wel gewend om altijd op hem te wachten; vele boeken heeft ze in ledigheid gelezen in afwachting van zijn bezoekjes. En nu is haar verteld dat hij is overleden. Hij was het laatste wat ze had en het gemis is groot.

De armoedige omstandigheden waarin ze verkeert, vallen haar zwaar, – 'Tony zei altijd dat ik een luxepoppetje en een hedonist was' met name de weinige uren dat ze beschikt over warm water. De gastoevoer wordt veelal na twee uur alweer afgeknepen, met alle gevolgen van dien wanneer het gas na verloop van tijd weer begint te stromen en de bewoners hebben verzaakt om de gaskraan dicht te draaien. De oorlog maakt dat ze bitterhard met zichzelf wordt geconfronteerd, uren in de rij moet staan voor vlees en een klontje boter van amper 25 gram. Ze kan niet anders dan de conclusie trekken dat ze nooit haar handen uit de mouwen heeft gestoken. Zo goed en zo kwaad als ze kan, laveert ze tussen de ongemakken door en probeert ze dapper haar weg te vervolgen, terwijl haar gedachten blijven draaien om haar herinneringen en dromen van vervlogen tijden, en ze zich afvraagt of haar bestaan de moeite nog waard is.

Door gebruik te maken van de stream of consciousness, waarmee ze de gedachtestroom en gemoedstoestand van haar hoofdpersonage met elkaar laat vervloeien, maakt de auteur het verdriet, gemis en de vertwijfeling voelbaar. Toch laat ze de ik-figuur geen klaagzang opvoeren, ze laat haar opmerkzaam en realistisch zijn over de glorie die bezig is te vergaan en nauwlettend de kleinste details opmerken van het gebeuren om haar heen.

Dan spreekt een oude grijsaard haar aan, die haar uitnodigt mee naar zijn huis te gaan, om samen te eten.

'Hij ziet eruit als iets wat vergeten in een hoekje van een tweedehands winkel onder een berg andere spullen ligt. Hij draagt een grote, grauwbruine overjas waar de rafelranden van zijn broek maar net onder vandaan steken, zijn handen verdwijnen in de lange mouwen en de kraag komt tot ver over zijn ongeschoren wangen, waar de randen van een morsige, slappe, zwarte hoed overheen hangen.'


In een luxueus ingerichte villa zetten ze zich aan de dis, ruimschoots gedekt met prachtig servies en verfijnde gerechten. De oude man blijkt te beschikken over grote sommen cashgeld en hij biedt haar een bedrag voor haar nertsbontmantel. Te weinig naar haar zin, het is het enige wat ze nog over heeft van haar bestaan van voor de oorlog, maar gedreven door geldgebrek zwicht ze met de belofte terug te komen zodra de weersomstandigheden beter zijn geworden en ze haar warme jas kan missen. Ongetwijfeld had ze bij een andere opkoper meer voor haar jas kunnen beuren, maar ze kent zichzelf als geen ander en weet dat ze het liefst voor de makkelijke weg kiest.

Wanneer ze de boodschap krijgt dat Tony nog in leven zou zijn, is ze zich ineens pijnlijk bewust van haar verloren jeugdigheid en tanende schoonheid – 'Zelfs in het donker kan ik onmogelijk illusies over mijn lichaam koesteren' – en bekruipt haar de angst dat haar aanblik hem na al die tijd niet meer zal bevallen. Haar verlangens leggen haar angst en onzekerheden bloot.

 

'Ik heb in de spiegel gekeken...
Er is geen redden maar aan. Het materiaal waar mijn lichaam van was gemaakt, was te kwetsbaar, kwetsbaar als sommige stenen die door de wind worden uitgehold, als sommige zijden lappen die verslijten, als sommige legeringen die breken... Het was mooi toen het nieuw was.'


Voordat ze definitief beslissen zal of ze haar minnaar nog wel onder ogen durft te komen, bedenkt ze dat ze de geweekte peulvruchten nog moet koken. Deze moeten immers uren op staan.

De joodse Elsa Triolet (1896 – 1970) werd geboren in Moskou, dat ze in 1917 verruilde voor Parijs vanwege haar huwelijk met een Franse officier. In 1938 debuteerde ze met haar Franstalige roman Bonjour Thérèse. Op literair gebied bleef ze lange tijd in de schaduw staan van haar tweede echtgenoot Louis Aragon, tot ze in 1944, als eerste vrouwelijke auteur, de prestigieuze Prix Goncourt won. In Nederland is ze veel te lang onopgemerkt gebleven en het is Uitgeverij Vleugels dan ook te prijzen dat deze verrassende novelle in hun fonds is opgenomen. De vloeiende vertaling door Eva Wissenburg is fris, zonder afbreuk te doen aan de tijdgeest van weleer. Een zeer prettige kennismaking met een vergeten auteur.

Titel: De vrouw in de bontjas
Auteur: Elsa Triolet
Pagina's: 48
ISBN: 9789493186309
Franse reeks
Uitgeverij Vleugels
Verschenen: mei 2021

zondag 9 mei 2021

Marc Schoorl - Zes broers en een zus. Autobiografie van een romanpersonage I

Recensie door Marjon Nooij
Uitgeverij DHZ GVD de Vrijbuiter


De weerslag van een gecompliceerde vader op een gezin

Het gezin van Adri van Hargen – bestaande uit vader, moeder, een dochter en vijf zonen – woont in de jaren zestig van de vorige eeuw in de achterstandswijk van Wassenaar en moet zijn best doen de eindjes aan elkaar te knopen. Het verhaal speelt zich voornamelijk af binnen de kaders van het vrome gezinsleven, waarin de dogmatische Adri een bepalende rol speelt. De man is bij lange na niet dom, maar nou ook niet direct behept met enig empathisch vermogen, mede doordat hijzelf het slachtoffer is van zijn eigen psychisch functioneren. De obsessieve, manische perioden – die zich kenmerken door ongeremd gedrag en explosief ontploffen – zorgen voor een huis vol dreiging en hebben een grote weerslag op de gemoederen binnen het gezin, dat bijna uit gewoonte op eieren loopt. Ook al verliest hij vaak het welzijn van zijn gezin uit het oog en weet hij de meest simpele dingen voor hen te verpesten, hij kan ineens tot inkeer komen en als een kind zo verdrietig en schuldbewust reageren.

Deze omstandigheden vormen niet alleen de kinderen, maar ook moeder past zich vaak, in weerwil van zichzelf, aan de grillen van haar echtgenoot aan. En Adri? Hij zoekt zijn ‘erbarmen. Bij Bach, bij de Kerk van Rome en bij de hond.’ Het lijkt er vaak verdacht veel op dat vrouw en kinderen hem in bescherming nemen, maar omgekeerd is dit slechts zelden het geval. Moeder heeft de schone taak om de hele santekraam draaiende te houden en haar aandacht te verdelen tussen haar man en bekvechtende kinderen.

'Er was niemand die zo moedeloos kon zuchten als zij. Ze leidde nauwelijks een eigen leven. Ze streepte zichzelf graag weg. Waar ‘m dat in zat, ben ik nooit te weten gekomen. Misschien was het haar geloof. Dienstmeid in dienst van God. Ze sprak er niet over, zoals ze erg weinig over zichzelf losliet […]'

Steevast zoekt Adri de schuld voor zijn fouten buiten zichzelf, kleineert zijn vrouw, stelt veel te hoge eisen aan zijn kinderen en refereert voortdurend en belerend aan zijn stokpaardjes: de oorlog, Hitler en zijn God. Vooral wanneer hij ineens tot ’s avonds laat aan het werk is en dwangmatig alle begrafenissen in de buurt – zelfs van onbekenden – afloopt, is de spanning om te snijden. ‘O jee, de blaadjes vallen. Daar gaan we weer.’ Vader glijdt weer af in zijn droefgeestigheid, krijgt dwanggedachten, ligt dagen gillend in bed in gevecht met zijn demonen. Als een soort zelfkastijding scheert hij zichzelf woest tot bloedens toe.

'Wat was dat toch altijd met die man? Waarom kon hij niet zo zijn als andere vaders? Waarom moest altijd alles verkeerd gaan? Altijd ellende inderdaad.'

De roman biedt een herkenbaar tijdbeeld van de mores en het taalgebruik in de zestiger en zeventiger jaren, waarbij de auteur zichzelf soms wel wat verliest in al te uitvoerige beschrijvingen, en hij de jaartallen van sommige gebeurtenissen of actualiteiten creatief heeft ingezet. Ondanks de rauwe omstandigheden en de impact die de godvruchtige, wispelturige vader heeft op het gezinsleven, heeft Schoorl echter geen somber en zwaar boek geschreven. Hij heeft een goed evenwicht gevonden tussen het onverbloemd beschrijven van het ingewikkelde gedrag van het gezinshoofd en het op een luchtige en kolderieke manier verwoorden ervan. De gezinsleden, die door hun gezamenlijke vrees voor het gedrag van hun vader erg solidair zijn met elkaar, hebben, ieder voor zich, te maken met hun eigen worstelingen onder de miserabele omstandigheden, en daardoor creëren ze juist letterlijk afstand tussen elkaar, terwijl hun moeder haar uiterste best doet om de gemoederen te sussen en een hecht gezin te lijken.

Een onbekende figuur is Schoorl niet in de literaire wereld. Eerder al publiceerde hij artikelen over literatuur, onder andere in Vrij Nederland, De Gids en De Groene Amsterdammer. De afgelopen tien jaar heeft hij zich beziggehouden met het schrijven van een trilogie, waarvan Zes broers en een zus het eerste deel is. Ook de volgende twee zullen dit jaar nog verschijnen.

In de inleiding schrijft de auteur dat hij zich heeft laten inspireren door de ‘ragfijne en verwaaide herinneringen’ – van zichzelf en de overige ‘karikaturen’ – die hij voor dit boek heeft samengevoegd. De ondertitel van het boek is; ‘Autobiografie van een romanpersonage I’. Hierin schuilt iets paradoxaals, omdat je in het geval van een autobiografie immers niet spreekt van ‘romanpersonages’. Het verhaal is een chronologische, maar vrije reconstructie van zijn jeugd, gezien door de ogen van de jonge Cor. Wat de scheidingslijn tussen feit en fictie is, is voor het verhaal en de leesbeleving van de lezer niet van belang. Desalniettemin benoemt hij dat hij dit boek pas heeft kunnen schrijven ná de dood van zijn ouders.

'Want mijn vader zou het niet gepikt hebben en hij zou zijn toorn niet op mij richten, maar wraak nemen op zijn vrouw. En zijn toorn was niet mals, wel bijbels, oudtestamentisch zelfs, maar bepaald niet goddelijk.'

De schurende gebeurtenissen zijn met een flinke dosis tragikomische humor doorspekt; recht voor zijn raap. De ontwrichtende en uiterst pijnlijke situaties waarin de gezinsleden door het verknipte gedrag van Adri regelmatig belanden, zijn dieptriest te noemen, maar Schoorl weet de lezer steeds weer een glimlach om de lippen te toveren.

Eerder verschenen op Tzum

Titel: Zes broers en een zus. Autobiografie van een romanpersonage I
Auteur: Marc Schoorl
Pagina's: 440
ISBN: 9789083116808
Uitgeverij DHZ GVD de Vrijbuiter
Verschenen: december 2020

dinsdag 4 mei 2021

Dietske Geerlings - Tere min

Recensie door Marijke van der Hoek
Uitgeverij Pumbo


Wonderschone muziek… klinkt er uit deze novelle

De novelle begint met een lied van Hadewych, een dertiende-eeuwse begijn en mystica die gedichten schreef, haar mystieke minne poëzie gaat meestal over onvervulde of onbereikbare liefde. 

De hoofdpersoon start de dag op de begraafplaats, een cyclische plek in dit verhaal. De begraafplaats is ’s morgens adembenemend schoon en allesbehalve stil, je hoort er de uitbundige conversaties van vogels. Ze eindigt de dag er ook. ’s Avonds is het er spookachtig mooi en er is altijd wel een moment waarop alles stil valt:
‘ik hou zoveel van het ontbreken van geluid’. Maar ze is er niet alleen. Ze ontmoet er ‘de stille verschijning aan de rand van haar waarneming’. Die twee hebben iets gemeen, beiden hebben ze een gemis. Zij heeft sinds haar geboorte geen haargroei.

“… ik worstelde met mijn kaalheid… dat ik als een log beest met mij mee sleepte…” (blz 15)

Hij, leunend op een kruk, mist een been.
Hij heeft gezien dat zij vogels spot, heb je de vuurvogel ook gezien… die laat zich niet kooien, niet vangen in een voorstelling. Net als de klaprozen in jouw ogen en de zonnestralen op jouw vleugels. De vuurvogel is een van de symbolische lijnen in deze novelle, er komen kleine gegevens uit dit sprookje hier terug, bijv. de naam Helena, of de opoffering.

De man maakt haar attent op:

“… de gouden appels, in een kleine streep zonlicht goud kleurend..” (blz 27) 

verwijzend naar de vuurvogel die gouden appels steelt. De magische vuurvogel staat ook voor dood en hergeboorte, voor zon.. 

“… hoeveel verschillende gedaantes de vuurvogel kon aannemen zou ik nog aan den lijve ondervinden…” (blz 24)

De vuurvogel verwijst indirect naar de afloop van het verhaal.

De man, hij nodigt haar uit in zijn huis. Daar bouwt hij aan een theremin, deze bespeel je door de magnetische golven tussen twee antennes te beroeren. Je maakt muziek van wat er niet lijkt te zijn. Net als de fantoompijn aan je knie die er niet meer is. Wat er niet is, neemt toch ruimte in… haar ontbrekende haar.

De theremin maakt het onzichtbare zichtbaar, hoorbaar. Zij vergelijkt dit met de onzichtbare wind die de lange haren van de treurwilg beroert. Zij zag alles als een theremin… had zij hem niet al ‘vele malen’ ontmoet nog voordat zij hem ontmoette? Hadden zij beide de magnetische lijnen tussen hen in beweging gebracht?

De theremin, de wereld als een groot magnetische veld, waarin alles en iedereen elkaar in beweging kan brengen. De theremin als symbool voor de liefde, voor menselijk contact.

Maar het is ook een tere min, een teder beminnen… Hij zei:

“… er gaat weinig boven de tere min, terwijl hij zijn handen boven mijn hoofd hield zonder me aan te raken…” (blz 46)

Waarom betekent hij zoveel voor mij, vroeg ze zich af. Ik weet niet eens zijn naam en hij niet die van mij. Was het zijn haar? Waren het zijn ogen? Wie was hij in essentie? Hij gaf haar in ieder geval inzicht. Inzicht in iets wat er niet is en toch van iemand kan zijn, de magie van het niets, van het wezen, van de kern van het bestaan, dat is iets wat ook Hadewych in haar gedichten zichtbaar maakt.

De tekst is zorgvuldig gecomponeerd, als muziek van de theremin, als poëzie:

“… een vuurvogel ontsnapte …
klapwiekend maakte een lichte opwinding zich …
ik maakte mij los …
het zonlicht…” (blz 66-67)

De muziek van De vuurvogel van Strawinsky raakte haar meer dan ooit, ze werd meegetrokken in het allesomvattende niets, het raakt aan een mystieke ervaring, een eenheidservaring. Zo fragiel, zo kwetsbaar en tijdelijk als de zeepbellen van het meisje bij de bloemenkraam.
In de vuurvogel wordt een offer gebracht, ook hij, de man, heeft een offer gebracht! Een offer dat hem…… Of ik er spijt van heb?

“… spijt gaat een bijtende verbinding aan met missen. Het zuur overtreft iedere oplossing …” (blz 92)

Het verhaal kent eigenlijk twee lijnen die typografisch duidelijk zijn onderscheiden. Deze twee lijnen lopen synchroon en raken elkaar geregeld, zeker wat betreft de beschrijving, uitwerking van de emoties. Ze vullen elkaar aan, ze zijn complementair. Of is het toch één verhaallijn? Zijn het aanvullingen op die eerste lijn?

Steeds opnieuw word ik getroffen door de prachtige taal.

“… er komt een tijd dat de taal tekort schiet, juist als de schatkist van woorden rijkelijk gevuld is, dat er niets is wat past, precies past op het stukje dat jij wilt vangen…” (blz 94)

“…Er is een instrument waarmee je door wat er ontbreekt, de ziel kunt raken…” (blz 131)

Tere min, een boek met een diepe inhoud, poëtische teksten, filosofisch, symbolisch… waarin een klein boek groot kan zijn! Voor mij was het genieten! Een boek dat bij herlezen elke keer een stukje van haar ziel verder zal blootleggen!

Dietske Geerlings ken ik van boeken die in poëtische taal zijn vorm gegeven. Zij heeft voor mij haar naam weer dubbel en dwars waargemaakt!

Titel: Tere min
Auteur: Dietske Geerlings
Pagina's: 140
ISBN: 9789082955385
Uitgeverij Pumbo
Verschenen: maart 2021

zaterdag 1 mei 2021

Nico Dros - Willem die Madoc maakte

Recensie door Koen de Jager
Uitgeverij Van Oorschot


Een Middeleeuwse schipbreukeling 

Willem die Madoc maakte van Nico Dros is een historische roman die geschreven is rondom de onbekende auteur van het beroemde verhaal Reynaert de Vos. Deze auteur kennen wij onder de naam Willem en het verhaal van Reynaert begint met de zin ‘Willem, die Madocke maecte’. Willem heeft naast het verhaal Van den Vos Reynaerde dus blijkbaar ook een verhaal over ene Madoc gemaakt. Echter, dat is niet terug gevonden en niemand weet wie of wat Madoc is. Genoeg om een roman omheen te weven en dat is wat Dros hier gedaan heeft.

Het verhaal begint in het hier en nu, als mediëvist Willem de Reuvere een paar originele boeken in zijn bezit krijgt die zijn hart sneller doen kloppen. Een versie van het zeldzame Antwerps Liedboek, een zeldzame druk uit de 16e eeuw en een middeleeuws verzamelhandschrift. In die laatste vindt hij Het verhaal van Reynaert de Vos en hij is er van overtuigd dat het gaat om een authentiek handschrift van Willem. Uiteraard hoopt hij het verloren gegane verhaal van Madoc te vinden, maar vooralsnog vindt hij dat niet. Wel vindt hij, verborgen in de kaft van het boekwerk, een kortschrift dat hij tracht te ontcijferen. Omdat dit niet vlot begint hij aan een verhaal, wat uitmondt in de roman die wij hier lezen.

Een jongen is de enige overlevende van een schipbreuk en wordt opgenomen in een klooster. Hij wordt Beda genoemd en hij krijgt onderricht in lezen en schrijven. Door zijn kopieerwerk verwerft hij een hoop kennis, maar hij heeft ook last van een ascetische monnik. Hij, maar ook zijn medeleerlingen worden door deze Elmus verkracht. Beda neemt wraak op hem door hem een paar maal te geselen. Als blijkt dat anderen zijn geseling afmaken en Elmus vermoorden, vlucht Beda. Hij komt terecht in een dorp nabij Brussel waar hij samen gaat wonen met Veerle. Hij noemt zich inmiddels Madoc, omdat hij weet dat over Beda inmiddels een pauselijke banvloek is uitgesproken.

Madoc weet dat hij niet bij Veerle kan blijven, hij wil naar Parijs. Onderweg komt hij echter terecht bij een graaf en zijn gemalin. Daar weet hij zich als raadgever populair te maken. Hij brengt de grafelijke bibliotheek op orde en diept allerhande vergeten overeenkomsten op en verdient zo geld voor de graaf. Tegelijkertijd krijgt hij nachtelijk bezoek van een dame en jawel, de gravin blijkt zwanger. Madoc bekwaamt zich ook in het zwaardvechten en gaat het duel aan met een beruchte strijder, dat hij natuurlijk wint.

Tussendoor wordt er nog een bisschop vermoord, gaat de graaf naar het slagveld en lachen de edelen om een oud geschrift over ene Reynaert de Vos. Ook ontwikkelt Madoc en passant een nieuw pachtstelsel voor de graaf. Het is duidelijk dat de grafelijke zoon van Madoc is, maar het komt niet uit. De gravin neemt wel afstand van Madoc en als de graaf sterft vluchten Madoc, de gravin en zijn zoontje het kasteel uit. Hier scheiden hun wegen, de gravin en hun zoon gaan naar het zuiden van Frankrijk.

Madoc blijft in Parijs en bekeert zich tot de geesteswetenschappen. Hij gaat colleges volgen en neemt tijd voor bezinning. Zo doet hij een ontdekking over de geest;

‘Het betekent dat de geest,’ prevelde hij, ‘geen entiteit uit het bovenmaanse is, maar dat deze een natuurlijke, een aardse oorsprong heeft.’ Dit levensbeginsel stond haaks op de premissen van het christelijk geloof, haaks op alle gangbare ideeën omtrent de sferen van het ondermaanse en het bovenmaanse.' 


Die gedachte, daar zou hij nog last mee krijgen. Hij besluit om toch zijn zoon achterna te reizen, maar onderweg komt hij Wijchje tegen. Die was terug naar Vlaanderen aan het reizen van een onderbroken bedevaart naar Santiago de Compostella en Madoc belsuit bij haar te blijven. Ze gaan in Vlaanderen wonen, krijgen een dochter die helaas overlijdt. Wijchje verliest zich in de Heer en besluit als Hadewijch in een begijnhuis te gaan wonen. Madoc heeft zich inmiddels opgewerk als beheerder van landerijen en gaat verhalen schrijven onder de naam van Willem. U raadt het; hij herschrijft het verhaal over de vos en schrijft een verhaal met de naam Madoc, waarin hij zijn ketterse ideeën verwerkt.

Dat laatste brengt hem in de gevangenis en uiteindelijk wordt hij ingemetseld in een cel om te sterven. Hoe dat afloopt vertel ik hier maar niet.

U merkt, er gebeurt ontzettend veel en dat is precies wat er voor mij aan schort in dit boek, want de helft heb ik nog weggelaten. Er zijn nogal wat losse eindjes. Madoc zou een koningskind zijn uit Wales. Hij ontmoet ook Welshmen die hem zelfs de namen van zijn grootouders geven, maar er gebeurt niets mee. Madoc verlaat Veerle en ziet de gravin met zijn zoon vertrekken. Hij reist ze achterna, maar vertrekt net zo goed weer naar het noorden. De zoon zien we niet meer terug. Verder lijkt echt alles in dit ene verhaal te moeten zitten: een klooster en scriptorium met wijze leermeesters, maar ook met mishandelingen. Moord, kastelen en graven, een veldslag en een duel. Geesteswetenschappen, inquisitie door de kerk, ketters en brandstapels, beroemde werken, een verwijzing naar de beroemde dichteres Hadewijch, het duizelt af en toe.

Verder zijn er twee uitstapjes naar het heden, die voor mij niet zoveel toevoegen. Daarin komen we Willem de Reuvere en zijn kat Pablo weer tegen en het is bevreemdend om dan ineens te lezen over Louis Couperus bijvoorbeeld.

Wat wel prima is, is dat het verhaal goed doorleest, je verveelt je geen moment en voor iemand die niet zo thuis is in de Middeleeuwen komt het hele spectrum wel in 592 pagina’s voorbij.

Titel: Willem die Madoc maakte
Auteur: Nico Dros
Pagina's: 592
ISBN: 9789028223035
Uitgeverij Van Ooschot
Verschenen: april 2021