woensdag 27 mei 2020

Vrouwkje Tuinman – Lijfrente

Recensie door Roosje
Uitgeverij Cossee



Een experiment; ik ga proberen een stukje te schrijven over een dichtbundel. Dat heb ik nog nooit gedaan. Ik weet ook niet of ik dat kan. Poëzie is mooi, poëzie is ook moeilijk, want soms dubbelzinnig, of de auteur gebruikt woorden of zinswendingen die anders zijn dan je gewend bent, anders dan in proza. Poëzie probeert onder woorden te brengen wat de dichter voelt, vaak zijn dat tegenstrijdige gevoelens of gevoelens waarvan de dichter niet weet wat die nu precies voorstellen. Of er gebeuren zaken die plaatshebben aan de rand van ons bewustzijn, of in werkelijkheden van droom en hallucinatie. Wat ik nu opschrijf is eigenlijk helemaal niet voorbehouden aan poëzie. Denk maar eens aan roman als Archibald Strohalm van Mulisch, of misschien ook aan Jeroens Brouwers laatste Cliënt E. Busken. Voorbeelden te over. 

Het is de poëzie die poogt verschillende werelden en gevoelens bij elkaar te brengen in een uitzonderlijke samenhang. Ik heb het nu helemaal niet over rijm, assonantie en alliteratie, allerlei stijlfiguren die in Lodewicks Literaire Kunst in keurige rijtjes en paragraafjes stonden en vooral die je vroeger uit je hoofd moest leren.
De kracht van poëzie ligt ook in de herhaling van het lezen of reciteren van de verzen. Een keer is niet genoeg. Steeds weer moet je eigenlijk een gedicht lezen of reciteren. Soms lees je bij anderen in hun stukjes een gedicht dat je herkent en dan gaat er een lichtje aan in je hoofd en in je hart; dan gaat het gloeien.

‘Zij werd geboren uit zonnegloren en een zucht van de ziedende zee, die omhoog is gestegen op wieken van regen …. ‘
(ik doe het uit mijn hoofd en zoek het expres niet na ;-))

Dat gaat over de geboorte van Venus / Afrodite; het gedicht is van Jacques Perk, een voorloper van de Tachtigers, 19e eeuw; een van mijn favorieten. Natuurlijk is er de prachtige alliteratie van ‘z’, en het ritme, alsof het een lied is; de ‘z’ zingt rond en rond en rond. Zo’n paar regels gaan als het ware een mantra worden in je hart. Soms wordt er ineens een betekenis duidelijk die je eerst niet zag.

Bij mij treedt er nog steeds wel een zekere kramp op als ik een gedicht lees; en faalangst, want snap ik nu werkelijk wat er staat? Al moest ik op school veel oefenen in poëzie-analyse. Mijn faalangst werd stante pede gewekt als ik dan een gedicht, niet het meest makkelijke natuurlijk, moest analyseren. Metaforen…. En waar staan die dan voor? Niet alle gedichten gaan over de liefde natuurlijk; heel veel eigenlijk niet.

De gedichtenbundel van Vrouwkje Tuinman, Lijfrente, gaat wel over de liefde en vooral het missen ervan. Niet zomaar luddeveduddu van een kalverliefde, hoewel geen liefde zo kwetsbaar is als kalverliefde, maar het missen van de liefde omdat je lief dood is. Dat is heftig… heel heftig.

Ik begin gewoon vooraan met beschrijven van wat ik tegenkom in de bundel. De titel is veelzeggende. Lijfrente, daarbij denk je meestal aan geld dat gespaard is voor de oude dag, en inderdaad is dit in dit geval ook werkelijk aan de orde. Maar ook heeft ‘lijfrente’ een overdrachtelijke betekenis: dat wat overblijft na de dood, zo interpreteer ik het; ‘lijf’ staat ook voor ‘lichaam’ en zelfs ‘dood lichaam’. En de rente van dat dat dode lijf: de herinneringen, het gemis van je lief, zijn ‘remains’: letterlijk en figuurlijk. Wat er van hem overblijft na zijn dood? Ik associeer vrij en er zijn vast nog heel veel meer betekenissen en lagen te ontdekken.
Een dichter schrijft gecomprimeerd, eigenlijk soms als een geheimtaal, over dingen die de dichter misschien ook niet altijd meteen wil prijsgeven.

Voor ik in de bundel begon te lezen wist ik al dat deze gaat over het verlies van Tuinmans partner, haar man F. Starik. Maar ook ben je hier niet van op de hoogte dan lees je misschien niet in het eerste gedicht maar dan toch al vrij snel dat het gaat over het verlies van je lief aan de dood.

De achterflap van het boekje vermeldt

 ‘Lijfrente is een direct verslag van het eerste jaar na een verlies. Vrouwkje Tuinman schrijft over wat blijft (rdv: Lijfrente sic!), nadat iemand gestorven is. Over de pogingen om haar overleden geliefde, dichter F. Starik, ‘halsstarrig in beweging’ te houden en tegelijkertijd zelf te blijven voortbestaan. De gedichten zijn net zo kwetsbaar als hun onderwerp.’

Het dunne bundeltje herbergt toch nog 43 gedichten, die soms heel erg verschillen van vorm en inhoud.
Het eerste gedicht is misschien het meest mysterieuze…

Maart

Elke dag kijk ik drie keer in de vijver.
Er drijven punten en koppeltekens
In elk hun eigen duikershelm. Als ze ogen hadden
konden ze naar buiten kijken.
Tot die tijd vindt langzaam een geboorte plaats
in het vergiet dat de punten tegen de vissen
de vissen beschermt, de koppeltekens -
en straks de nakomers niet helpt
zich tegen de eerste legers te verweren.
Vanmorgen evolueerde een van de streepjes
Tot een komma. Er staat iets te gebeuren.

Een van de streepjes, het koppelteken, heeft Tuinman ook werkelijk neergezet (r. 7). Voor mij kwam op de eerste plaats te staan de geboorte van een gedicht, van taal eigenlijk zelf; taal gaat aan het gedicht vooraf. Toch moest ik ook aan kikkerdril denken en aan kikkervisjes. Het is het mysterie van de geboorte: van leven en van taal en gedichten; van niets of nauwelijks iets naar iets en meer. Denk ik. Mooi, denk ik, voel ik.

De eerste zeven gedichten (of meer als je anders ‘telt’, maar het gaat niet om de precieze aantallen) zien er ook uit als poëzie, met korte regels en indelingen in coupletten. Maar er zijn ook gedichten die er meer uitzien als prozastukjes. Zo divers als het gevoel is van de weduwe, zo divers is ook het uiterlijk van de gedichten, en de inhoud van die gedichten. Sommige zijn van inhoud ook tamelijk verhalend, zodat je als het ware het verhaal van de vrouw en haar lief, zijn ziekte en zijn dood meer narratief kunt volgen. 

Niet alleen het mysterieuze van de dood, - ineens is hij er niet meer - is er nog maar een koud omhulsel (sorry, mijn woorden, en wel erg onbeholpen), maar ook gewoon zo’n beetje hoe het ging, de ziekte, het ziekenhuis, de zieke man, zorg, bed, etc. Hoe het dan zo verschilt iemand te missen; het gemis is legio, het gemis is overal: in kasten, onder de vloer, in het bed, in het krappe huis. Zelfs zijn irritante slordigheid van vuile was tussen de schone leggen wordt een gemis. Daar waar de vrouw zich zo aan had geërgerd, zijn nare trekken, hoe graag zou ze die niet terughebben; als ze zijn slechte gewoonten terug zou hebben, zou ze hem helemaal terughebben. Tuinman zegt dat allemaal veel prachtiger dan ik het kan. Hoe verschillend kun je iemand missen als de dood hem voor altijd heeft opgelost. Op zoveel manieren, in zoveel kleine en grote dingen!

En dat is het grote verschil tussen Tuinman en mij: zij kan dat allemaal zo mooi, prachtig, gevoelig, kwetsbaar en tranentrekkend verwoorden en ik ben op geen enkele manier in staat dat ook maar een fractie over te brengen. Dat schrijf ik zo vaak als ik onder de indruk ben van een roman, en nu dus van deze gedichtenbundel.

Gelukkig heeft deze bundel al veel aandacht in de media gegenereerd; soms wordt een gedichtenbundel ook gewoon gekocht. Lezen, deze bundel. Gedichten zijn in staat in veel minder woorden dan een roman te verbeelden wat iemand in de diepten beroert, en kunnen verzen je leven en dood laten ervaren. Dit is Tuinmans eigen hellevaart.

Ik werd tot tranen geroerd.

De auteur

Vrouwkje Tuinman ('s-Hertogenbosch, 14 september 1974) is een Nederlandse dichteres, romanschrijfster, journaliste en columniste. Zij bracht tot dusver zes dichtbundels en vier romans uit.

Ze debuteerde in september 2004 bij uitgeverij Nijgh & Van Ditmar met de dichtbundel Vitrine. Op 1 september 2005 verscheen haar eerste roman Grote acht. In januari 2007 verscheen haar tweede bundel, Receptie.

In februari 2004 ontving ze de Hollands Maandblad Poëziebeurs 2003/2004 en werd genomineerd voor de Libra Prijs. Ze ontving in 2005 het C.C.S. Crone-stipendium en werd genomineerd voor de Debutantenprijs 2006 en de Selexyz Debuutprijs. In 2010 ontving zij de Halewijnprijs voor haar hele oeuvre. Haar dichtbundel Lijfrente werd bekroond met  De Grote Poëzieprijs 2020 (voorheen VSB Poëzieprijs).

Tuinman studeerde algemene letteren en muziekwetenschap. Sinds 1997 is ze werkzaam als freelance journalist en recensent. Ze schrijft/schreef onder andere voor de volgende media en organisaties: Trouw, Preludium, Het Concertgebouw, Opzij, de Volkskrant, La Vie en Rose, Schrijven, Yoga, Akkoord, Zing, Zone030, Rails, Marie Claire, One, Utrechts Nieuwsblad, Hollands Maandblad en Trajectum. (lees verder op Wikipedia)

Titel: Lijfrente
Auteur: Vrouwkje Tuinman
Pagina's: 64
ISBN: 978 90 5936 863
Uitgeverij Cossee
Verschenen: september 2019

vrijdag 22 mei 2020

Gabriele Tergit – De Effingers

Recensie door Tea van Lierop
Van Maaskant Haun



Krachtig tijdsbeeld met een mix van humor en drama

Ook wie nog geen kennis maakte met de opmerkelijke schrijfstijl van Gabriele Tergit, zoals in het ook onlangs vertaalde Käsebier verovert de Kurfürstendamm, kan zijn hart ophalen aan De Effingers. Deze vuistdikke roman heeft aan het begin en einde een stamboom die erg behulpzaam is bij het volgen van de zich uitwaaierende families. Hun onderlinge relaties vormen het kader van het boek. Opvallend is het aantal tegenstellingen waarmee de auteur een scala aan thema’s weet te vervlechten in het verhaal dat, ondanks het uitwaaierend karakter, toch een constante factor heeft: niet iedereen heeft altijd een keuze. Het proza heeft ook in deze roman kenmerken van de nieuwe zakelijkheid; de montagetechniek en de hoofdstuktitels met de aankondiging wat er staat te gebeuren, maken het zichtbaar dat hier een auteur met een journalistieke achtergrond aan het werk was. Voeg hierbij de autobiografische elementen en de wetenschap dat het waarachtig niet meeviel een roman uit te geven die de rol van de Duitsers in WO II zo genadeloos blootlegt en lees, met groot respect, het resultaat van alle inspanningen.

Het motto van Goethe Grenzen der mensheid is zeer treffend gekozen. Tijdens het lezen valt op dat behalve vele tegenstellingen ook herhalingen voorkomen. Zo worden karaktertrekken doorgegeven aan kinderen of nichtjes en neefjes, zou dit de oneindige keten zijn waarover Goethe dicht? De herhalingen zorgen voor verbinding in de familie, er is meer plaats voor wederzijds begrip en compassie in een tijd waarin omstandigheden vragen om aanpassing. De roman omvat de periode van 1878 tot 1948, een roerige tijd met oorlogen, antisemitisme, maar ook vooruitgang en de opkomst van het socialisme. Door de families te situeren in verschillende posities wordt er een beeld geschetst van de ondernemer, de bankier, de fabrikant, de sociaal betrokkene, de bohemien, de bedrogene, de echtbreker, de romanticus en de rechtdoorzee werker.

Dit verschil in posities uit zich ook in hun manier van wonen en leven. Decadentie versus soberheid en vooral ook het mondaine Berlijn tegenover het behoudende Kragsheim waar horlogemaker Mathias Effinger woont en rustig zijn werk doet en graag zijn wandelingetje maakt. Het zuiden van Duitsland verschilt hemelsbreed van het noorden en voor jongeren is er geen werk, drie van Mathias’ zoons verlaten hun geboortedorp. Benno vertrok naar Londen waar hij meer kansen ziet dan in Duitsland. Twee andere zoons, Karl en Paul, spelen een belangrijke rol in de technische vooruitgang. Door hard werken en het overwinnen van tegenslagen laten zij zien dat het toch mogelijk is een koets te laten rijden zonder paarden ervoor. Dit levert een interessante verhaallijn op waarin klassenverschillen naar voren komen. De strijd tussen de arbeider en de fabrikant wordt uitgevochten in zaaltjes waarin gediscussieerd wordt over het verdelen van grondstoffen en de winst. Marianne, een van Karls dochters en een van de voorvechters voor sociale gelijkheid, is bijna een heilige en hoe sneu dat juist zij slachtoffer wordt van iemand die ze in eerste instantie vertrouwt.

Het is hier niet de plek om alle personages te benoemen, maar Theodor, zoon van Selma en Emmanuel Oppner (bankier), is een van m’n favorieten. De dromerige, kunstminnende jongeman heeft een grillige loopbaan omdat zijn karakter niet strookt met wat zijn ouders met hem voorhebben. Toch vindt ook hij zijn weg en zijn uitbundige levensstijl met een vrouw die eigenlijk alleen een beeldschoon schepseltje is, geeft het boek iets extravagants. Als romanticus pur sang  laat hij zijn buitensporig gedrag goed zien aan de buitenwereld, dit levert mooie passages op.

En dan is het 1910, de jeugd laat zich horen; er hangen veranderingen in de lucht, behoefte aan inspirerend leiderschap wordt aangewakkerd door lieden die het individualisme willen inruilen voor iets hogers dat het burgerlijke ontstijgt. Het verlangen naar ‘de roes van een hoger geluk’,  is voor hen het hoogst bereikbare en staat haaks op het leven dat hun ouders leiden met hun op rente uit vermogen en luxe.

‘Hij sprak met geweldige stemverheffing. De jongeren beefden. Dit was wat ze wilden, dit was hun weg. Het was allemaal nog te nieuw en te vreemd, maar als iemand hen hun gang had laten gaan en als iemand een vaandel had gehad, dan waren ze achter hem aangestormd door de nachtelijke straten van het Berlijn van 1910 […]’ (pag. 359)

Hoe verschillend mensen denken over het verloop van een crisissituatie laat de passage, waarin voorspellingen twee kanten op kunnen gaan, zien. De een denkt dat WO I zal uitmonden in het uiteenvallen van Oostenrijk, het zich afkeren van Duitsland door de Engelssprekende wereld, een totaal gebrek aan grondstoffen, miljoenen lijken en invaliden en een miljardenschikking. Een ander denkt dat Polen de Duitsers als bevrijders zal begroeten, de Amerikanen de Duitsers te hulp zullen schieten, dat in alle Engelse koloniën opstanden zullen uitbreken en dat driehonderd miljoen mohammedanen zich achter de Duitsers zullen scharen. Ook wordt er geopperd dat er aan het einde van de oorlog een Verenigde Staten van Europa zal zijn.

Als een van de motieven is dit een heel sprekend voorbeeld, het fungeert als thermometer voor de wereldhandel:

‘Zoals altijd plukten de zwarten het katoen met een linnen doek rond het hoofd. De oogst was enorm en de aarde was vruchtbaar. Maar niemand kon het graan kopen.’

Het nawoord van Nicole Henneberg is zowel informatief als ontroerend. Zij legt het verband tussen de auteur en de roman die zoveel gemeen heeft met Tergits leven. Na het lezen van het boek komt het totaalbeeld, de auteur en haar roman, als een meesterwerk naar voren. Ook de families met al hun liefde, hoop, tegenslagen en hun joods-zijn laten een enorme indruk achter. Zoals in de media veelvuldig vermeld, wordt de roman vergeleken met De Buddenbrooks van Thomas Mann, inderdaad zijn er parallellen en verschillen. Het grote verschil voor mij is dat De Effingers wat meer vaart, afwisseling en bohemien heeft dan De Buddenbrooks, maar beide boeken sluit ik in mijn hart als kronieken van een periode in Duitsland, waarin zoveel verdeeldheid en onzekerheid heerst. Overigens refereert de auteur een aantal keer aan personages uit Tonio Kröger van Thomas Mann.

De auteur

Gabriele Tergit (1894-1982) werd geboren in Berlijn als Elise Hirchman in een welgestelde joodse familie. Ze studeerde geschiedenis, filosofie en sociologie (o.a. bij Max Weber) en promoveerde in 1925.
In het jaar dat haar eerste artikel in de krant verscheen (1915) ging ze publiceren onder het pseudoniem Gabriele Tergit, omdat het niet gebruikelijk was dat een vrouw uit een goed milieu een baan had als journalist.
In 1933 moest ze halsoverkop uit Duitsland vluchten. Na een verblijf in Tsjecho-Slowakije en Palestina streek ze definitief neer in Londen en was daar van 1957 tot 1981 secretaris van de PEN-afdeling van Duitstalige auteurs.(bron)

Titel: De Effingers                                
Auteur: Gabriele Tergit  
Vertaling: Meta Gemert
Nawoord: Nicole Henneberg
Pagina's: 735
ISBN: 9789083007625
Uitgeverij Van Maaskant Haun
Oorspronkelijk verschenen: 1951 (Duits, 1e uitgave)
Verschenen: maart 2020 (Nederlandse vertaling)