maandag 30 juli 2018

Jennifer Robson-Aan de oever van de Seine

Recensie door Tea van Lierop
Uitgever HarperCollins







Grandeur en bohemien in de ‘Années folles’



In een schilderachtig decor van de jaren 20 probeert de Engelse Helena een deel van haar verleden achter zich te laten door in Parijs schilderlessen te gaan volgen en een totaal nieuw leven op te bouwen. De echo van WOI klinkt nog door in deze roman. Haar ex-verloofde was een van de vele gemobiliseerden en tot ieders verbazing verbrak hij na de oorlog de verloving met Helena. Wanneer zij daarna ook nog roodvonk krijgt, waaraan ze bijna bezwijkt, besluit ze dat alles anders moet. Ze schrijft haar excentrieke tante Agnes, die in Parijs woont, of ze bij haar kan verblijven om schilderlessen bij maître Czerny te kunnen volgen. Alle ingrediënten zijn aanwezig voor een romantisch verhaal en dat is het dan ook.

Het verhaal op zich is niet tijdgebonden, iemand die zijn verleden achter zich wil laten en een totaal andere richting inslaat is van alle tijden. Het bijzondere zit in de afkomst van de vrouw en de omgeving waarin de ontwikkeling speelt. Beide zijn even belangrijk voor het geheel. Helena’s vader heeft een titel waardoor zijn kinderen ook van adel zijn. Helena wil daar niets van weten en laat zich gewoon Helena Parr noemen. 

Ook Agnes heeft vanwege haar huwelijk met een familielid van de tsaar een regiment titels, ze heeft toegang tot de hoogste kringen in Frankrijk en daarbuiten. Haar man sneuvelde al vroeg in de oorlog, ze waren pas getrouwd, maar leefden al 10 jaar samen, voor die tijd niet zo gewoon. Dat Helena zich niet wil laten voorstaan op haar titel maakt onderdeel uit van haar ontwikkeling, ze wil haar leven op eigen kracht vormgeven. Dit lijkt prijzenswaardiger dan het is, want haar tante zal haar met alles helpen. Klassenverschil is één van de thema’s in het boek. De Amerikaan Sam, waarmee Helena in contact komt, heeft net als zij een achtergrond waarover hij niet graag spreekt.

Zodra je het boek openslaat waan je je in het welgestelde milieu waarin Helena opgroeide. Het huis is groot, mooi en voornaam, personeel zorgt voor het huishouden. Er zijn voldoende middelen om een luxueus leven te leiden. Reizen gaat per trein, vanzelfsprekend eerste klas met een royale hoeveelheid mooie koffers met modieuze kleding. De beschrijvingen van Le train bleu, waarmee ze naar het mondaine Zuid-Frankrijk reist, zijn zo beeldend dat je het gevoel hebt mee te genieten van de weldadige luxe van verzorgd en comfortabel reizen.

Voor kunstliefhebbers is dit een heerlijk boek. Allereerst de spannende sfeer in de schildersgroep van maître Czerny. De leerlingen sidderen voor hem en de verrassing is des te groter wanneer je toch wordt uitgekozen voor een vervolgcursus. Maar minstens zo boeiend om te lezen zijn de bezoekjes aan ‘salons’ die in het Parijs van die tijd in de mode waren en waar heel artistiek Parijs elkaar ontmoet. Wat te denken van de beroemde Gertrud Stein, een Amerikaanse auteur, die in haar salon beroemde kunstenaars ontvangt. Alsof je zelf uitgenodigd bent zit je te luisteren en te kijken naar Ernest Hemingway en zijn vrouw, de familie Fitzgerald – F. Scott is bezig zijn derde roman The Great Gatsby te schrijven - en meer beroemdheden.

Shakespeare and Company, Paris, 2013 (wikimedia)
Over literatuur gesproken: er is nog een bekende Engelstalige auteur neergestreken in Parijs, Sylvia Beach, zij heeft een turbulent bestaan als eigenaar van Shakespeare & Company. Daar kun je een boek lenen of kopen, auteurs ontmoeten en zij is ook de uitgever van Ulysses - James Joyce.
Geniet ook van de beschrijvingen van Parijs, vele bekende plekken worden genoemd. Het tijdsbeeld wordt goed beschreven met als één van de hoogtepunten een bezoek aan ‘Les Halles’, dit waren nog de oude hallen. Helena gaat daar met Sam heen om de sfeer te proeven ter inspiratie voor haar schilderijen. Hier wordt ook weer het klassenverschil duidelijk, want ze beseft wel degelijk dat haar problemen in het niet vallen bij velen die onder erbarmelijke omstandigheden hun brood moeten verdienen.

De eerste tekening was van een boerenvrouw die trots een stapel grijsgroene kolen had uitgestald. Aan haar schouders kon Helena zien dat ze een heel zwaar leven had, maar desondanks had de vrouw een goed humeur en stond ze te praten en te lachen alsof er niets leukers bestond dan urenlang buiten in de kou staan.’

Het verhaal wordt verteld vanuit Helena, haar leren we goed kennen door de beschrijvingen over haar karakter en beslissingen en door de contacten en dialogen met anderen. Hoewel om de tante altijd een klein waasje van geheimzinnigheid blijft hangen - haar excentrieke Russische verleden is niet zo eenvoudig te doorgronden - wordt ook haar karakter redelijk goed uitgediept. Zo weten we van haar hoe zij over bepaalde maatschappelijke onderwerpen denkt en ook dat zij lak heeft aan conventies op het gebied van seksuele voorkeuren. In de kringen waarin zij verkeert heerst een zeer vrije moraal.
Op de vele bals en feestjes gaat het er kleurrijk aan toe, nieuwe muziekstijlen en dansen worden uitgeprobeerde en omarmd:

‘‘Dat is een charleston!’ riep Étienne in haar oor. ‘Ik zal je laten zien wat je moet doen.’
Hij nam haar linkerhand in zijn rechterhand en legde zijn linkerhand op haar rug. Daarna liet hij haar zien hoe ze naar voren en naar achteren moest stappen en schoppende bewegingen naar de zijkanten moest maken. Vervolgens strekten ze hun armen, waardoor er genoeg ruimte tussen hen ontstond om ook naar voren te kunnen schoppen. Alle stappen werden vlug en lichtvoetig uitgevoerd, met richtingveranderingen bij elke rotatie. Binnen de kortste keren had ze de basispassen onder de knie en danste ze net zo vrolijk als de andere aanwezigen.’

Dit is het eerste boek dat ik las van deze auteur. Ondanks een zekere mate van voorspelbaarheid, blijft het een fijne historische feelgoodroman met een bijzondere (kunst)laag die het boek een wervelende dimensie geeft. De schrijfstijl is toegankelijk. Snel lezen lukt alleen wanneer je niet de moeite neemt onbekende woorden en details van genoemde beroemdheden op te zoeken. Dat zou werkelijk jammer zijn, want de auteur heeft moeite gedaan om de roman te verrijken met deze details. Het boek kan ook nog bekeken worden als een late coming of age van Helena. Tenslotte is ze niet meer zo piepjong wanneer ze naar Frankrijk gaat. De naam Helena doet denken aan de Griekse Helena, de mooie vrouw die geschaakt wordt door Paris. Toevallig? Om erachter te komen hoe Helena uit de ‘strijd’ komt is maar één manier mogelijk: zoek een goede rustige leesplek en laat je onderdompelen in de wereld van toen waar de auto een noviteit was, de vrouw, volgens de etiquette, een chaperonne nodig had en buizenpost nog een doodgewoon verschijnsel was. 

(foto: HarperCollins Publishers)

De auteur

Jennifer Robson werd geboren op 5 januari 1970 in Peterborough, Canada
Haar fascinatie voor de Eerste Wereldoorlog begon met de verhalen van haar vader, een bekend historicus. Jennifer werkte als gids bij het Canadian National War Memorial in Frankrijk, als bureauredacteur bij een uitgeverij en studeerde Britse economische en sociale geschiedenis in Oxford.

Titel: Aan de oever van de Seine
Titel oorspronkelijk: Moonlight over Paris
Auteur: Jennifer Robson
Uitgever: HarperCollins
Vertaling: Mieke Trouw
ISBN: 9789402701661
Pag.: 336
Genre: Literatuur&Romans
Verschenen: 31-07-2018

zondag 29 juli 2018

Jamie Quatro-Vuurrede

Recensie door Tea van Lierop
Atlas | Contact






Hoofd en Hart, het vuur van de verleiding...


Een oeroud thema in een zinderende eigentijdse roman, zo zou dit boek in het kort samengevat kunnen worden. Het uitgangspunt is een gelovige jonge vrouw die haar religie serieus neemt en er haar hele leven mee worstelt. Die worsteling komt voort uit verleidingen waaraan een mens nu eenmaal bloot staat. Net als Eva, die in het paradijs verleid werd door de slang om te eten van de boom van goed en kwaad, werd Maggie verleid seks voor het huwelijk te hebben en daardoor haar lot bezegelde. Door het diepgewortelde geloof meende ze boete te moeten doen voor haar zonde en liet haar geen andere keuze dan te trouwen met de jongen waarmee ze seks had, Thomas. 
 
Met deze jongen krijgt ze twee kinderen. Zo staan de zaken ervoor wanneer op een dag de situatie verandert door een berichtje aan een dichter. Maggie is schrijfster en waagt het op een goed moment een mail te sturen aan dichter James Abbott. Zij wordt geraakt door zijn nieuwe dichtbundel, eigenlijk is het veel meer dan geraakt, ze spreekt zelfs van gelouterd. Haar mailtje wordt enthousiast ontvangen en dit wordt het begin van een intensieve, platonische relatie.

Ze vinden elkaar in het uitwisselen van ideeën over theologische literatuur en de vraag of er wel een tweedeling moet bestaan in literatuur voor gelovigen en ongelovigen. Voor je het weet word je als gelovige bestempeld als ‘achterlijk’ of ‘excentriek’.
Maggie doet promotieonderzoek, ze onderzoekt de raakvlakken van poëzie en theologie en wil graag gedichten schrijven.
Uit het mailcontact blijkt dat ze veel gemeen hebben, beiden getrouwd, twee kinderen, jongen en meisje, Maggie studeerde in Princeton waar James werkt.
Alle tekenen wijzen erop dat de platonische liefde een grens zal overschrijden, sterker nog, het boek begint ermee. De opbouw is verre van chronologisch. Het begin, de zonde, maakt dat die spanning in elk geval verdwenen is zodat er ruimte komt om de voorgeschiedenis en de afloop in fragmenten te lezen.

Het geloof is een van de belangrijke thema’s. Maggie probeert duidelijkheid te krijgen door te beschrijven hoe zij haar religie beleeft. In een dagboekaantekening - waarvan ze een brief maakt die ze nooit zal versturen – schrijft ze over een van de momenten waarin de verleiding er is, maar de grens nog niet overschreden is. De spanning is voelbaar:

Lieve James, Een zoveelste dagboekaantekening, een zoveelste brief die ik nooit zal versturen. Als bidden in de leegte. God van God, Licht van Licht. Loze Leegte van loze Leegte - herinner jij je nog de dag dat we naar het museum gingen? […] In de zaal ernaast stond je voor een spiegelwand en toen ik daar binnenkwam, zag ik dat je mij zag in de weerspiegeling: je blik die naar beneden gleed, toen weer naar boven. […] (blz. 43)

In deze passage gebeurt al zoveel dat het duidelijk een voorbode is van het onvermijdelijke, het verbodene, dat wat niet gebeuren mag. De beschrijving is subtiel, niet rechtstreeks, maar door een spiegelbeeld te gebruiken, heel mooi. 
 
Adam en Eva. (Cornelis van Haarlem, Rijksmuseum)
      
Het leven wordt er niet eenvoudiger op wanneer aan de ene kant begeerte wordt aangewakkerd door James en aan de andere kant Thomas, die met veel geduld aandacht probeert te krijgen van zijn vrouw. Dat wil niet echt lukken, fysiek is ze afwijzend. Niet helemaal verwonderlijk, want echte passie met Thomas is er amper geweest. Het wordt zelfs een beetje op het randje tussen gênant en hilarisch wanneer hij een vibrator voor haar koopt. Ze loopt boos weg. Thomas voelt zich aan de ene kant gekwetst, maar ook schuldig omdat hij vindt dat hij haar tekort doet. Maggie speelt zeer gevaarlijk spel. Zij zit tussen drie vuren in, God, Thomas en James. Het vuur is een van de thema’s. De titel Vuurrede, in het Engels Fire Sermon dekt de lading. Hieruit blijkt hoe groot het belang van godsdienst is. Religie kan een houvast zijn in het leven, maar kan ook beklemmen. 

Stel dat je op een dag tot de ontdekking zou komen dat met zekerheid is vastgesteld dat het lichaam van Christus ook echt het lichaam van Christus is? Of dat er ongekend gedegen, waterdicht wetenschappelijk onderzoek is uitgevoerd om het bestaan van God in twijfel te trekken, en dat dit onderzoek- onweerlegbaar - heeft aangetoond dat Hij niet bestaat? Wat zou je dan voelen?

Opluchting’ (blz 105)

Deze roman over passie, lijden, onderwerping stemt tot nadenken en is sterk verweven met de vraag of we altijd keuzes kunnen maken. Maggie groeide op in een gelovig gezin en zelf gelooft ze ook. Maar waarom steeds die verleidingen? Waarom moet een mens zo in verzoeking gebracht worden? En wanneer we terugdenken aan die zonde, omdat we het moment willen herbeleven, waarom voelen we dan alleen maar meer weemoed? Daarover gaat dit boek, over illusies en dingen die we nooit zullen vinden omdat elke zoektocht zal ontaarden in weer een nieuw verlangen. Precies dat laat het het boek ook zien, het maken van de juiste keuzes, het aanvaarden en het levendig houden van herinneringen. Uiteindelijk is het einde van een boek een beetje weemoedig, maar ook waarachtig. 
Een prachtig boek, dat na het dichtslaan nog lang blijft nagloeien. 



 De auteur

Jamie Quatro debuteerde in 2013 met het van geloof en overspel doordrenkte 'I Want To Show You More', dat op vele eindejaarslijsten prijkte en in The New Yorker werd geprezen als: 'Zinnelijk, exuberant, vol vreugde [...] Genesis maakt plaats voor het Hooglied



Titel: Vuurrede
Titel oorspronkelijk: Fire Sermon
Auteur: Jamie Quatro
Uitgever: Atlas | Contact
Vertaling: Nicolette Hoekmeijer
ISBN: 9789025451738
Pag.: 240
Genre: literaire fictie
Verschenen: juni 2018

vrijdag 27 juli 2018

Thomas Harding - Het huis aan het meer


Recensie door Truusje
Uitgeverij De Arbeiderspers

'Overal in het Brandenburgse zand hebben levensbronnen
gevloeid en ze vloeien er nog altijd, en elke vierkante
meter grond heeft een eigen verhaal en vertelt dit ook -
maar je moet wel willen luisteren naar deze vaak zachte stemmen.'
Theodor Fontane, 2 december 1863


Eén huis. Vijf families. Honderd jaar Duitse geschiedenis



De hemel op aarde

'Dit is het verhaal over een houten huis dat op de oever van een meer vlakbij Berlijn is gebouwd.'

Thomas Harding raakte geïntrigeerd in de geschiedenis van het weekendhuis van zijn Duitse grootmoeder. Het staat in de periferie van Berlijn aan de Groß Glienicker See, die op zijn beurt weer grenst aan de Wannsee. De laatste keer dat Harding het huis heeft gezien was vlak na de val van de muur.

'Mijn hele leven waren me verhalen verteld over het huis bij het meer, oftewel ‘Glienicke’. Het was een obsessie geweest voor mijn grootmoeder, Elsie, die er met verwondering over praatte, omdat het een tijd voor de geest riep waarin het leven gemakkelijk, prettig en eenvoudig was geweest. Ze noemde het haar hemel op aarde.'

Toen de nazi's aan de macht kwamen heeft de familie het geliefde stekje moeten ontvluchten, uit angst voor het opkomende anti-semitisme en werd het huis geconfisqueerd. 
Wanneer Harding het huis in 2013 weer bezoekt, ziet hij dat het er vervallen bij staat. Het interieur is voor een groot deel besmeurd en gesloopt door de krakers die er als laatsten hebben gewoond. Een betonnen pad herinnert nog altijd aan de plek waar de Berlijnse Muur bijna dertig jaar heeft gestaan. Bij het optrekken ervan werd deze dwars door de tuin geplaatst, waardoor de bewoners geen toegang meer hadden tot het meer. Dat ligt immers in het westen en het huis in het oosten.

Uitzicht op de muur vanaf het meer
'Ik herinnerde me vaag een groentebed en een hondenhok, een keurig onderhouden tuin en goed verzorgde bloemperken. Vijftig meter verder hield het weggetje ineens op bij een breed metalen hek waarop ‘Privé’ stond. [...] Rechts van mij strekte zich een verwaarloosde heg uit. En daar was dan het huis van mijn familie. Het was kleiner dan ik me herinnerde, niet veel groter dan een clubhuis of een dubbele garage, verscholen achter struiken, wijnranken en bomen. De vensters waren met triplex dichtgetimmerd. Het bijna platte dak was gebarsten en overdekt met gevallen takken. De bakstenen schoorstenen leken af te brokkelen, op instorten te staan.'

Britse familie en Duitse omwonenden aan het werk
Harding besluit om de geschiedenis van het huis - en de families die er hebben gewoond - te reconstrueren. Vele archieven in Berlijn en Potsdam worden ondersteboven gegooid, veel informatie wordt verzameld over de families die er hebben gewoond.
Zijn doel is dat het huis, in al haar glorie, in ere hersteld kan worden. De gemeente Potsdam was van zins om het huis te slopen en zodoende plaats te maken voor nieuwe woningen - projectontwikkelaars hadden hun plannen al klaar -  maar Harding weet dit te voorkomen. Zijn Britse familieleden en mensen uit de buurt gingen tezamen aan het werk om de boel op te ruimen en schoon te maken. Na de rigoureuze verbouwing van deze 'hemel op aarde', krijgt het de naam Alexander-Haus en het komt op de lijst van Monumentenzorg te staan.

De bewoners

Dr. Alfred Alexander, de overgrootvader van de auteur en welgesteld Joods arts, kon in 1927 het perceel huren van Otto von Wollank en kreeg toestemming om er een huis op bouwen. En het huis kwam er, zonder verdieping, maar wel met negen kamers. Vele vakanties en weekenden heeft de familie daar met veel plezier doorgebracht.

Na de vlucht van de familie Alexander, betrok August Wilhelm Meisel - componist, muziekuitgever en rasopportunist - met zijn vrouw en twee kinderen het huis op 10 februari 1936. De afgesproken huurprijs werd overeengekomen op 2000 rijksmark per jaar. Meisel werd lid van de NSDAP en ontsloeg alle Joodse muzikanten. Na WOII moest deze familie het huis ook verlaten, omdat het in de DDR stond en zij officieel woonden in de BRD.

Hanns Hartmann en zijn Joodse vrouw Ottili konden eind '44 het huis huren van Meisel en vonden hier een veilige haven.

Van 1958 tot 1962 hebben er twee gezinnen in het huis gewoond, te weten de weduwe Ella Fuhrmann - als huisbewaarder - met haar twee kinderen en de familie Wolfgang Kühne. Het huis was in die jaren in tweeën gedeeld. Wolfgang was in dienst bij de Stasie. De familie Kühne heeft er al met al veertig jaar gewoond.

Kroniek

De geschiedenis van het huis wordt prachtig uitgewerkt door de verhalen die Harding wist te achterhalen van ooggetuigen, tijdgenoten, research in talrijke archieven en de boeken die hij heeft kunnen gebruiken om aan informatie te komen. De vele illustraties tonen de bewoners en het huis door de jaren heen.
 Het huis aan het meer
Tenslotte staat er achterin het boek een uitgebreide lijst met namen, gebeurtenissen en andere in dit boek beschreven dingen. Hierbij is het wel een gemiste kans dat er geen paginanummers bijstaan. De vijf families die er hebben gewoond zijn duidelijk uitgewerkt in diverse stambomen die voorin het boek staan en zijn een handig hulpmiddel tijdens het lezen.

Op een voortreffelijke manier heeft Harding de geschiedenis van Duitsland in de roerige 20e eeuw en het wel en wee van de bewoners aan elkaar gesmeed. De families komen tot leven, doordat de auteur fantastisch kan vertellen en zoveel feiten heeft kunnen achterhalen over hun levens en hun tijd in het huis.
Aan de periode dat het huis onder de vlag van Rusland stond, wordt ook de nodige aandacht besteed. De misdaden die werden begaan, de destijds heersende armoede in de DDR, maar ook de zekerheden die het systeem bood. Denk hierbij aan goedkope levensmiddelen, voldoende banen, gratis kinderopvang en huisvesting. Voor sommige mensen leek het leven in de DDR aantrekkelijker dan dat in West-Duitsland. Staatsvoogdij en reisbeperking werden op de koop toe genomen.

De auteur is erin geslaagd er een ware kroniek van te maken, zodat het leest als een roman. 
Nergens een droge opsomming van feiten van een non-fictie verhaal, maar een uiterst interessant en boeiend boek.

Auteur
Thomas Harding (1968) is een Brits / Amerikaanse non-fictie auteur , journalist en voormalig documentairemaker. Hij volgde een opleiding aan de Westminster School in Londen en studeerde vervolgens antropologie en politieke wetenschappen aan het Corpus Christi College in Cambridge. Hij werkte bij de televisie en in de journalistiek voordat hij auteur werd.(Bron: https://en.wikipedia.org/wiki/Thomas_Harding_(writer))

Auteur: Thomas Harding
Titel: Het huis aan het meer
Vertaling: Mechtild Claessens
Pagina's: 450
ISBN: 9789029523752
Uitgeverij De Arbeiderspers 
Verschenen: augustus 2017

woensdag 25 juli 2018

Alison Pick - Vreemdelingen met dezelfde droom

Recensie door Roosje
Uitgeverij Orlando



Het beloofde land


Toen Ida op de nieuwe plek aankwam en de hete zon gebroken zag boven de korst van de berg, en de hemel daarboven van een onmogelijk geteisterd blauw, had ze het gevoel dat ze tot op dat moment dood was geweest. Haar echte leven stond op het punt te beginnen.’ (2017, 15)


Het verhaal

Het is kort na 1920. Voorzichtig krijgt het zionisme vorm in Erets Jisraël, het eigen land van de Joden, het beloofde land uit de Bijbel. De meesten van hen komen uit verschillende Europese landen, de meesten van hen hebben geleden onder pogroms, en lijden daar in de ziel nog steeds onder. 

We volgen drie kolonisten, chaloetsiem, Ida, David en Hannah, die beginnen een woest en dor stuk land vlakbij een eenvoudige Arabische nederzetting te ontginnen. Ze zijn verstoken van vrijwel welke hulpmiddelen dan ook. Ze doen alles met hun blote handen, te beginnen met het verwijderen van stenen uit de aarde. Die stenen zijn hun stoelen. Ze slapen in tenten. Ze hebben niet genoeg te eten, ze worden ziek van de malaria, er zijn weinig medicijnen, ieder klein wondje kan de dood veroorzaken.

De meesten van hen wantrouwen hun Arabische buren, een soort half-nomaden, die wonen in eenvoudige huisjes, die zij ook weer makkelijk verlaten. De ergste vijand van de kolonisten zijn echter de kolonisten zelf: homo homini lupus, hield Thomas Hobbes ons al voor in de 18e eeuw - en vóór hem: Plautus, Montaigne en Erasmus.

Ida is een jonge vrouw, die al veel heeft meegemaakt maar voor wie het leven nu pas gaat beginnen; David is als zijn beroemde naamgenoot koning David uit het Oude Testament en de leider van deze groep chaloetsiem; niet alleen drukken de verantwoordelijkheden hem zwaar, maar ook kan hij zijn aanvechtingen en gevoelens moeilijk de baas. - David heet niet voor niets naar de bijbelse koning. - Hannah is Davids vrouw, haar eerste kind heeft zij moeten opgeven ten bate van het algemeen belang van de groep: er moet eerst gewerkt worden en er is te weinig voedsel om baby’s te voeden. Hannah kan David zijn zonden tot op zekere hoogte vergeven maar haar moederhart en moederschoot spreken een andere taal.

Het is een andere chaloets die ons door het verhaal voert: Sarah, de tentgenote van Ida en geliefde van David. Vanwege haar staat van zijn, is zij in staat zich vrijelijk door de tijd en ruimte te bewegen. Dat klinkt een beetje cryptisch maar voor wie de roman gaat lezen zal dat spoedig duidelijk worden. Ik ben voorzichtig met de spoilers, hoop ik.

We krijgen zo’n beetje drie maal hetzelfde relaas te horen, het verhaal van het begin van deze nederzetting en de gebeurtenissen die zich voordoen. Het verhaal vanuit het perspectief van Ida, David en Hannah. Enerzijds worden bepaalde aspecten en voorvallen duidelijker door de drie verschillende perspectieven, de drie verhalen van drie verschillende personages met hun eigen beweegredenen en achtergronden. Anderzijds wordt het verhaal drie maal verteld, waardoor de gebeurtenissen en hun impact, juist door die herhaling - drie maal, evenzeer bijbels -, geïntensiveerd worden. Wat er geschiedt is heftig maar toch klinkt door de tekst heen het vertraagde en repetitieve leven van de chaloetsiem. Niet dat zij lanterfanten, geenszins, ze werken dag en nacht, maar het leven is basaal, alsmaar hetzelfde en er is weinig afleiding. Het tempo is voor ons, 21e-eeuwers met onze voortdurende afleiding en onze zelfopgelegde multitasking via sociale media e.d. uiterst traag. En doordat het verhaal driemaal verteld wordt krijgt het een enorme diepte en gelaagdheid. Sommigen zullen deze roman door de herhalingen die niet alleen herhalingen zijn, als traag en saai ervaren.

Motieven

Het verhaal krijgt ook diepte door de verschillende motieven die Pick steeds terug laat keren. Er zijn er vrij veel, maar ik ga ze niet allemaal bespreken.

De belangrijkste daarvan is de pop die Salaam heet, de pop van Ruth, het dochtertje van David en Hannah, haar enige speelgoed en haar enige maatje, er zijn geen andere kinderen in de nederzetting; dat was namelijk niet de bedoeling. Die pop is van een Arabisch meisje geweest, Sakina, een speelgenootje van Ruth, en draagt daarom een Arabische naam. De pop is niet meer dan een oud en vies kussen, met een hidjab die kan veranderen in een kipa (keppeltje). De pop is een symbool van de goede verstandhouding tussen Joden en Arabieren. Toch kan die pop maar om de beurt Arabisch en Joods zijn, de hoofddoek is beurtelings kipa of hidjab, niet tegelijk. De pop is symbool het aanvankelijke respect dat beide bevolkingsgroepen voor elkaar voelen en terzelfder tijd symbool voor de diepe dichotomie tussen beide bevolkingsgroepen. Die pop maakt in de loop van het verhaal veel dingen mee.

Ook heel belangrijk is de rol van de sabbatskandelaars van Ida. De kolonisten moesten al hun persoonlijke eigendommen inleveren ten bate van het algemeen belang. Ida hecht er te veel aan, zij vertegenwoordigen haar vader en moeder in het oude land. Als lezer denk je direct al: kind, geef af, die kandelaars, want daar komt alleen maar ellende van... We hechten te zeer aan onze materiële goederen.

De bloes van Sarah met de rode mouwen. Sarah had als enige van de chaloetsiem haar eigen bloes mogen houden; dat mocht zij van David. De rest draagt kleding die voor iedereen is en die Ida wast. Sarah is Davids Batsheba, de verboden vrouw, de vrouw die hij bespiedt en die zijn lusten opwekt. Sarah onderwerpt zich niet aan de groepsdiscipline en denkt dat zij de koningin is van de gemeenschap. Verliefdheid laat zich slecht verenigen met het idealisme van de groep. 

Thema’s

Feitelijk zijn de thema’s alle tegenstellingen, waarmee de personages in het reine moeten zien te komen.

De kolonisten en de oude Arabieren die in het gebied wonen en leven als een soort half-nomaden. Hun samenleven is niet harmonisch. De ene kolonist staat sympathieker tegenover de Arabieren dan de ander. Ida en Ruth hebben goede connecties met hen, David wantrouwt hen tot op het bot. Schaarse middelen moeten gedeeld worden: water, land dat vruchtbaar gemaakt moet worden, medicijnen, speelgoed (de pop). Ze strijden tegen dezelfde vijanden: droogte, ongedierte, malaria. De oude bewoners gaan anders om met het land dan de nieuwkomers, die er in no time een bloeiend landbouwgebied van willen maken. Traditie en moderne tijd botsen. En we weten hoe die situatie tot een Gordiaanse knoop is uitgegroeid.

Het verschil tussen man en vrouw wordt opgeheven bij de kolonisten, in theorie wel te verstaan. Het zionisme, dat stoelt op socialisme, bepleit gelijkheid der seksen en is principieel antireligieus. Feitelijk gaat het betekenen dat vrouwen een dubbele taak krijgen net als in communistisch Rusland het geval was: die van moeder en die van arbeider. Ook hier botsen nieuw en oud, idealisme en realiteit op elkaar. Pick geeft haar roman een stevig vrouwelijke coloratuur mee.

Het individuele belang tegenover het groepsbelang. In het nieuwe leven was de gemeenschap het belangrijkste. Kinderen werden opgevoed in kindertehuizen en baby’s werden gezoogd door willekeurige moeders, door willekeurige borsten is wellicht een beter aanduiding. Het ging om de melk, niet om de de liefde en aanhankelijkheid tussen moeder en kind. Het idee was dat kinderen zich beter zouden kunnen ontplooien zonder de te hechte en vaak ingewikkelde band met hun ouders. Dat dat in de praktijk niet altijd even goed uitwerkte is evident.

Misschien het belangrijkste thema van deze roman is dat de mens de andere mens vaak in de weg staat, hoe groot het idealisme en de motivatie ook is. Hierin speelt David een exemplarische rol.

In het begin was er licht. God scheidde de wateren en er vloeide honing. Een voor een verschenen de planten en de dieren, alsof God met haar toverstokje de leegte beroerde. Hier en hier en hier. Zij was de God van bloed en zaad, de God van tranen. Alle doornstruiken en alle felgekleurde vogels en beesten verschenen op haar bevel.’, mijmert Sarah aan het einde (ibid.: 379).

Over de auteur

Alison Pick (Toronto, Canada, 1975) heeft drie veelgeprezen dichtbundels gepubliceerd. Haar roman Far to Go (in het Nederlands verschenen als Donderdagskind) werd genomineerd voor de Man Booker Prize, won de Canadian Jewish Award for Fiction en werd door de Toronto Star genoemd als een van de tien beste boeken van het jaar. (Orlando)

Pick ontdekte dat de Tsjechische familie van haar vader van origine Joods was, zelf werd hij als Christen opgevoed. Alison Pick bekeerde zich later tot het Judaïsme.


Auteur: Alison Pick
Titel: Vreemdelingen met dezelfde droom 
Oorspronkelijke titel: Strangers with the Same Dream - 2017
Vertaald: Miebeth van Horn Miebeth van Horn
Categorie: Literaire roman
384 pagina's
ISBN 9789492086648
Uitgeverij Orlando
Verschijningsdatum maart 2018

Apostolos Doxiadis - Oom Petros En Het Vermoeden Van Goldbach


Recensie door Robert Van der Meiren
Uitgeverij De Vliegende Hollander


Drama, liefde, ontroering en … wiskunde
Roman over een wiskundige obsessie


"Iedere familie heeft haar zwarte schaap - in die van ons was het oom Petros."

De openingszin van deze roman laat er geen twijfel over bestaan: oom Petros ligt niet goed in de familie Papachristos. Als zijn naam al eens uitgesproken wordt, zijn de woorden ‘nietsnut’ of ‘mislukkeling’ nooit ver weg. Eén neef – de ik-figuur, verteller van het verhaal – wordt echter nieuwsgierig, wil weten waarom zijn eigen vader en zijn andere oom altijd zo denigrerend spreken over hun oudere broer. Hij ontdekt dat oom Petros ooit een vermaard wiskundeprofessor was. Omdat hij zelf ook die richting uit wil, vraagt hij raad aan oom Petros. Deze legt hem bij wijze van test een wiskundige stelling voor, en laat hem plechtig beloven nooit wiskunde te gaan studeren tenzij hij de stelling binnen de drie maanden kan bewijzen. De jongeman begint vol goede moed aan zijn taak, want de stelling lijkt belachelijk simpel en volkomen logisch: ieder even getal groter dan 2 kan geschreven worden als de som van twee priemgetallen (1).

De neef vindt het bewijs echter niet en gaat dan maar economie studeren in de Verenigde Staten. Per toeval ontdekt hij daar dat de stelling eigenlijk het beroemde vermoeden was dat de Duits-Pruisische wiskundige Christian Goldbach in 1742 omschreef in een brief aan de Zwitserse mathematicus Leonhard Euler, en waarover zich al hele horden wiskundigen vruchteloos het hoofd hadden gebroken. Aanvankelijk is hij woedend over de valkuil waar zijn oom hem heeft laten inlopen: 

“De geslaagde truc van oom Petros (in het begin althans) was gebaseerd op de toepassing van het absolute determinisme van wiskunde in mijn leven. Hij had een risico genomen, maar een weloverwogen risico: de kans dat ik de eerste twee jaar bij een wiskundecollege de naam zou ontdekken van het probleem dat hij had opgegeven, was minimaal.” 

Hij ontdekt ook dat oom Petros weliswaar een geniaal wiskundige was, maar niet één wetenschappelijk werk publiceerde. Oom Petros was té geobsedeerd door het vermoeden van Goldbach, stak al zijn energie en tijd in zijn zoektocht naar het bewijs, en eindigde uiteindelijk met niets.
Als oom Petros hem zijn levensverhaal vertelt, slaat het ongenoegen van de neef om in respect en medelijden. Hij probeert de oude man uit zijn zombieachtige, lethargische bestaan te halen en hem aan het eind van zijn leven toch nog wat positieve zelfwaardering te geven ...

Wetenschappelijk kader

Het vermoeden van Goldbach klinkt heel logisch en eenvoudig, en we hebben het niet nodig om te weten dat bijvoorbeeld 8 geschreven kan worden als de som van de twee priemgetallen 3 en 5, of dat 16 gelijk is aan 5 + 11 of 3 + 13 enz... Computers berekenden al dat geen enkel even getal tot 1.000.000.000.000.000.000 niet als een som van twee priemgetallen kan geschreven worden. Wetenschappers nemen daarom aan dat Goldbachs vermoeden waar is, maar een echt sluitend, universeel wiskundig bewijs hebben ze nog steeds niet. Hoe klein de kans ook is, het blijft mogelijk dat er ooit een even getal opduikt dat plots niet meer aan dit vermoeden voldoet. Want zeg nooit ‘nooit’ in de wiskunde… Een door Euler geformuleerde variant op de laatste stelling van Pierre Fermat (2) leek ook tot in het oneindige te kloppen, tot de supercomputer CDC-6600 in 1966 berekende dat de stelling faalde bij het getal 61.917.364.224 (of, zoals wiskundigen het meestal schrijven: 1445) (4).


Christian Goldbach
Is het vinden van dat bewijs dan zo belangrijk? Toch wel, bijvoorbeeld in de ruimtevaart en de fysica waar vaak met astronomische afstanden en snelheden wordt gerekend – denk bijvoorbeeld aan de deeltjesversneller van het Zwitserse CERN – kan men alleen uitgaan van zekerheden, niet van vermoedens. Toen de Amerikaanse versie van dit boek verscheen loofde de uitgever daarom een beloning van 1.000.000 dollar uit voor wie het vermoeden binnen de twee jaar zou kunnen bewijzen... Er is niemand komen opdagen.

In het jaar 2000 stelde het Amerikaanse Clay Mathematics Institute (CMI) een lijst op van zeven belangrijke wiskundige problemen die op een oplossing of een bewijs wachten (3). Voor wie een probleem kan oplossen ligt een prijs van 1.000.000 dollar klaar. Tot nog toe werd maar één van die zeven problemen opgelost: geheel onverwacht verschenen eind 2002 op een wetenschappelijke website kort na elkaar drie artikelen die het bewijs leverden voor het vermoeden van Poincaré. Auteur was de Russische wiskundige Grigori Perelman. Toen het Clay Mathematics Institute hem zijn prijs wou overhandigen, weigerde hij. Algemeen wordt aangenomen dat momenteel alleen Perelman in staat is om bijvoorbeeld het vermoeden van Goldbach te bewijzen. Maar de man is zo goed als onbereikbaar en leidt een teruggetrokken leven. Heel af en toe geeft hij enkele gastcolleges waar dan de halve wiskundige wereld op afkomt.

De “echte” oom Petros?

De wereld van de hogere wiskunde zit vol tragische en mooie verhalen. Misschien heeft de Britse wiskundige Andrew Wiles wel model gestaan voor de figuur van oom Petros. Wiles zonderde zich tussen 1986 en 1994 volledig van de buitenwereld af om de oplossing te vinden voor de stelling van Pierre Fermat (1601-1665). Het verschil tussen beiden is echter: Wiles slaagde wél in zijn opzet, oom Petros jammer genoeg niet.
Laat oom Petros dan maar het stereotype zijn voor alle wetenschappers die hun hele leven onsterfelijke roem najagen door te trachten één probleem op te lossen... Het is maar aan weinigen gegeven.

Conclusie

Oom Petros en het vermoeden van Goldbach van de Griekse schrijver Apostolos Doxiadis is een ontroerend verhaal over een mislukt leven, en een hartverwarmend relaas over de liefde van een jongeman voor het zwarte schaap van zijn familie, een roman met een hart en een lieflijke ziel. Het verhaal kan niet om een aantal wiskundige theorieën heen, maar ik neem respectvol mijn hoed af voor de eenvoud en de begrijpelijkheid waarmee de auteur het allemaal weet over te brengen. Het zou dan ook verkeerd zijn zich te laten afschrikken door het wiskundige aspect van deze roman. De wiskunde is slechts de omkadering voor dit dramatische en tegelijk o zo menselijke verhaal, dat zelfs de ergste wis-on-kundige zal kunnen boeien en ontroeren.

Over de auteur

Apostolos Doxiadis
Apostolos Doxiadis (° 6 juni 1953) is een Griekse wiskundige, romanschrijver, toneelauteur en regisseur. Hij is hoogbegaafd, en kan al op zijn vijftiende wiskunde gaan studeren aan de Columbia University in New York waar hij in mei 1972 – hij is dan nog maar 19 – afstudeert. Daarna specialiseert hij zich verder aan de Ecole Pratique des Hautes Etudes in Parijs, waar hij promoveert met een proefschrift over het mathematische model van het zenuwstelsel.
Het overlijden van zijn vader verplicht hem in 1975 terug te keren naar Griekenland. Die gebeurtenis veroorzaakt een ommekeer, en vanaf dan legt hij zich toe op literatuur, film en theater. Doxiadis schrijft en regisseert voor theater en film, en vertaalt werk van onder anderen Shakespeare en Eugene O’Neill naar het Grieks.
In 1992 verschijnt in Griekenland zijn roman Oom Petros en het vermoeden van Goldbach. Het succes is maar matig, maar als hij het werk in 1998 in het Engels publiceert gaat de bal aan het rollen: de roman kent wereldwijd succes, en zal uiteindelijk in 35 talen verschijnen.
In 2008 verschijnt Logicomix, een graphic novel over Bertrand Russel en de grondslagen van de wiskundige logica, waarvoor hij samen met Christos Papadimitriou het scenario schreef. Dit werk verscheen wereldwijd in 19 talen, waaronder het Nederlands (5).
Van zijn wetenschappelijk werk werd vooral Circles Disturbed, The Interplay of Mathematics and Narrative bekend, waarin verbanden tussen wiskunde en vertelkunst gelegd en ontleed worden.
Apostolos Doxiadis woont in Athene, samen met zijn echtgenote, de schrijfster Dorina Papaliou, en hun drie kinderen.


(1) Een priemgetal is een getal groter dan 1 dat alleen deelbaar is door 1 en door zichzelf, bijvoorbeeld 2, 3, 7, 53, 2239 enz.
(2) De laatste (of grote) stelling van Fermat zegt dat het onmogelijk is een macht hoger dan de tweede op te delen in twee machten met dezelfde graad. Fermat schreef dit neer in de marge van een boek, met de opmerking “ik heb een werkelijk schitterend bewijs hiervoor gevonden, maar deze marge is niet breed genoeg om het te bevatten.” Fermats bewijs is echter nooit teruggevonden in zijn nalatenschap.
(3) Dit is de zgn. Millenniumlijst met zeven wiskundige problemen waarvan de oplossing volgens het CMI de wetenschap sterk vooruit zal helpen. Het vermoeden van Goldbach staat wel op een andere, veel langere lijst met onbewezen wiskundige problemen, maar niet op de Millenniumlijst.
(4) De mathematische uitleg zou ons hier té ver leiden.
(5) in 2009 verschenen bij uitgeverij De vliegende Hollander.

Oorspronkelijke titel: Uncle Petros and Goldbach’s Conjecture
Nederlandse titel: Oom Petros en het vermoeden van Goldbach
Auteur: Apostolos Doxiadis
Nederlandse vertaling: Peter Out
Uitgeverij De vliegende Hollander
Pagina’s: 189
Genre: roman

Khushwant Singh - Trein naar Pakistan


Recensie door Truusje
Uitgeverij Hollands Diep


Een land doormidden gescheurd

Partition

Toen de Britten Brits-India in de nacht van 14 op 15 augustus 1947 de onafhankelijk teruggaven heeft de blijdschap niet lang geduurd. Vrijwel direct volgde daarop, vanwege religieuze redenen, de Partition; de verdeling van Brits-India in het hindoeïstische India - waar ook de sikhs naartoe moesten - en het islamitische Pakistan. Deze zeer onrustige periode van etnische oorlogvoering tussen moslims en hindoes ging gepaard met gruwelijke lynchpartijen. Religies die tot die tijd in vrede met en naast elkaar hebben geleefd, stonden elkaar ineens naar het leven.

Ongeveer 14 miljoen mensen gingen gedwongen op de vlucht en passeerden de grens India-Pakistan, op weg naar het land dat bij hun religie paste, in de hoop daar veiligheid te vinden tussen mensen die dezelfde religie hadden. Wie ervoor koos om te blijven liep onherroepelijk de kans om vermoord te worden. Naar schatting hebben ongeveer 1 miljoen mensen het leven gelaten.

'Moslims zeiden dat de hindoes de moorden hadden beraamd en ermee waren begonnen. Volgens de hindoes hadden de moslims het gedaan. In feite werd er door beide partijen gemoord. Beiden schoten, staken met messen en speren en sloegen met knuppels. Beiden martelden. Beiden verkrachtten. vanuit Calcutta breidden de rellen zich uit naar het noorden, het oosten en het westen: naar Noakhali in Oost-Bengalen, waar moslims hindoes afslachtten, naar Bihar, waar hindoes moslims afslachtten.'

Khushwant Singh schreef dit boek in 1956 en het werd pas in 2016 vertaald naar het Nederlands. Dat Schwob dit boek heeft opgenomen in hun Schwoblijst is niet verwonderlijk. In het voorwoord schrijft Naema Tahir al dat het hier gaat om grote literatuur, wereldliteratuur. Singh heeft zijn eigen ervaringen in zijn boek verwerkt. De gruweldaden die uit religieus oogpunt gepleegd zijn, hebben zijn afkeer er mede door veroorzaakt. Een van zijn gevleugelde uitspraken: 'In mijn persoonlijke religie is er geen God!'

Mano Majra

Centraal in dit boek staat Mano Majra, een fictief, rustig en vredelievend boerendorp op de grens Pakistan-India. Het treinstation is een belangrijke plaats om samen te komen en het maakt het mogelijk om anderen te spreken. Rondom het station zijn veel winkels en zodoende zijn er dus altijd mensen op de been.
De dienstregeling van de komende en vertrekkende trein geeft de dorpsbewoners aan dat het tijd is voor hun diverse bezigheden, zoals eten, siësta, nachtrust en opstaan. Van oudsher leven de bewoners er vredelievend met elkaar.
Totdat er een moord wordt gepleegd door een groep rovers en Juggut (Jugga) Singh dit op zijn bordje krijgt. Hij is een sikh, al eerder een aantal maal voor kleine vergrijpen opgepakt en hij kan niet vertellen waar hij was, omdat hij een heimelijk afspraakje had met Nooran, een moslima. Jugga wordt gearresteerd en gevangen gezet samen met Iqbal, een sociaal werker en communist, die net met de trein in Mano Majra was aangekomen toen de moord werd gepleegd.

In september gaat de dienstregeling op de schop en de dorpsbewoners raken danig de kluts kwijt. Wanneer is het tijd op te gaan slapen, om op te staan en wanneer moeten ze honger krijgen?

'De komst van de spooktrein op klaarlichte dag veroorzaakte beroering in Mano Majra. Mensen gingen op hun dak staan om te zien wat er in het station gebeurde. [...] Een zacht windje stak op in de richting van het dorp. Het voerde de geur mee van brandende olie,, daarna van hout. En daarna een vage scherpe geur van schroeiend vlees. Het dorp verstomde in een dodelijk zwijgen. Niemand vroeg een ander wat voor geur dat was. Ze wisten het allemaal. Ze hadden het de hele tijd geweten. Het antwoord lag besloten in het feit dat de trein uit Pakistan kwam.'

De trein ligt vol vermoorde hindoes en de lijken worden gecremeerd. Het dorp valt stil en men is zich pijnlijk bewust van de dreiging. De angst voor anderen is groot, ook voor diegenen die ze eerst tot hun vrienden rekenden. Dit heeft tot gevolg dat de moslims uit Mano Majra door de hindoes worden verbannen en in kampen worden ondergebracht, met als ultieme wraak enkele reis Pakistan.

Wanneer de moessontijd aanbreekt, blijft de rivier maar stijgen en vormt een groot gevaar voor het dorp. Er drijven lijken in de stroom, niet verdronken, maar gruwelijk verminkt.
Dan bereikt hen het bericht dat er weer een trein aankomt, nu met moslimvluchtelingen en worden de dorpsbewoners opgehitst om wraak te nemen. Hun geloof in de goedheid van de mens houdt hen eerst nog tegen, maar al snel is er een groep die zich aansluit.

In haar uitgebreide voorwoord schrijft Naema Tahir dat dit hét boek is over de Partition en dat dit zich laat vergelijken met de Holocaust. En zo zijn er natuurlijk nog veel meer voorbeelden te noemen uit de recente geschiedenis. Voormalig Joegoslavië, de oorlog tussen de hutu's en tutsi's in Rwanda en ga zo maar door.
Het grijpt je bij de strot, weer eens te beseffen dat mensen in staat zijn tot dergelijke gruweldaden en dan zelfs hun vrienden niet ontzien, alleen maar omdat ze een andere religie hebben. Het is Khushwant Singh gelukt om deze schokkende, aangrijpende geschiedenis op een zeer soepele wijze te beschrijven. Het resultaat van deze periode was bloedig, maar desondanks is het een prachtig boek. De auteur weet de mores en tradities in het leven van de bevolking heel precies te beschrijven.
Een must-read om dit stuk geschiedenis te begrijpen.

Auteur

Khushwant Singh werd geboren in 1915 in een Sikh-familie in Punjab in wat nu Pakistan is en is gestorven in 2014. Op een half jaar na heeft hij de eeuw niet vol kunnen maken. Hij was schrijver, advocaat, journalist, diplomaat en politicus. Trein naar Pakistan is zijn meest bekende roman.


Titel: Trein naar Pakistan
Auteur: Khushwant Singh
Vertaling: Ankie Blommesteijn
Pagina's: 235
ISBN: 9789048836130
Uitgeverij Hollands Diep
Verschenen: juli 2017
Oorspronkelijke uitgave: 1956

maandag 23 juli 2018

Simone de Beauvoir-De bloei van het leven

Recensie door Tea van Lierop
Uitgeverij Agathon Weesp (Meulenhoff)





'Wat mij, bij mijn terugkeer in Parijs in september 1929 het meest van al verrukte en naar mijn hoofd steeg was mijn vrijheid. Daar had ik, sinds mijn kinderjaren, van gedroomd als ik met mijn zus 'grote mensje' speelde.' (openingszin blz. 11)

'Zo dreef ieder boek me weer naar een nieuw boek, omdat de wereld zich aan mij geopenbaard had in zo'n volheid, dat ik nooit al mijn gevoelens en ervaringen onder woorden zou kunnen worden.' (slotzin: blz 603)


Woorden schieten tekort….



Ontwikkeling

Wanneer je een boek, waarvan een aantal bladzijden loszitten en dat vol plakbriefjes zit, voor de derde keer leest, moet het simpel zijn er iets over te vertellen. Toch is het niet eenvoudig, gewoon omdat er op elke pagina zoveel geschreven staat. Alles schreeuwt om aandacht! Maar goed, dit wordt mijn persoonlijke bespreking van een autobiografisch boek van een bewonderenswaardige vrouw die leefde in een bijzondere tijd. 

Dit deel is het tweede boek uit de vierdelige autobiografie. De andere drie delen zijn ook echt de moeite waard, maar deze verdient extra aandacht vanwege de tijd en de ontwikkeling die Simone de Beauvoir doormaakte. Zij doet hierin verslag van de periode 1930 tot 1944, ze is dan 21 tot 35 jaar. De Beauvoir beschrijft de nauwe banden die ze had met haar vrienden. In het bijzonder Jean-Paul Sartre, haar werk als onderwijzeres, auteur en filosoof en haar ontwikkeling van een individualistisch mens naar een mens dat zich solidair verklaart met het verzet.

De aanloop naar WOII en de oorlog zelf hebben, net als voor iedereen, een grote rol gespeeld in haar leven, de bijzonderheden daarover krijgen een prominente plaats in het boek.
Deel een, Een welopgevoed meisje, gaat helemaal over haar jeugd waarin ze zich probeert te ontworstelen aan een drukkend katholiek milieu.

Contract

Waarom spreekt deze vrouw zo tot de verbeelding? De autobiografie bevat natuurlijk alleen datgene wat de auteur gedrukt wil hebben. De intiemere details van haar leven heeft ze er bewust uitgelaten, ze was daar eerlijk in en eigenlijk zit een lezer daar ook niet op te wachten. Maar dat ze een turbulent leven had wordt zonder die details ook wel duidelijk. De gesprekken die ze voerde met Jean-Paul Sartre over welke vorm hun relatie zou moeten krijgen laten zien dat hun voorlopig 2-jarig 'contract' veel meer was dan een liefdesrelatie tussen twee mensen. Sartre noemde het 'een noodzakelijke liefde', waarbij ook 'toevallige liefdesverhoudingen' konden bestaan. Een aanvulling op het contract was dat ze elkaar beloofden niet tegen elkaar te liegen en niets te verzwijgen. En wie denkt dat dit contract, dat uiteindelijk een levenslange verbintenis werd, zonder problemen nageleefd werd heeft het mis, want er was wel degelijk jaloezie, maar hun liefde hield stand tot de dood van Sartre.

Filosofie

Simone de Beauvoir als Jean-Paul Sartre waren beiden filosoof en auteur. De een kon niet zonder de ander, ze inspireerden elkaar en door alles te bespreken en kritisch te beoordelen kwamen ze elk tot een eigen inzicht en schreven, schrapten, herschreven ze hun oeuvre.
Sartre leerde de Beauvoir de ogen te openen voor de vele heerlijkheden van het leven en ze moest er over schrijven om die mooie beelden vast te houden.

Ook al formuleerden wij het dan niet in dergelijke termen, we benaderden daarbij een vorm van kantiaans optimisme waarbij ‘je moet’ betekent ‘je kunt’. En hoe zou inderdaad iemands besluit kunnen wankelen op het ogenblik zelf van keuze en aanvaarding? Op dat punt vallen wil en geloof samen.’ (blz 15)

De optimistische toon blijft het hele boek klinken, ook in moeilijker tijden waarin er geen geld is voor eten of er helemaal geen eten te krijgen is, toch is er iedere keer een oplossing. 
 

Simone de Beauvoir en Jean-Paul Sartre (Pinterest)


Wereldbeeld

Zo goed als ze hun eigen zaakjes in orde hadden en dachten te begrijpen, zo weinig beseften ze aanvankelijk wat er in de wereld gebeurde. De Beauvoir las geen kranten, was enorm met zichzelf bezig en had niet in de gaten dat er een ramp afstevende op Europa. Dat verwijt maakte ze zichzelf later, het getuigde van zelfinzicht dat de eigen vrijheid en alles wat daarbij hoorde, vooral op cultureel en relationeel gebied, voorrang kreeg op veranderende politieke situaties.
Toen ze een rondreis maakten door Duitsland in de zomer van 1934, vroegen ze zich af:

'In de rustige straten van Lübeck met zijn prachtige, bakstenen kerken en in Stalsond met zijn frisse zeewind zagen we hele kolonnes bruinhemden in hun onverzoenlijke pas marcheren. Toch zagen onder het gewelfde plafond van de 'Ratkeller' de mensen er vredelievend uit. Mannetje aan mannetje zittend dronken ze bier en zongen. Kon je zó verlangen naar menselijke warmte en toch dromen van massamoord? Die beide dingen leken mij onverenigbaar.’ (blz. 194)

Cultuur en wetenschap

Het boek is behalve een persoonlijk verslag ook een document geworden waarin een cultureel tijdsbeeld gevangen wordt. Aandacht is er voor auteurs zoals Faulkner en Hemingway, voor Amerika en zijn films en muziek (blues, negro-spirituals en de arbeidsliederen) en voor filosofen zoals Hegel (‘Elk bewustzijn streeft naar de dood van een ander’) Nietzsche en Kierkegaard.

Natuur

Het optimisme waarmee deze memoires zijn geschreven komt helemaal tot zijn recht wanneer de Beauvoir haar vele reizen beschrijft. Vaak is ze alleen. Dit citaat komt uit een passage waarin ze een reis maakt ergens in Frankrijk en mag overnachten in een zeer eenvoudig huisje:

Met gesloten ogen liet ik me tussen slapen en waken in wegdrijven, gevangen tussen de herinnering aan voorbije morgens en het licht dat nu achter mijn jaloezieën geboren werd. Ik deed mijn deur open en zag het groene gras en de bloeiende bomen.’ (blz.192)

Wat vind ik ervan

Zoals gezegd, ik las het boek 3 keer en vind het nog steeds een prachtig boek over een intelligente vrouw met karakter, die haar leven in vrijheid leeft zonder daarbij de ander te vergeten. Het tijdsbeeld met de beschrijvingen van historische en sociale ontwikkelingen geven een enorme meerwaarde aan dit boek. De filosofische beschouwingen worden geïntegreerd in het verhaal, ze zijn goed te volgen.
En niet te vergeten: het feminisme!

Je bent niet als vrouw geboren, je wordt er een.’

("Origineel: On ne naît pas femme: on le devient."
Bron: Le deuxième sexe 1949)



De auteur

Simone-Lucie-Ernestine-Marie Bertrand (Simone) de Beauvoir (Parijs, 9 januari 1908 – Parijs, 14 april 1986) was een Frans filosofe, schrijfster en feministe.
In 1983 ontving ze de Deense Sonningprijs.
Haar omvangrijk oeuvre bestaat uit:
romans waaronder:
1943 L'Invitée; (Ned. vert.: 1964; Uitgenodigd; door: Greetje van den Bergh)
1946 Tous les hommes sont mortels (tweemaal vertaald, nieuwste in 1982; Alle mensen zijn sterfelijk; door: Greetje van den Bergh)
essays onder andere:
1949 Le Deuxième Sexe; (Ned. vert.: 1982; De tweede sekse; door: Jan Hardenberg)
en memoires, toneel en brieven.

Titel oorspronkelijk: La Force de l'âge (1960)
Titel vertaald: De bloei van het leven
Auteur: Simone de Beauvoir
Vertaler: Jan Hardenberg
Uitgever: Agathon Weesp
ISBN: 9789026957024
Pag.: 603
Genre: Autobiografie
Verschenen: deze editie 1984