maandag 3 augustus 2020

Wessel te Gussinklo - Zeer helder licht

Recensie door Dietske Geerlings
Uitgeverij Koppernik


In het licht van de liefde

Hoe een mens los wil breken uit zichzelf, zich vervolgens uiteen voelt vallen in verlangen naar die ene ander, van wie er maar een is, met wie hij wil samenvallen, en dan toch niet kan ontkomen aan zichzelf.... zo kom je als lezer ook maar moeilijk los van Zeer helder licht van Wessel te Gussinklo.

De ik-persoon weet niets anders te doen dan heen en weer te lopen, in beweging te blijven, om zichzelf ervan te weerhouden te gaan schoppen, alles kapot te slaan, of te vluchten, want dan kan hij wel door blijven gaan met vluchten. Dan zal er nooit een einde aan komen. Het heen en weer lopen roept spanning op bij de lezer, die zich na een aantal bladzijdes toch wel begint af te vragen waarom de ik-persoon zo wanhopig en rusteloos is. Je wordt meegenomen door een gedachtestroom waar geen einde aan lijkt te komen en ondertussen maak je kennis met een man die net de dertig is gepasseerd en niets bereikt heeft, geen studie, geen baan, geen gezin. Hij bracht, tot een jaar geleden, zijn tijd vooral door met drinken en schrijven in cafés, afgewisseld met korte bezoekjes aan de hoeren en af en toe gebruik van drugs. Daar kwam een einde aan toen hij zich realiseerde dat hij een boek wilde schrijven, een echt boek, een goed boek. Elke dag moest hij schrijven, want

‘als ik eenmaal stopte, al was het maar een dag, zou sijpelend door alle kieren van mijzelf de verlamming, de totale ontmoediging toeslaan. En hoe dan weer kracht vinden, weer op gang komen om dit boek dat mijn laatste kans was – en hoe klein die kans – te schrijven.’

Als hij dit niet zou doen, zou hij een zonderlinge oude man worden,

‘mager en gebogen in rafelige, vieze kleren en tandeloos rondscharrelend bij vuilnisbakken of zomaar en zinloos wat zittend op een bankje in het plantsoen; zomaar wat zittend, een zonderling die daarna weer wat verder ging.’

Wat brengt hem dan zo van zijn stuk dat hij niet anders kan dan nerveus heen en weer lopen om niet stil te hoeven staan? Welnu, die middag had hij ‘haar’, Hanna, zien lopen in de drukke winkelstraat, alsof zijn blik een schijnwerper was, of ‘nee, iets als een laserstraal’. Hanna is een jong meisje van nog net geen twintig, op wie hij hopeloos verliefd was geworden. Het meisje had geen groter contrast kunnen vormen dan met hem: ze komt uit ‘keurig’ nest – al valt verderop nog wel wat te betwijfelen hoe keurig dat daadwerkelijk is - vader een zakenman, moeder een Poolse en dan nog een jonger broertje. Ze woont in een kast van een huis. Als spoedig blijkt dat ze met handen en voeten gebonden is. Zodra ze even van huis gaat, schrijft ze briefjes aan haar moeder om te zeggen waar ze is. Haar vader blijkt een ware despoot en beide ouders houden haar continu in de gaten. Ze hebben ook al meteen hun oordeel klaar over de ik-persoon, die in hun ogen een crimineel is, en dan ook nog veel te oud voor hun prachtige dochter. Daarnaast heeft ze ook nog een ‘etterig’ broertje dat er alles aan doet om thuis de boel op te stoken, steeds aan zijn ouders te verraden dat de ik-persoon weer met zijn gammele autootje buiten op Hanna staat te wachten. Wat er dan voor een hel losbreekt, wens je geen enkele aanstaande schoonzoon toe.

Voor de ‘ik’ staat echter het leven stil, zo verliefd is hij op haar. Zo’n liefde maak je maar een of twee keer in je leven mee. Dit is de vrouw met wie hij wil samenvallen,

‘niet instrumenteel mocht mijn aanraking zijn; niet om te prikkelen, niet alleen om op te winden; om haar ging het, om haarzelf, en ja seks, ook seks, maar omdat zij het was; met haar, om haar, zij als enige.’

Als lezer laat je je meeslepen door deze allesomvattende liefde: 


‘Opgaan samen met haar in die golf van licht, van helderheid die bijna onlichamelijk zou zijn en die wij samen waren, daarin verdwijnen.’ 

Als ‘verlichte’ lezer geef je hem groot gelijk: net als bij Kobus en Agnietje van Justus van Effen uit 1733 kan de echte liefde toch elke maatschappelijke kloof overbruggen? Overal is immers wel een oplossing voor te bedenken. Gaandeweg het verhaal beland je bijna in een absurdistisch toneelstuk, waarbij de gesprekken steeds in dezelfde patronen vervallen:

‘Lieverdje’, zei ik, ‘over een paar weken word je twintig, je bent een volwassen vrouw, je moet zelf over je leven kunnen beslissen.’ Steeds reageert Hanna met ‘Nee, lief, dat kan niet, dat gaat echt niet. Dan zouden ze heel boos worden en mijn moeder [...]’

Gaat er nog wat van komen, lukt het hem om haar naar het zolderkamertje te loodsen van zijn enige vriend, Berend, om met haar de liefde te kunnen bedrijven? Als lezer ga je je ook steeds meer verbazen over je eigen gevoel van spanning: ook jij raakt geobsedeerd door dat verlangen, terwijl je tegelijkertijd voelt hoe bespottelijk het is.

Ergens zegt de hoofdpersoon dat hij niet zo wil zijn als de ‘tevredenen, de voldanen’, met hun vaste baan en gezin. Tegelijkertijd wil Hanna een echte burgerman van hem maken. Als schrijver wil hij niet schrijven over personages uit één stuk, die altijd zichzelf zijn en blijven, zoals anders schrijvers doen. Hij bemint de mensen ‘met de rafels en de scheuren’, die voortdurend veranderen van vorm. Als lezer bemin je met hem mee, tot ergens de twijfel gaat toeslaan. Hoezeer is deze man zelf eigenlijk in staat van vorm te veranderen, aan zichzelf te ontkomen, en hoe vast ligt Hanna eigenlijk? De hoop op een goede afloop, zoals bij het verlichte Kobus en Agnietje, begint wat te tanen en de vrees voor een naturalistisch slot wordt steeds groter. Ligt de mens in wezen niet vast? Is hij niet bepaald door erfelijkheid, milieu en tijd, in dit geval vooral door het milieu, net als bij George en (ook!) Hanna uit Een avontuur van Marcellus Emants?

‘Zeer helder licht’ valt wat mij betreft, in zijn eigen unieke variant natuurlijk, binnen de categorie boeken die eigenlijk ‘nergens’ over gaan, maar daardoor juist over alles wat ertoe doet. Het roept wezenlijke vragen op: in hoeverre zijn wij in staat de ander lief te hebben, en wat is liefhebben überhaupt? In hoeverre moet je je in de liefde aanpassen aan de ander, zonder jezelf kwijt te raken? Te Gussinklo werpt die vragen niet alleen thematisch op, maar ook in de stijl door de subtiele herhaling van zinnen en zinsgedeelten, waarin de hoofdpersoon en ook Hanna zichzelf lijken vast te draaien, beurtelings naar elkaar toe en van elkaar af.

Zo werpt Te Gussinklo opnieuw een zeer helder licht op de liefde, die onkenbaar en ongrijpbaar blijft voor allen die eraan overgeleverd zijn.

Titel: Zeer helder licht
Auteur: Wessel te Gussinklo
Pagina's: 240
ISBN: 9789082175103
Uitgeverij Koppernik
Verschenen: maart 2014

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Laat gerust een reactie achter.
Dat wordt zeer op prijs gesteld en we willen graag weten wat je ervan vindt.