vrijdag 4 januari 2019

Jeroen Brouwers - Bezonken rood


Recensie door Roosje
Uitgeverij Atlas Contact



Moeder der smarten, bid voor ons, nu en in het uur van onze dood
Mater dolorosa, ora pro nobis, nunc et in hora mortis nostrae


Let op: ik heb me in het onderstaande niet druk gemaakt over spoilers. Als je er niets van wilt weten, lees dan eerst het boek van Brouwers en daarna pas eventueel mijn stukje.


Bezonken rood van Jeroen Brouwers is de keuze van mijn fysieke leesclub, waar ik alleen nog aan meedoe als de titel me aanstaat. Een veellezer moet keuzes maken. Elena Ferrante bijvoorbeeld, daar besteed ik liever geen tijd aan. Wie weet wanneer mijn hora mortis gekomen is; een beetje haast heb ik wel.

Dit boek las ik ruim dertig jaar geleden voor het eerst, het kwam uit in november 1981; Brouwers schreef het in de eerste helft van dat jaar. Het lijkt een autobiografische roman, en met die term zeg je eigenlijk niets: hoeveel daarvan is dan ‘echt gebeurd’ en hoeveel is fictie? Ongetwijfeld hebben autobiografische gegevens ten grondslag gelegen aan deze roman. Maar het is Brouwers vertelling en verzinning van gebeurtenissen in zijn jeugd. Ik ontkom er hier niet aan om even in te gaan op de ruzie die Brouwers kreeg over zijn roman met Rudy Kousbroek, die ook als kind in het jappenkamp had gezeten en die vond dat Brouwers schromelijk overdreef met zijn gruwelijk verhalen in Bezonken Rood. De relativerende Kousbroek vond zijn ervaringen op de katholieke scholen die hij na het kamp bezocht veel erger. Het is niet ondenkbaar dat Brouwers, een gepassioneerd schrijver, veel minder relativerend dan Kousbroek, zijn verhalen heeft aangepast, gefictionaliseerd omdat hij dat wilde of omdat hij daar innerlijk toe werd genoodzaakt. Laat ik het zo maar vertalen. Ze hebben beiden gelijk, Kousbroek en Brouwers, daar houd ik het op.

Het boek begint op het moment dat Jeroen Brouwers’ moeder overlijdt: ave Maria, bid voor ons zondaars, nu en in het uur van onze dood;  - Brouwers verzint geen alter ego, geen andere naam, maar dat mag ons er niet van weerhouden voorzichtig te zijn met het al te letterlijk opvatten van zijn tekst. Zijn moeder is dood en hij voelt niets. Direct moest ik denken aan de voor mij in ieder geval iconisch geworden vreemdeling, Meursault, uit het gelijknamige boek van Albert Camus. Een iconisch boek, blijkbaar, steeds weer kom ik verwijzingen naar en verbanden met dat boek tegen. Dat is voor ons ieder heel persoonlijk. Maar De vreemdeling van Camus heeft, ook vroeger al, enorme indruk op me gemaakt. Meursault voelde ook niets toen zijn moeder dood ging, terwijl allerlei mensen om haar doodsbed aan het wenen waren. Als puber las ik het boek en wist intuïtief dat die reactie een logisch gevolg is op de dood van de meest nabije persoon in je leven, je moeder, Maria, mater dolorosa. Ik heb zelf dat net zo gevoeld bij de dood van mijn moeder.

Waarom Jeroen niets voelt bij de dood van zijn moeder, uit wie hij als ‘een baksteen’ geboren werd, dat krijgen we in de loop van dit boekje te horen. Voor Brouwers is dit een vrij dun boekje, 129 pp. Ik ben weliswaar een gevoelsmens maar een huilebalk ben ik geenszins; bij dit boek schoten mijn gemoed en mijn ogen vrijwel onmiddellijk vol.

Hij vertelt het verhaal van het zoontje, dat hij is, zijn moeder, zijn zusje en zijn oma in een jappenkamp in voormalig Nederlands Indië in WOII tijdens de Japanse bezetting. In de jaren 80 van de 20e eeuw was het niet de eerste keer dat dat verhaal verteld werd maar het ging nu ook weer niet strijk en zet over het jappenkamp. Wat hij vertelt, is gruwelijk, maar ook gruwelijk poëtisch. Brouwers is altijd poëtisch, hij weeft zijn teksten met een paar motieven in elkaar, waarmee een groter patroon ontstaat, mooi van snit en intens van inhoud en betekenis. Brouwers is de meester van het zuinige motiefgebruik. Ik bedoel: het zijn een paar motieven, hier bijvoorbeeld: spinrag, (spinnen)web, voile (op en hoed, voor een gezicht), voile-achtige kleren, met kleuren als lila, blauw, roze maar dan de pasteltinten, tralies: dat hoort bij elkaar: hard en zacht, verhullend, beschermend, maar ook afsluitend van de wereld, buitensluitend.

En verder boeken, Daantje op reis van Leonard Roggeveen, leren lezen - uit dat beduimelde boekje leert zijn moeder hem lezen -, de taal als bezwering, bidden, de litanieën van en over Maria, het Ave Maria, gezegend zijt gij onder de vrouwen en gezegend zij Jezus - al komt het kindje Jezus in dit boek niet voor -, de vrucht van uw schoot, de aanroeping van de moeder der smarten in nood, de taal die Jeroen in staat stelt de gruwelijkheden te boekstaven, die hem de zin van zijn leven verschaffen.

En de motieven rond moeder, Maria, de vrouw, zijn zusje, zijn oma, zijn vrouw, zijn dochtertje, zijn minnares Liza. Nergens komen er jongens in voor, logisch, het jongetje groeit op zonder vader, zonder mannen in een vrouwenkamp. Hij heeft zelfs geen vriendjes, alleen zijn zusje en een vriendinnetje. Motieven rond de geheimen van vrouwen, hun schoot, hun zwangerschap, hun seksualiteit, hun menstruatie, hun bloed. Maria is weliswaar moeder aller mensen, Jezus speelt in het leven van deze Jeroen geen enkele rol, Jezus is het jongetje Jeroen, dat het lijden van de mensen, nou ja in ieder geval dat van zijn moeder op zich neemt maar hij weet dat hij daarin geen heldenrol speelt.

Er is ook een serie motieven rond tijd(sverloop), klokken, horloges en klokkenwinkels - Liza woont boven een klokkenwinkel, doodsklokken met de onontbeerlijk ‘o’... - zie hieronder -.

Het is een conglomeraat van een paar motieven waarin alles past.

Wat mij ineens, bij herlezing dus, opviel is het gebruik van assonance, van het binnenrijm met ‘o’ en ‘oo’, zoals al blijkt uit de titel BezOnken rOOd; deze o-klank staat voor de dood. Net als trouwens in het recente boek van A.F.Th. van der Heijden, Mooi doodliggen. Maar de titel van Brouwers is nog even wat poëtischer, omdat de dood zelf niet genoemd wordt. Ja, oké, hij ligt voortdurend op de loer in het kamp, en we beginnen natuurlijk meteen met de dood van Jeroens moeder, maar hij voelt er niets bij. Hij gaat op zoek naar dat gevoel voor en bij zijn moeder, met wie hij al jaren een heel lauwe relatie had. Hij wil voelen en hij wil ook niet voelen: hij stopt Seresta en Mogadon in zijn lijf en jenever om juist maar niets te voelen van die pijn, die hem het leven onmogelijk maakt.

- In andere passages zijn er binnenrijmen met ‘a’; iets minder opvallend. Het viel me gewoon op als die o’s en toen ben ik gewoon gaan onderstrepen, en een enorm aantal woorden met ‘o’ sprongen uit de pagina’s tevoorschijn. Dat is geen toeval.

De titel Bezonken rood slaat onder andere op de vlag van Japan natuurlijk, maar ook op de ondergaande zon, de wereld die ondergaat in de bloedrode brand van geweld en gruwel. Leuk detail: moeder had gezegd; beschouw die jappenvlag maar als die van ons, dan neem je het blauw van de hemel er maar bij - bij het wit en het rood.

De lezer heeft inmiddels wel door dat het gaat om iemand met een posttraumatisch stresssyndroom, ik geloof dat dat alweer anders genoemd wordt. Toevallig las ik afgelopen weekend een artikel in de Volkskrant over Hilary Mantel en haar historische reeks over Thomas Cromwell en over haar eigen leven. Even kijken of ik dat een beetje behoorlijk kan parafraseren: er zijn dingen die je als kind meemaakt die je niet snapt en daarom niet onthoudt of niet opslaat, later begin je daar vat op te krijgen en herbeleef je je grotere of kleinere trauma’s opnieuw, maar dan achteraf en als volwassene. Dat kan inslaan als een bom. Zo is het met het jongetje Jeroen ook. Maar er is nog iets meer - het is bij Brouwers altijd toch nog even wat meer -: op het einde van de oorlog wordt zijn moeder helemaal in elkaar geslagen door de Japanse kampleider, de Dood in hoogsteigen persoon, die Sone heet; zie je weer die ‘o’, dat is echt niet toevallig! De jongen mag van zijn moeder niet van zijn plaats komen om haar te helpen of iets dergelijks, hij kan emotioneel niet anders dan op dat moment afstand van haar te nemen: hij houdt niet meer van haar, zijn gevoel voor haar stopt, anders wordt het hun beider dood. Je houdt de dood buiten de deur door niet meer te voelen. Maar verraden word je altijd, want je hield niet meer van haar en toch ging ze dood.
Ze wordt gecremeerd - er is ook een motievenreeks rondom as en dergelijke - om 15.00 u en nog wordt de Heiland niet genoemd, als ware hij de satan. Zijn moeder verdwijnt van de aarde als ware zij de Heiland zelve, om 15.00 u.

Het nu-verhaal is het overlijden en het begraven van Jeroens moeder, en de dagen daartussen. De flashbacks gaan natuurlijk over het kamp. Jeroens moeder is Maria, voor sommigen te hoog verheven om werkelijk lief te hebben. We hebben Maria niet lief, we hebben haar nodig, zij moet voor ons bidden, want zelf kunnen we dat niet. Jeroen kan dat niet; hij kan niet bidden; hij kan slechts schrijven....

Koningin van de engelen. Koningin van de aartsvaders. Koningin van de profeten. Koningin van de apostelen. Koningin van de martelaren. Koningin van de belijders. Koningin van de maagden. Koningin van alle heiligen. Koningin zonder smet ontvangen. Koningin van de allerheiligste rozenkrans. Koningin van Atlantis. Bid voor ons. Spaar ons. Ontferm u over ons. Hoor ons. Verhoor ons. Ontferm u over ons.
Geboekstaafd is: ‘Mijn moeder was de mooiste moeder, op dat moment hield ik op van haar te houden.’’ (1988: 118-119)

Schrijven is voor Jeroen de wereld enigszins leefbaar maken voor zichzelf, schrijven is de slechte tovenaar enigszins een rad voor ogen draaien, schrijven is zijn moeder eren omdat hij dat niet op een andere manier kan. Al voelt hij hij niks bij de dood van zijn moeder, dit boek is haar grafsteen, de ‘baksteen’ die zij baarde toen zij Jeroentje op de wereld zette. Dit boek is het toverboek om zich weer kind te voelen terwijl hij dat niet durft. Diep in zijn hart voelt hij ook dat hij haar in de steek gelaten heeft. - gadver wat een een zielloze zin van mij, rdv -. Niets is simpel: alles heeft minstens twee kanten; alles is bezoedeld met het bloed.

Wij zullen elkaar niet in de steek laten, hè mama? Hè? hè, mama?
Dit denk ik, terwijl ik nog altijd sta waar mijn moeder heeft gezegd dat ik moest blijven staan, al wil best met gespreide armen naar haar toe vliegen, bommen werpend, broembroem, tèts,! tèts!, het glas van mijn cockpit bespattend met bloed, mijn moeders eigen Daantje op wie zij trots kan zijn, zijn hoed dient hem tot aureool: heilig, driewerf heilig is hij Daantje de schrijver, Daantje die niet meer lachen kan.’ (ib.: 119).

Auteur

Jeroen Godfried Maria Brouwers (Batavia, 30 april 1940) is een Nederlandse journalist, schrijver en essayist.
Jeroen Brouwers is het vierde kind van Jacques Theodorus Maria Brouwers (1903-1964) en Henriëtte Elisabeth Maria van Maaren (1908-1981). Later werd nog een broertje geboren. Zijn vader werkte als boekhouder bij een architectenbureau.

Na de Japanse invasie begin 1942 en de capitulatie van het KNIL werd zijn vader overgebracht naar een krijgsgevangenkamp in de buurt van Tokio. Brouwers belandde met zijn grootmoeder Elisabeth Henrica Pos (1885-1945), zijn moeder en zus eerst in het Japanse interneringskamp Kramat. Na een paar maanden werden ze overgeplaatst naar het kamp Tjideng, in een buitenwijk van Batavia. Zijn grootouders hebben de kampen niet overleefd. Hij schreef in 1981 over deze Japanse bezetting van Indonesië een boek Bezonken rood, vertaald in 1988 in het Engels als Sunken Red. Zijn jeugd in Indonesië speelt ook een rol in zijn romans Het verzonkene en De zondvloed. Deze drie romans zijn later in één band uitgebracht.
Na de oorlog werd het gezin herenigd en verhuisde naar Balikpapan (Borneo, het huidige Kalimantan).
Mevrouw Brouwers repatrieerde in 1947 met haar kinderen per schip naar Nederland. In 1948 kwam ook Brouwers' vader naar Nederland.

Tot 1950 woonde Brouwers thuis bij zijn ouders. Van zijn tiende tot zijn zestiende werd hij in diverse rooms-katholieke pensionaten in o.a. Limburg ondergebracht. De reden was dat hij een onhandelbaar kind zou zijn dat na de vrijheid van Indië niet kon wennen aan het Hollandse keurslijf. Ook deze internaats- en kostschoolervaringen bij o.a. Jongenspensionaat 'St. Maria Ter Engelen' Bleijerheide van de broeders Franciscanen te Bleijerheide verwerkte hij in zijn werk, zoals in zijn roman Het Hout (2014), waarvoor hij de ECI Literatuurprijs ontving.
Brouwers werd in 1992 opgenomen in de Orde van de Vlaamse Leeuw, en is sinds 1993 Ridder in de Belgische Kroonorde.

In 2007 kende de Taalunie aan Brouwers de Prijs der Nederlandse Letteren toe. Hij accepteerde eerst de prijs, maar weigerde deze later, omdat het bijbehorende geldbedrag van 16.000 euro volgens hem niet in overeenstemming was met het prestige van de prijs. Zo leverde alleen een debuutprijs bijvoorbeeld al 15.000 euro op, terwijl de Prijs der Nederlandse Letteren een oeuvreprijs is. In dezelfde maand nam Brouwers de Tzumprijs voor de beste literaire zin van 2007 in ontvangst, waaraan een geldbedrag van 52 euro was verbonden. Ook ontving hij in 2007 de cultuurprijs van de gemeente Zutendaal, waaraan geen geldbedrag was verbonden. In 1993 kreeg hij voor zijn hele oeuvre de Constantijn Huygens-prijs , toen 10.000 gulden waard en in november 2015 voor zijn roman Het hout de ECI Literatuurprijs groot 50.000 euro.
In 2018 werd bekend dat de Radboud Universiteit Nijmegen Brouwers een eredoctoraat toekent.

Titel: Bezonken rood
Auteur: Jeroen Brouwers
Pagina's: 152 pagina's
ISBN 9789025445010
Uitgeverij Atlas Contact
Verschenen: maart 2015

Mijn exemplaar is uit 1988, Uitgeverij De Arbeiderspers, Tiende druk.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Laat gerust een reactie achter.
Dat wordt zeer op prijs gesteld en we willen graag weten wat je ervan vindt.