woensdag 24 oktober 2018

Nescio - De uitvreter, Titaantjes, Dichtertjes, Mene Tekel


Recensie door Koen de Jager
Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar



Ik weet het niet


Van Nescio ("Ik weet niet", pseudoniem van Jan Hendrik Frederik Grönloh) had ik nog niets gelezen, maar de titels De uitvreter, Titaantjes, Dichtertje, Mene Tekel waren genoegzaam bekend. Ik wist dat deze gelezen dienden te worden als Nederlands literatuurliefhebber.
Die vier verhalen bieden 150 pagina's met een aantal van de bekendste karakters en zinnen uit de Nederlandse literatuur. Een must read? Dat weet ik niet maar ik ben blij dat ik ze heb gelezen, omdat ik die zinnen en karakters kan plaatsen nu.

Als eerste De uitvreter. Nescio debuteerde ermee in 1911 in het literaire tijdschrift De Gids. Het verhaal gaat over Japi, de uitvreter, die op ieders zak leeft behalve de zijne. Het begint met één van Nescio's beroemdste zinnen:

'Behalve den man, die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond, heb ik nooit een wonderlijker kerel gekend dan den uitvreter.'

Het verhaal wordt verteld door de journalist Koekebakker en gaat naast Japi over de niet-succesvolle schilders Bavink en Hoyer. Het zijn allemaal figuren die zich afzetten tegen de maatschappij, maar waarbij dat niet bijster goed lukt. Het gaat zelfs zover dat het niet goed afloopt met Japi, maar leest u dat vooral zelf. De schrijfstijl is sober en prettig archaïsch. Zo vertelt de auteur over Japi;

'Schilderen leek 'm wel aardig, als je 't goed kon. Hij kon niks, en daarom deed i maar niks. Je kon toch de dingen niet zoo weergeven als je ze onderging. Hij had maar één wensch: te versterven, onaandoenlijk te worden voor honger en slaap, voor kou en nat. Dat waren je grote vijanden.'

Ook Titaantjes begint met een klassieke zin: 'Jongens waren we - maar aardige jongens. Al zeg ik 't ze.'.  Koekebakker en Bavink komen in dit verhaal terug en de thematiek is dezelfde als in het eerste verhaal, protest tegen de maatschappij, maar ook weer tegen wil en dank. Ook dit mislukt ten dele, wamt Koekebakker blijkt ineens redelijk succesvol te zijn en ook Bavink schildert een meesterwerk. De tragiek is dat hij eindigt in het gesticht.

Dichtertje Ee is kantoorbediende die daarnaast verzen schrijft. Hij wil een groot dichter worden maar is te fatsoenlijk om meeslepend te leven:

'Een groot dichter te zijn en dan te vallen. Als 't dichtertje er over dacht, wat hij eigenlijk 't liefst zou willen, dan was 't dat. De wereld ééns te verbazen en ééns een liaisonnetje te hebben met een dichteres. Jarenlang had hij dit telkens weer gedacht, naïvelijk.'

Opmerkelijk in dit verhaal is de invoeging van een persoonlijke noot van Nescio. Zijn vrouw hielp hem als corrector van zijn teksten, maar de teksten van dit verhaal vielen niet altijd in goede aarde bij haar, omdat hij zich afzette tegen de burgerlijkheid van het huwelijk. Daarom last Nescio aan het begin van hoofdstuk zes de volgende tekst in:

'Voor ik verder ga wil ik even vertellen dat ook mijn manuscripten door mijn vrouw worden overgeschreven en dat ze de poëzie in dit verhaal niet begrijpt. [...] Gek, in andere verhalen vindt ze zulke dingen niet zoo erg. 'k Denk dat 't komt doordat ik dit geschreven heb. Ze moet toch den auteur weten te onderscheiden van meneer Nescio, maar dat gaat haar te hoog. De situatie is voor mij pijnlijk, mijn huiselijk geluk is ietwat gestoord, toch ga ik door.'

Het laatste verhaal, Mene Tekel, werd pas toegevoegd bij de vierde druk. Het bestaat uit een aantal korte verhalen die eerder los werden gepubliceerd. Ook hier speelt Bavink weer een rol, als Nescio's beschrijving van een zonsondergang ruw wordt onderbroken:

'Toen zei Bavink: 'Ik word een beroemd man,' zooals een ander zou zeggen: 'Ze hebben me een dubbeltje te veel afgezet,' en we voelden ons bekocht, alle drie, Bavink, Bekker en ik.'

Dat is meteen de verwijzing naar de titel Mene Tekel, uit het feest van Belsazar (het boek Daniël uit de Bijbel), wat zoveel betekend als 'geteld en gewogen'.
In de tijd bezien waren dit opzienbarende verhalen, over het zich afzetten tegen de maatschappij, in begrijpelijke burgermanstaal, door figuren waarmee het niet zelden tragisch afliep. Die ophef zou er nu niet meer zijn, maar lees je wat meer over de achtergronden en herlees je dan stukken zoals ik heb gedaan met dit boek, dan komen de verhalen tot leven. Het loont de moeite.

Auteur

Jan Hendrik Frederik Grönloh (Amsterdam, 22 juni 1882 – Hilversum, 25 juli 1961), pseudoniem Nescio (Latijn voor "Ik weet (het) niet"), was een Nederlandse schrijver van neoromantische verhalen in een deels op Multatuli geïnspireerde stijl. Zijn bekendste titels zijn de drie novellen De uitvreter (1911), Titaantjes (1915) en Dichtertje (1918).

Hij werd op 22 juni 1882 in de Amsterdamse Reguliersbreestraat 49 geboren als oudste van vier kinderen van een eveneens Jan Hendrik Frederik Grönloh genaamde winkelier en smid en Martha Maria van der Reijden. Zijn roepnaam was Frits. Na zijn geboorte verhuisde het gezin naar Amsterdam-Oost, waar hij vanaf februari 1888 de openbare lagere school in de 1ste Van Swindenstraat bezocht en in 1894 naar de driejarige HBS ging aan de Mauritskade te Amsterdam. Van 1897 tot 1899 zat hij op de Openbare Handelsschool aan de Keizersgracht. Vanaf 1899 vervulde hij verschillende kantoorbaantjes, tot hij in 1904 in dienst van de exportfirma Holland-Bombay Trading Company trad en in de jaren daarna opklom.

Van 1901 tot 1903 was hij betrokken bij de idealistische kolonie Tames, die hij met een aantal vrienden had opgericht in de buurt van Huizen. Dit was in navolging van de kolonie Walden, opgericht door Frederik van Eeden. Nescio was lid van de SDAP. Hij was dus duidelijk een idealist, al had hij zich in het dagelijks leven neergelegd bij de plichten van de moderne maatschappij.

De onbereikbaarheid van idealen was een belangrijk thema in zijn literaire werk. De vrienden van de Tames stonden model voor Bavink, Bekker en Kees Ploeger, die in het werk Titaantjes van Nescio een grote rol spelen.

In 1906 trouwde hij met Aagje Tiket. Het echtpaar kreeg vier dochters. Ze woonden eerst op de Ringkade, die later Transvaalkade ging heten, maar verhuisden verschillende keren binnen Amsterdam; naar de Laanweg in Noord, en de Middenweg en het Linnaeushof in Oost. Nescio verbleef ook enige tijd aan de Achterweg 22 in Groet.

In zijn werk vormt Amsterdam meestal het decor. Nescio kon zich nogal opwinden over de veranderingen in de stad. In het emotioneel geladen slot van De uitvreter wordt in een bijzin nog stelling genomen: "Den winter bracht ik in Amsterdam door, waar ze druk bezig geweest waren, mooie huizen af te breken en er leelijke voor in de plaats te zetten, al tobbende." Behalve de stad Amsterdam speelt ook het platteland rondom de hoofdstad en rondom Nijmegen een zeer belangrijke rol in Nescio's werk. Zijn beschrijvingen van het weer, de natuur en het landschap van dit gebied vormen een belangrijk deel van zijn literaire nalatenschap.

Nescio overleed op 79-jarige leeftijd in ziekenhuis Zonnestraal te Hilversum en werd begraven op de Nieuwe Oosterbegraafplaats in Amsterdam. Hoewel hij in 1954 de Marianne Philipsprijs ontving, volgde pas na zijn dood werkelijke erkenning voor zijn belangrijke bijdrage aan de Nederlandse literatuur.

Titel: De uitvreter, Titaantjes, Dichtertjes, Mene Tekel
Auteur: Nescio
Pagina's: 131
ISBN: 9789038897653
Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar
41e Druk!!!!!!!
Verschenen: Juli 2013

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Laat gerust een reactie achter.
Dat wordt zeer op prijs gesteld en we willen graag weten wat je ervan vindt.